Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

14. De Gevolgen van den val

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

14. De Gevolgen van den val

De Christelijke Geloofsleer voor School en Huisgezin.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

G o d Z e l f had den m e n s c h b e k e n d g e m a a k t met de g e v o l g e n , die de o v e r t r e d i n g van het g e b o d na z i c h zou s l e p e n , als Hij z e i d e : Ten d a g e , als gij d a a r v a n eet, zult gij den d o o d s t e r v e n . Toen A d a m het g e b o d o v e r t r a d , is hij uit G o d s b e e l d, w a a r i n hij a l l e e n het l e v e n had, u i t g e t r e d e n , en hij w e r d e e n e p r o o i des d o o d s ; d a a r om z e g t de A p o s t e l P a u l u s : de b e z o l d i g i n g der z o n d e is de d o o d, Rom. 6 : 2 3. De dood, w a a r i n de m e n s c h t e n gev o l g e d e r o v e r t r e d i n g v i e l , is e e n d r i e v o u d i g e : de g e e s t e l i j k e , de l i c h a m e l i j k e en de e e u w i g e dood. E v e n a l s h e t b e e l d Gods een t o e s t a n d was, w a a r in z i c h de m e n s c h vóór d e n val b e v o n d , zoo is ook de dood een t o e s t a n d , w a a r i n z i c h de m e n s c h b e v i n dt na den v a l ; d a a r o m is de dood w a a r l i j k het t e g e n - d e e l van h e t z i j n in h e t b e e l d Gods. In den dood i s b e g r e p e n a l l e v e r d e r f en e l l e n d e des m e n s c h en na den v a l ; m i t s d i e n zijn wij o n b e k w a a m tot e e n ig g o e d en g e n e i g d tot a l l e k w a a d , l i g g e n o n d e r den t o o r n en den v l o e k Gods, z i j n d i e n s t k n e c h t e n des d u i v e l s , v i j a n d e n Gods, v l e e s c h e l i j k , s l a v e n der z o n d e . Daar Adam de s t a m v a d e r is v a n h e t in ens c h e l ij k g e s l a c h t , h e b b e n a l l e n zonder onders c h e i d deel aan de g e v o l g e n van den v a l , d. w. z.: zij zijn dood door de m i s d a d e n en de z o n d e n, E f e z e 2 : 1. A l l e e n eene g r o n d i g e e r k e n t e n is van onze z o n d e en e l l e n d e l e e r t ons de v e r l o s s i ng i n C h r i s t u s boven a l l e s w a a r d e e r e n en v a n g a n s c h e r h a r t e d a a r n a a r v e r l a n g e n.


1. Wij nemen den val des menschen in den letterlijken zin des woords: hij is uit Gods beeld uitgevallen. Het woord val leidt ons vanzelf tot de ware beteekenis van het beeld Gods. Ware het beeld Gods een hoofdbestanddeel der menschelijke natuur geweest, dan zou de mensch niet uit hetzelve hebben kunnen vallen; daar echter Gods beeld een stand was in volkomene gerechtigheid en heiligheid, kon de mensch er uit treden, en alzoo Gods beeld verliezen. Door den val heeft de mensch geen hoofdbestanddeel zijner natuur verloren, zooals menigeen wellicht meent; ook is er niets bijgekomen; lichaam en ziel bleven in hun wezen onveranderd: hun stand alleen werd veranderd. Het beeld Gods was de eenige stand of het eenige element, waarin de mensch volgens Gods wil en bedoeling leven kon; toen hij uit dit beeld was uitgetreden, heeft hij zich van de voorwaarden van het leven in God losgemaakt en moest noodzakelijk in den geestelijken dood vallen. De aan de zon ontrukte bloem derft hare levensvoorwaarden. Derhalve zegt de Schrift: De bezoldiging der zonde is de dood, want de mensch is door het uittreden uit het beeld Gods in den stand des doods getreden.
2. Wij mogen het er echter niet voor houden, dat de bedreiging Gods niet in vervulling ging, omdat de mensch niet dadelijk lichamelijk stierf, nadat hij Gods gebod had overtreden. De dood is drievoudig, of liever, hij openbaart zich op drieërlei wijze. De mensch stierf wel is waar niet dadelijk den lichamelijken dood, maar de geestelijke dood volgde de overtreding op den voet. De mensch viel uit het leven Gods, waarin hij zich tot nu toe bewoog; dezelfde Adam, die voor den val met God leefde en vertrouwelijk met Hem omging, verbergt zich dadelijk na den val, en vlucht voor den Heere God; dezelfde Adam, die volkomen goed wist, dat men voor Gods aangezicht nergens heen vlieden kan, meent na den val, dat de boomen in het paradijs hem voor God verbergen. Plierdoor bewees hij, dat hij in geestelijke blindheid en in den geestelijken dood verkeerde.
3. De geestelijke dood moest te zijner tijd den lichamelijken dood na zich sleepen; de mensch was van den boom des levens afgesneden, en de gebreken, zwakheden en krankheden, die het lichaam als gevolgen der zonde teisterden, waren slechts voorloopers van den dood, die de eindelijke, volkomene scheiding van lichaam en ziel voorspelden. Derhalve heet het aardsche of tijdelijke leven met alle recht een loop ten doode; het einde ligt naast het begin der loopbaan. En indien God niet door Zijne tusschenkomst aan dezen tweevoudigen dood een einde gemaakt had, dan had daarop nog de eeuwige dood moeten volgen, dat is: de eeuwige en volstrekte verwerping en scheiding van God, de eenige Fontein des levens.
4. Van dezen dood in drieërlei vorm, die als gevolg van den val ontstond, spreekt de Heilige Schrift zoo duidelijk mogelijk. De Apostel Paulus zegt, dat door éénen mensch de zonde in de wereld is ingekomen, en door de zonde de dood. Rom. 5 : 12. Dan is het eene doorgaande leer der Schrift, dat de mensch van nature dood is door de misdaden en de zonden, Efeze 2 : 1 , Coloss. 2 : 13, dat hij vervreemd is van het leven Gods, Efeze 4: 18. Noemt men de bekeering herleving of opwekking, dan wordt hiermede vanzelf gezegd, dat de mensch van nature dood is. De Heilige Schrift meent bovenal en in de eerste plaats den geestelijken dood, namelijk de vervreemding van God, de onwetendheid omtrent God, den tegenstand tegen God en Zijnen wil, de onbekwaamheid tot de Goddelijke dingen en de geneigdheid tot al het booze. De geestelijke dood is het tegenovergestelde van het beeld Gods en sleept onvermijdelijk den eeuwigen dood na zich, tenzij de wedergeboorte uit den Heiligen Geest tusschenbeide komt.
5. Hieruit leeren wij twee waarheden van het hoogste gewicht. Ten eerste: Bij Adam ging de overtreding vooraf en volgde de dood; bij ons, als Adams nakomelingen, is de dood reeds voorhanden; doordien wij in den toestand des doods geboren worden, zondigen wij en kunnen niet anders dan zondigen, zoolang wij alleen met Adam in verband staan. Ten tweede bekennen wij, dat de mensch geene zonden nog eerst behoeft te volbrengen, om den eeuwigen dood te verdienen, maar dat hij alreeds van den beginne af in den dood ligt. Daarom zegt de Heere Jesus: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Joh. 3 : 3. Die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem, dus rust de toorn Gods reeds van den beginne op den mensch en behoeft niet eerst op hem neder te dalen. Joh. 3 : 36. Desgelijks sterft de mensch den lichamelijken dood zeker niet daarom, omdat zijn lichaam genomen is uit het stof der aarde, en omdat hij een einde hebben moet, daar hij ook een begin heeft gehad, maar hij sterft vanwege de zonde. De bezoldiging der zonde is de dood. Rom. 6 : 23. I)e zonde voleindigt zijnde, baart den dood. Jak. 1 : 15. Het voornaamste gevolg van den val, dat alles in zich sluit, is dus de geestelijke dood.
6. Deze stand des doods, waarin wij ons, tengevolge van den val, van nature bevinden, heeft volgens zijne verscheidene werking ook verscheidene namen. Yóór den val was Adam een geliefde zoon Gods; tengevolge van den val heeft hij Gods toorn op zich geladen, daarom heeten wij van nature kinderen des toorns, Efez. 2 : 3 , kinderen der duisternis, kinderen des duivels, Joh. 8 : 44, omdat de mensch zich door den duivel tot de overtreding liet verleiden. Gods Wet is de uitdrukking van Gods eeuwigen en onveranderlijken wil; alleen wat met dien wil overeenstemt, is waar en rechtvaardig ; omdat de menscli Gods Wet weerstreeft, heet hij onrechtvaardig, Ps. 143: 2; wie zich der Wet Gods niet onderwerpt, is een vijand Gods, Kom. 8 : 7, wie God verlaat, is goddeloos, Rom. 4 : 5.
7. De Heilige Schrift kenschetst onzen toestand op eene bijzondere wijze, doordien zij ons „vleesch" noemt, waardoor onze verwijdering van God, die Geest is, gekenmerkt wordt. Onder vleesch verstaat de Schrift niet ons stoffelijk, zichtbaar lichaam met zijne leden, maar al onze neigingen en daden in den stand der zonde en des doods. Wat nu ook de mensch in dezen toestand doet en denkt, al Avare het ook op zichzelf het schoonste en beste, is vleeschelijk en Gode vijandig, omdat het uit eene bittere bron opwelt. Rom. 8 : 7. Dadelijk na den val getuigde God van onze natuur: Mijn Geeest zal niet in eeuwigheid twisten met den mensch, dewijl hij ook vleesch is. Gen. 6 : 3. De Heere Jesus zegt: Hetgeen uit het vleesch geboren is, dat is vleesch. Joh. 3 : 6. Wij zijn vleeschelijk, verkocht onder de zonde. Rom. 7 : 14. De heerschappij des vleesches geeft ons over aan de macht der zonde. In dezen zin spreekt men van het lichaam der zonde of dezes doods, Rom. 6 : 6 ; 7 : 24, van de werkingen des lichaams, Rom. 8 : 1 3 , van de leden, die op de aarde zijn, Coloss 3 : 5 , derhalve begrijpt de natuurlijke mensch niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. 1 Cor. 2 : 14. De vleeschelijke toestand van den gevallen mensch brengt zedelijke onvrijheid of slavernij mede. Een iegelijk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. Joh. 8 : 34. Rom. 6 : 16. De mensch is niet meer vrij, maar een slaaf der zonde, des duivels en zijner begeerten. Daarom zegt de Apostel Paulus van de zondaren, dat zij in den strik des duivels zijn, onder welken zij gevangen zijn tot zijnen wil. 2 Tim. 2 : 26. Yan deze slavernij verlost Christus alléén. Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn. Joh. 8 : 36.
8. Dit verderf of deze geestelijke ellende van den mensch in den stand des doods, zoodat niemand uitgezonderd is, is algemeen. Want er is geen onderscheid ; zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Rom. 3 : 23. „Doch wij zijn allen als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed". Jes. 64 : 6. Dit verderf is in ons niet enkel een zedelijk gebrek, maar voor alle dingen eene schuld, met andere woorden: wij weten niet enkel, dat ons iets ontbreekt, maar wij voelen tevens, dat wij Gode verantwoording schuldig zijn wegens dit gebrek, dat het onze plicht is, dit ons ontbrekende te vergoeden en aan de geschondene gerechtigheid Gods genoeg te doen. De schuld is uit ééne misdaad tot verdoemenis. Rom. 5 : 16. Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde, en de geheele wereld voor God verdoemelijk zij Rom. 3 : 19.
9. Daar echter Adam alléén Gods gebod overtrad, — vanwaar dan, dat alle menschen in zonde en dood liggen, en allen voor God schuldig zijn? Adam is het hoofd van het menschelijk geslacht, onzer aller vader; door de overtreding viel Adam in den dood en werd een schuldenaar voor God, en al zijne nakomelingen zijn in denzelfden toestand gekomen als Adam. Een met schulden beladen vader laat aan zijne kinderen niets achter dan schulden. Adams zonde komt op ons door toerekening (imputatio) evenals de gerechtigheid van Christus. Adam is het hoofd der zondaren; Christus het Hoofd der rechtvaardigen; daarom heet Adam het voorbeeld van Christus. Rom. 5 : 14. Wie deel wil hebben aan de verlossing in Christus Jesus, mag de schuld van Adam als zijne eigene niet van zich afwijzen; zie Rom. 5 : 12 vv.; 1 Cor. 15 : 21—22. Ter verduidelijking daarvan, dat ons Adams zonde en schuld door toerekening ten deel valt, deelt ons de Schrift dadelijk na den val mede, dat Adam eenen zoon gewon naar zijne gelijkenis, naar zijn evenbeeld, Gen. 5 : 3 , dus niet naar het beeld Gods, waaruit hij was gevallen, maar naar z i j n evenbeeld, naar het beeld , waarin hij zich bevond.
10. Nadat de mensch zich van God had afgekeerd, viel hij in de macht des duivels en der duisternis, in de macht der dwaling en der leugen, zoodat hij ganschelijk onbekwaam is tot het goede, verduisterd zijnde in het verstand, met een boozen wil, en het hart vervuld met ijdelheden. Rom. 8 : 7. 1 Cor. 2 : 14. Efez. 4 : 1 7 . Matth. 15 : 18. De oorzaak van het verderf der menschen ligt niet in enkele zonden en overtredingen, maar in de verkeerde verhouding tot God, waarin de mensch door Adams ongehoorzaamheid en val is gekomen. Omdat de mensch niet daar is, waar hij zijn moet, is zijn denken en doen verkeerd.
11. De velerlei wijsgeerige verklaringen, (definities) van dezonde en van het booze zijn reeds daarom onjuist, omdat de menschen alleen met hun eigen verstand over zichzelf oordeelen, terwijl de Apostel Paulus zegt: Door de Wet is dekennis der zonde. Rom. 3 : 20. Wanneer de mensch met zijn verstand oordeelt, neemt hij alleen dat voor boos aan, wat hem als zoodanig toeschijnt, hier doet echter onze meening niets af r maar alleen Gods oordeel. Onder de oude Heidensche wijsgeeren beijverden zich Pythagoras en Plato boven allen om den oorsprong van het booze uit te leggen. Zij hielden de ziel voor goed en alleen de onreine begeerten voor boos, en zoo oordeelen tot nog toe alle Heidensche en die Christelijke wijsgeeren , die het booze naar hun eigen licht beoordeelen en niet naar het licht van Gods Wet. Elke wijsgeerige verklaring van het booze tracht de oorzaak der zonde van zichzelve af te schuiven en op God of op iets anders te werpen, zooals ook Adam aanvankelijk deed, enkel opdat de mensch niet geheel en al een schuldenaar zij. De mensch spreekt wel van zijne gebreken r onvolkomenheden, tekortkomingen, hij bekent gedeeltelijk schuld, en wil gedeeltelijk hulp van God aannemen, maar geheel schuldig, ganschelijk verdorven wil hij niet zijn; evenmin wil hij toelaten dat God den geheelen roem onzer verlossing zal hebben. Doch daarop laat God niet^ afdingen, daar Hij den geheelen mensch hebben wil, zoo geheel zondig als hij is, om hem door Zijne genade geheel te verlossen. Door zulk loven en bieden worden enkel de oude dwalingen der Heidenen onder nieuwe leuzen in het Christendom gebracht. Niet half de mensch en half Christus, maar de mensch gansch en al een zondaar, en Christus een volkomen Verlosser, — dat leert de ware Anthropologie (Leer van den mensch); dit te erkennen maakt ons Christus en Zijn Evangelie dierbaar en doet ons de hoofdwaarheid verstaan, dat de mensch alleen gerechtvaardigd wordt door het geloof, zonder de werken der wet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

14. De Gevolgen van den val

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's