Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de wonderen, door den Heere Jesus verricht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de wonderen, door den Heere Jesus verricht.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zeer uiteenloopend en onderscheiden zijn de beschouwingen en meeningen omtrent de w o n d e r e n , waarvan de Heilige Schrift melding maakt. De meeste menschen loochenen ze, indien ook al niet met den mond, dan toch met het hart; vele anderen houden ze voor waar, zonder zich wel bewust te zijn, wat zij eigenlijk voor waar houden; de geleerden trachten ze te verklaren en door onderscheidingen tusschen genezingswonderen en magische of tooverwonderen, al te groote en kleinere wonderen, te verminderen. Intusschen gelooven slechts weinigen, dat wonderen werkelijk w o n d e r e n zijn, en erkennen daarin de werkingen der almachtige hand Gods en de groote, heerlijke openbaringen Zijner uit nood en dood reddende hulpe.
Men loochent de wonderen, omdat zij in tegenspraak zijn met de natuurwetten, de rede en de ervaring. Laat ons de zaak nauwkeuriger bezien!
Wij nemen in de gansche schepping verwonderingwekkende krachten waar: de geloovige, evenzeer als de waarlijk verstandige en nadenkende mensch, kan bij deze krachten alleen niet blijven staan. Dat een mensch geboren wordt, dat alles in de schepping onderhouden wordt en zich voortplant, dat het dorre hout van den wijnstok de sappige druif, de wegrottende zaadkorrel de volle aar tot rijpheid brengt, dat in planten en bronnen genezende krachten aanwezig zijn, dat voor de ziekten, die in de onderscheidene luchtstreken heerschen, ook de passende geneesmiddelen over de oppervlakte der aarde verdeeld zijn, — dat alles zijn dagelijksche wonderen. Het leven daarin, het scheppende, het vormende, het werkzame, het genezende komt niet uit de stof voort, maar uit God door Zijn scheppend Woord (Ps. BB). De mensch evenwel, ofschoon hij zichzelven en de natuur dagelijks voor oogen heeft, is zoo dikwijls blind voor de in het verborgen scheppende, stil besturende hand, voor het openc en overal tegenwoordige oog des Scheppers. Hij beschouwt de wereld, de aarde, de natuur als in zichzelve het leven hebbende, als uit zichzelve scheppende en voortbrengende wezens, en noemt hare ordeningen de w e t t e n der natuur. Zichzelven echter beschouwt hij als den heer der s c h e p p i n g ; de heerlijkheid, in welke God den mensch geschapen heeft, dat Hij hem verstand gaf om alles te onderzoeken, en kracht, bekwaamheid en wil om alles aan zich te onderwerpen en dienstbaar te maken , eigent de mensch zichzelven toe en bouwt d a a r o p de souvereiniteit van zijn oordeel, van zijne gewaarwording en van zijne wijsgeerige beschouwingen, ideeën of begrippen, zoodat voor den rechterstoel der m e n s c h elij k e r e d e , wijsbegeerte , natuurwetenschap en dergelijke, alles ten laatste onderzocht en beslist moet worden. Steunende op de door hem waargenomen natuurwetten en het gezag van zijne rede en ervaring, beweert hij nu: Er is geen God, die w o n d e r e n doet.
Wat is een w o n d e r?
1) Al het geschapene heeft zijne perken, — zoo hebben ook de krachten der natuur en de vermogens van den menschelijken geest hunne grenzen, hoe groot en verheven zij ook mogen zijn; de mensch is zich van deze grenzen zeer wel bewust. Dat een kind uit eene vrouw geboren wordt, is naar de orde der natuur; wanneer echter de onvruchtbare Rachel kinderen van haren man begeert, zegt hij : „Ben ik dan in plaats van G o d ? " (Gen. 30: 2. Vergel. 2 Kon. 5 : 7 : „Ben ik dan G o d , om te dooden en levend te maken?") De toovenaars van Faraü konden de eerste teekenen van Mozes nadoen, maar daarna zeiden zij op eenmaal: „Dit is G o d s vinger." (Ex 8 : 1 9 .) De droomuitleggers van Nebukadnezar verzekerden iederen droom te kunnen verklaren; maar ook den droom zeiven den koning aan te zeggen — dat, zoo zeggen zij, is een eisch, waaraan niemand onder de menschen kan voldoen, maar alleen de goden, die op de aarde niet wonen (Dan. 2 : 11).
2) Waar dus buiten de perken der natuurkracht, buiten de grenzen der menschelijke kunst, bekwaamheid en berekening eene o n m i d d e 11 ij k e w e r k i n g , eene daad eener almachtige h a n d , van een levenwekkend, scheppend W o o r d , vaneenen alwetenden Geest in het midden der menschelijke dingen en van den gewonen natuurlijken loop tusschen intreedt, — daar erkent de getroffen en overstelpte geest des menschen de tegenwoordigheid van den onzichtbaren God. Zeer duidelijk wordt dat ook in het uitgevaardigd besluit van Darius uitgedrukt: Daniël G: 26, 27, 28. „Hij is de levende God; Hij verlosten redt, en Hij doet teekenen en wonderen in den hemel en op de aarde." (Yergel. 2 Kon. 5 : 15 met Vers 8 ; 1 Kon. 17: 24; Joh. 9 : 32; 3 : 2; Jes. 48 : 12, 13.)
Zoo zijn dan de wonderen, naar de beteekenis der woorden, daarvoor gebezigd in de Hebreeuwsche en Grieksche taal, daden, welke afgezonderd zijn uit het bereik van menschelijke en aardsche kracht en mogelijkheid, — dingen, wrelke buiten de perken van het geschapene en eindige liggen (Luk. 1 : 37); — groote en vreesehjke dingen, dewijl zij bij eiken mensch ontsteltenis, vrees, ontzag en schrik te voorschijn roepen. Ook worden de wonderen in de Heilige Schrift dikwijls „teekenen" genoemd, omdat door het wonder een teeken gegeven is, eene aankondiging en bewijs van iets onzichtbaars, — of omdat daardoor eene betooning van hulp geschied is, midden in de hulpeloosheid. Deze benaming: „teekenen" drukt ten duidelijkste Gods bedoeling en wil bij de wonderen uit. Zij zijn het Woord b e g e l e i d e n d e teek en e n , b e w i j z e n en o p e n b a r i n g e n van de tegenwoordigheid en alvermogende kracht des levenden, onzichtbaren en eeuwigen Gods. In zooverre hebben de oude godgeleerden zonder twijfel het recht, om de profetieën en wonderen als de door God Zeiven verstrekte bewijzen te laten gelden voor de waarheid van Zijn Woord en in het bijzonder voor het ambt en den Persoon des Heeren Jesus, zooals dat bv. blijkt uit Joh. 2 : 11, 22; 20 : 31; Mark. 16: 20; Hebr. 2: 4; 2 Cor. 12: 12, om nu niet te gewagen van al de plaatsen, waar het uitdrukkelijk als het doel van een wonder wordt aangeduid, dat men erkenne, dat God iets gesproken heeft, en dat Hij met Zijne hulp en macht tegenwoordig is.
Maar juist daarom, omdat de wonderen bewijzen zijn van de tegenwoordigheid en almacht van den persoonlijken God, omdat een enkel wonder al de bedriegelijke stelsels der menschen te schande maakt, en de eenige majesteit, hoogheid en heerlijkheid van den onzichtbaren God doet uitkomen, is de rationalistische beschouwing van dezelve afkeerig, zoekt ze te verklaren, als zinnebeeldige verhalen voor te stellen, of wel op den achtergrond te dringen. Daartegenover is het steeds een grondartikel des geloofs geweest, dat evenals in het Oude Testament de Zich in het Woord openbarende Jehovah, zoo in het Nieuwe Testament Jesus Christus juist hierdoor Zich heeft doen kennen als den Almachtige, dat H i j „wonderen" gedaan heeft en Zijnen j o n g e r e n macht g e g e v e n h e e ft w o n d e r e n te doen (Psalm 1 3 6 : 4; 135: 6; 115: 3; Jesaja 45 : 5; Deut. 32 : 39.) Evenals de schepping, zoo is ook de verlossing een werk Gods en Zijner almacht, eene tweede schepping; er is geene verlossing, indien er geen a l m a c h t i g e God en Heiland is, die een schepsel, dat aan zonde en dood met al hunne verwoestende werkingen ten buit geworden is, in de volheid en volkomenheid van gezondheid en leven kan herstellen. Alle wonderen van Jesus zijn hierop gericht, om de verlossing uit alle banden en ketenen van zonde, nood, krankheid, duisternis, verlamming, onreinheid en verderf klaar voor oogen te stellen, te bevestigen, te verheerlijken. (Job. 9 : 3 ; 11 : 40.) Dat zjjn de werken, die de Zoon van den hemelsclien Vader heeft geleerd en ontvangen (Jes. 61 : 1 vv.; 49 : 6; 42 : 6, 7; vergel. Ps. 107).
Want dit is Gods werk en roem, dat Hij naar Zijne macht en genade uit zonde, nood en dood redt, waar niemand redden kan, en alle hulp verloren was (Joh. 5 : 19 vv.).
Nu blijft nog de vraag te beantwoorden, in welke kracht Jesus de wonderen gedaan heeft? Hij Zelf zegt (Joh. 11 : 41): „Vader, Ik dank U, dat Gij Mij v e r h o o r d hebt"; een andermaal zegt Hij, Matth. 17:21: „Dit geslacht vaart niet uit dan door v a s t e n en b i d d e n " ; ook (Lukas 11 : 20): „Indien Ik door G o d s v i n g e r den duivel uitdrijf"; (vergel. Joh. 9:31). Petrus predikt: „Jesus van Nazareth, een Man van God, onder ulieden betoond door krachten en wonderen en teekenen, die God door Hem gedaan heeft, in het midden van u." (Hand. 2 : 22.) — Jesus heeft dus de wonderen niet gedaan in de kracht Zijner Godheid, schoon ook de duivelen Hem als Zoon en Heere erkenden, maar hierbeneden, in den staat der vernedering, heeft Hij alles in afhankelijkheid van den Vader volbracht, derhalve in het geloof, door het gebed, in de kracht des Vaders. In zooverre staan dus de wonderen des Heeren Jesus geheel op ééne lijn met die der Profeten en Apostelen, gelijk zich ook de grootste overeenkomst openbaart tusschen de daden des Heeren Jesus en die van Mozes, Elia, Elisa, Petrus en Paulus. Dat daarbij God de gebeden van Christus verhoorde, omdat Hij de Zoon was, de gebeden echter van Elia en Paulus slechts in den Naam van Christus en om Zijner gehoorzaamheid wil, is weder eene waarheid op zichzelve, die de andere geenszins te niet doet, dat onze Heere in de dagen Zijns vleesches Zich van alle kracht en majesteit der Godheid vrijwillig en ten volle ontledigd heeft, en Zijnen broederen in alles gelijk geworden is.
Zien wij van het aardsche en eindige met zijne grenzen af zoo is voor God, den Almachtigen, Schepper des hemels en der aarde, niets onmogelijk en daarom ook geen wonder; vergel. Jer. 32: 17—27, waar Hij Zelf zegt (Vs. 27): „Zou Mij eenig ding te wonderlijk zijn?" (Lukas 1 : 37.) Of Hij middellijk of onmiddellijk iets schept of in het aanzijn roept, Hij is Een en Dezelfde; Hij maakt tot niets, wat iets is, en schept altijd door Woord en Geest, waar niets is dan duisternis, en alles woest en ledig is (Gen. 1 : 2). Zoo zijn dan de grondwetten Zijner schepping en verlossing dezelfden, en de geloovige, die weet, dat niets bij toeval geschiedt, en die ook in het kleinste stuk niet bij de tweede oorzaak van de middelen, van het eigen verstand of den eigen wil staan blijven kan, maar in alles de almachtige en tegenwoordige hand van God den Schepper, Onderhouder, Bewaarder, Regeerder en Verlosser ziet, kent geene scheiding tusschen het natuurlijke en het bovennatuurlijke; hem is alles een wonder, een teeken, en wederom, is hem niets een wonder, wijl hij in eenen God gelooft, voor Wiens macht en heerlijkheid hij weet, dat alles mogelijk is, en dat alles daaraan onderworpen is 1). Hij kent slechts ééne wet, één verstand, ééne kracht — den wit en den Naam van den almachtigen God en Vader onzes Heeren Jesus Christus.
( J. WICHELHAUS, das Ev. Matthäi.p. 190 vv.)


1) „Wonderen op aarde zijn natuur in den hemel." Jean Paul.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Over de wonderen, door den Heere Jesus verricht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 februari 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's