Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De volharding van Job in de aanvechtingen des Satans. (Job 1—10.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De volharding van Job in de aanvechtingen des Satans. (Job 1—10.)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gods oogen zien van den hemel neder op de menschenkinderen, of er iemand is, die recht doet en naar God vraagt, of er iemand is, die Zijnen weg wandelt in oprechtheid. Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht en vroom, vreezende God en wijkende van het kwaad. Zooals nu God een welbehagen heeft in menschenkinderen, in hen, die hunne schreden bewaren en in ootmoed wandelen met hunnen God, — zoo heeft Hij ook Zijn welbehagen in Job uitgesproken, en heeft Zich Zijner niet geschaamd in de vergadering der engelen, en heeft den vijand en aanklager van alle heiligen, den verderver van al wat God goed geschapen heeft, dezen man voorgehouden als zulk eenen, tegen wien hij niets inbrengen kon.
Dat heeft de Satan, de vader der leugen, die in de waarheid niet staande gebleven is, verdroten, en terwijl hij zich verhief op de macht, die hem over alle menschen gegeven is, wilde hij Gods getuigenis over Job niet voor wraar houden, niet laten gelden, zeggende: Omdat Job met alles en in alles door God gezegend is, zoo kan hij wel vroom zijn. „Welaan", zegt God, „al het zijne zij in uwe hand." Daar volgt nu, als van uit eenen helderen hemel, op eens slag op slag. De runderen, de schapen, de kemelen met degenen, die ze weidden zijn verloren, en de zonen en dochteren werden levend begraven onder het ineenstortend huis, toen zij ter maaltijd waren; geheel het zoo heerlijk bloeiende levensgeluk van Job is op eens vernietigd! Hij scheurt zijne kleederen, bukt zich in het stof, en met een verscheurd hart geeft hij in Gods, in des Almachtigen hand alles terug, wat Hij hem gegeven had. Job zondigde tegen God niet. Doch nu zegt de Satan tot God: „Strek nu Uwe hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vleesch aan; zoo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!" Toen werd Job met booze zweren geslagen. — De Satan zegt niet: „Ik zal Job aantasten", maar hij zegt tot God: „Tast Gij hem aan." God antwoordde: „Hij zij in uwe hand", — doch voegt er bij, terwijl Hij in Zijne barmhartigheid liet lijden van Job op Zich neemt: „Gij hebt Mij tegen hem opgehitst, om hem te verslinden zonder oorzaak." God pijnigt niet Zelf, maar geeft aan den pijniger over naar het recht der wet. Dat is Zijne gerechtigheid , die dit doet. O, hoe schrikkelijk, van Gods aangezicht weggeleid en in handen van den moordenaar des Heeren gesteld te worden!
Voor Jobs huisvrouw, die wel met Job den zegen des Heeren had genoten, doch niet in zijne gehoorzaamheid deelde en God niet met hem verheerlijkte, die alleen medegeloopen was om het zichtbare, voor haar is alles voorbij. Zij spot met Job, die in Zijnen God geroemd heeft, zij spot over dezen roem en belacht hem; aan God Zijnen hemel latende, waar op aarde alles verloren is, zegt zij: „Houdt gij nog vast aan uw geloof, aan uwe gerechtigheid en vroomheid, waarin gij u beroemt gesteld te zijn. Zegen God, zeg Hem vaarwel en sterf, laat God een goed man zijn, en geef gij u in uw lot, aan den gewissen dood over. Blijft gij nog aan genade gelooven? —
Erken toch nu, dat het hier op aarde alleen geldt, te leven en te laten leven, zoo lang als het dag is. Laat uwen God varen, en geef Hem prijs, dan is het uit!'' De dwazen zeggen in hun hart: Er is geen God. Doch Job, — uit Gods hand kwam voor hem het goede, niet uit des duivels hand; uit Gods hand komt hem ook het kwade. Hem belijdt hij als den Heere en als God , terwijl hij ligt in de banden desgenen, die het geweld des doods heeft. Jobs huisvrouw heeft God niet gevreesd; haar heeft hij den Naam des Heeren ook nu gepredikt.
Maar nu komen de vrienden, zij, met wie Job zich verlustigd heeft in het goede van Gods huis; aan wie hij Gods Woord heeft voorgehouden , en die met hem gewandeld hebben, aan wier hart hij zich gelaafd heeft, vanwege hun opmerken; zij, die zijne broeders waren en met hem eenen Heere en een geloof hebben beleden. Tegen zijne huisvrouw heeft Job de smart, die hem het merg verteerde, ingehouden, opdat hare begeerte niet zou vervuld zijn , als zij hem zou zien weenen; maar de vrienden, zij hebben medelijden, zij kennen God. — Job is menscli; als een mensch, die slechts ellende, pijn en smarten heeft, die zoo ontzettend over zijne ziel komen, stort hij zijne ziel uit en maakt bekend den zwaren last van zijn ondragelijk lijden. Ach, wat is de mensch, als de sikkel des maaiers over hem en over al zijne have onbarmhartig gezwaaid wordt. Waarom dan dit hart in dezen boezem, als hem toch alles zal ontroofd worden, wanneer hij er naar smacht zich te laven en te verkwikken, en hem niets anders dan snijdende en heillooze smart ten deel valt? Job was mensch, een mensch met gevoel, die niet in zelfgenoegzaamheid daarheen leefde, maar die voor zich uit zag in Gods schepping, in Zijne wereld, die zich in het licht verheugde, die zich uitstrekte om goede gaven te ontvangen en te leven; en de diepste behoefte naar al het goede, dat God heeft laten groeien en aan een menschenkind beloofd heeft, was in hem levendig.
En nu die ontzettende nood des licliaams! Nadat alles weg was — zoo dat de ziel bovenmate gepijnigd werd en geene rust had en zich niet herstellen kon, — zoo trof hem bovendien nog liet onophoudelijk steken en branden der huid over het geheele lichaam. Hij is toch nu eenmaal in de wereld en in het lichaam, maar geen licht is hem opgegaan.
Alles is duisternis rondom hem, en in zijn lichaam heerscht eene onophoudelijke kwelling, hij is vol van onrust; aan beroering en verscheuring is geen einde.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

De volharding van Job in de aanvechtingen des Satans. (Job 1—10.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's