Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Ev. Mark. 5 : 25—34. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Ev. Mark. 5 : 25—34. (Vervolg.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom heeft God gezorgd, dat door de liefde der Evangelisten tot hunne medezondaren dit is opgeteekend? Waarom gezorgd, dat het ook ons ter oore komt? Opdat ook wij daardoor zouden verwekt worden uit onzen dood der zonden en ellenden, om bij Hem genezing te zoeken, redding onzer zielen van het eeuwig verderf! Want, of wij het gevoelen of niet, in de krankheid van deze vrouw zien wij de krankheid onzer zielen, waaraan wij ook eeuwig moeten verloren gaan, indien wij geene genezing verkrijgen. De krankheid onzer zielen is onze geheele verdorvenheid , waardoor wij God en den naaste haten, en geneigd zijn tot alle kwaad, tot overtreding van alle de goede geboden Gods. Met elke zonde, met eiken dag en met elk jaar wikkelen wij ons dieper in de wereld in, en in den vloek der Wet, en maken dagelijks onze schuld meerder; van dag tot dag wordt de genadetijd ingekort, en verzinken wij meer en meer in de zonde, die ook het lichaam aansteekt, somtijds op eene wijze, dat de mensch zich moet schamen, het te noemen. — In deze onze verlorenheid predikt dit Evangelie, dat Gods eeuwige Zoon een zoon van Adam, een Zoon des menschen is geworden, om alzoo al de zonden en den last van Adam en zijn kroost te dragen, van een schuldig Adamskroost, zooals wij zijn. Hij, onze genadige en machtige Verlosser, gaat nu wrel niet meer naar het vleesch in ons midden, maar wat Hij toen deed, dat doet Hij nog heden door Zijne genade en Zijnen Heiligen Geest. En vraagt iemand: Waar vind ik Hem? Waar is Zijn kleed, dat ik hetzelve aanraken moge? — zoo verneme hij, dat onze Heelmeester nog heden op aarde in Zijn ziekenhuis rondwandelt, en nog aan Zijn kleed kan worden aangeraakt. Of heeft Hij niet gesproken, dat Hij met de prediking Zijns Woords zal zyn, en: „Waar twee of drie in Mijnen Naam vergaderen, daar ben Ik in het midden van hen"? Zoo dan — het kleed, waaraan Hij alle eeuwen door kan worden aangeraakt, dat kleed is Zijn Woord, Zijn Evangelie, waarin ons gepredikt wordt, hoe Hij in de wereld gekomen is, om te zoeken en zalig te maken, wat verloren was, om Zijn schuldig volk dienst te bewijzen door Zijne ziel te geven tot eenen losprijs voor velen, en Zijne heilige Sacramenten, waarin Hij ons die beloften van Zijn heilig Evangelie verzegelt. Daardoor alléén toont Hij ons de vrijwillige liefde, waardoor Hij van den Vader is gekomen, om voor onze zonden genoeg te doen, om ons eene eeuwige gerechtigheid, het leven en den vrede te verwerven en te schenken. Hij alléén geneest onze zielen, Hij alléén troost het hart, dat tot Hem vlucht, Hij kan onzen innerlijken onvrede , waardoor wij verteerd worden, volkomen wegnemen, Hij geeft vrede en leven, als Hij de ziel verhoort op het gebed en met Zijn Woord en Geest, met Zijne belofte troost.
O, daar is het een machtige troost, een troost om het hart in zijn zielen-bloedgang te stillen, als het van het Bijbelblad ook in ons binnenste klinkt: „Ik zal niet meer op u toornen noch u schelden, want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen; maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer."
Wie wil nu dit kleed aanraken tot behoudenis zijner ziel, opdat hij weten moge, dat de Heere zijn God is, „die al zijne ongerechtigheid vergeeft, die al zijne krankheden geneest"?
Ja, er komen nog wel om het Woord te hooren, en zij raken aldus het kleed des Heeren aan; ook de Heilige Doop wordt gebruikt, en door sommigen ook het Heilige Avondmaal.
Maar, waarom wordt de kracht des Heeren zoo weinig tot genezing ervaren waarom de arm des Heeren zoo weinig geopenbaard? waarom gaat men dikwerf even koud weder heen, als men gekomen is ?
De Evangelist vermeldt ons, dat eene groote schare Jesus volgde, ja, dat zij Hem verdrongen. Raakten dezen Hem dan niet aan? Ja, maar dat was slechts een uiterlijk, vleeschelijk aanraken, waarbij zij Jesus wel verdrongen, maar den nood en de ellende hunner zielen niet grondig erkenden, en daarom ook voor zichzelven niets bij Hem zochten. Of de mensch wil goedgekeurd worden in zijne wregen, in zijnen godsdienst, in zijne reinigingspogingen, waarbij hij zichzelven reinigt buiten Christus! Op zulk eene wijze kan men ook thans het Woord van Christus, Zijn kleed, aanraken, en nochtans geene kracht tot genezing gevoelen! De menschen, die Jesus verdrongen, waren te rein, en kenden hunne onreinheid niet. Zoo gaat het nog: wij hooren het Woord, de wonderen der genade, maar daarom gelooven wij nog niet, dat Jesus ons liever van onzen dood wil verlossen, dan dat wij het leven begeeren.
Maar dit is gewis, wrij zullen van onze zonden niet gereinigd worden, dan bij Jesus alleen; ons geld, ons goed, onze offers, ons werk zal ons niet baten, onze onverschilligheid evenmin, maar als wij reiniging vinden van onze zonden, dan vinden wij die niet anders dan als onreinen in onszelven; dan moet het eerst met onze reinheid gedaan zijn, dan moet ons de onreinheid, de krankheid der ziele wel zijn openbaar geworden!
Meent de mensch als een reine in Jesus te gelooven, en meenen zoovelen op Hem te vertrouwen, omdat zij geloovige Christenen denken te zijn, — die mensch ondervindt eerst, hoe bezwaarlijk het is 0111 op Jesus te vertrouwen, die ontdekt wordt aan zijne goddeloosheid, aan de verdorvenheid des harten, waardoor wij Gods geboden overtreden, ja geneigd zijn om ze te overtreden, d i e mensch gevoelt zich onrein voor God, die zich met hart en ziel op Gods geboden toelegt, om ze ook met werk en woord en gedachten gedaan te hebben , en daarbij zijn onvermogen gevoelt. Waar dan heen, als de wet ons onrein verklaart, en van den heiligen God scheidt?
Zal men het dan ook niet zoeken bij de medicijnmeesters?
Ach ja, zooals de vrouw voor haar lichaam, zoo zoeken ook wij het dan bij allerlei menschen. Er zijn er genoeg, die medicijnmeesters der ziel willen zijn, en die roepen: „Hier en daar is de Christus." En waarlijk, terwijl het Woord ons alleen dien Medicijnmeester verkondigt, die het Zelf getuigd heeft: „De G e e s t des H e e r e n H e e r e n is op Mij, IIij h e e f t Mij g e z o n d e n om te g e n e z e n , die g e b r o k en zijn van h a r t e " , terwijl Hij om niet wril redden, zoo zoeken wij veel eerder andere medicijnmeesters, die het onze aannemen, en van ons eischen geld en goed en offers en werken , deugden en krachten. Voorwaar, wij zijn niet spoedig ontdekt aan onzen reddeloozen, verlorenen toestand, waarin Jesus de Redder is, — wij willen onszelven redden, onszelven reinigen met het onze, gelijk de vrouw al het hare te koste legde, — maar wanneer wij des Heeren zijn, dan vinden wij geene genezing, geenen vrede bij al die medicijnmeesters, die ons lasten en offers en werken opleggen, als voorwaarden van onze behoudenis, — ja, des Heeren ellendig en arm volk moet er wel onder 'lyden, dat het zoo blind is om genezing te zoeken bij al die medicijnmeesters, die niet voor niets genezen, — ook de vrouw leed zeer veel van vele zulke lieden, — maar zóó juist wil de Heer de Zijnen leeren, dat zij niets kunnen koopen voor geld en offers, voor deugd of plicht; zóó ontneemt de Heere juist door zulk een lijden onder de handen der menschelijke geneesmeesters ons ook het vertrouwen op onze kracht en op aller menschen kracht; zóó leeren wij hoe het bij ons volkomen verloren is, maar zóó ook leert Hij ons, hoe wij gezondigd hebben, als wij Hem voorbijgingen om naar onze medicijnmeesters te gaan; — en als het met ons erger en erger geworden is, dan is het Zijne genade, als Hij ons datzelfde Evangelie laat hooren, dat wij te voren versmaadden, als Hij oor en hart opent om daarin te zien, dien eenigen en volkomen Zaligmaker en Medicijnmeester der ziel, Jesus Christus, Die gekomen is om voor niet te redden, wat gansch verloren is.
Welzalig de mensch, die dan ootmoedig nadert tot het Woord en de Sacramenten, dat kleed des Heeren Jesus Christus, en die dan getuchtigd en geleerd opgaat met de vaste verzekerdheid: „daar, in het Woord mijns Gods, is mijn heil, mijn leven, mijn vrede, daarin is mijn Jesus", — als hij zoo komt met zijne krankheid en niet met eene ingebeelde gezondheid , als hij opzucht tot den Heere: „O, laat ook mij Uwe kracht ervaren tot genezing mijner ziel, de kracht van Uwen zoendood en de kracht van Uwe opstanding", — die zal ook niet ongetroost henengaan, — omdat Jesus is in Zijn kleed, in Zijn Woord, daarom gaat er eene kracht van Hem uit; de doodelijk kranke zal het gevoelen, terwijl zij, die hunne zielekrankheid niet kennen, geene kracht tot zaligheid ervaren.
Ja, al moet men zich ook schamen over zijne vorige blindheid en over de plage zijns harten, die te grooter geworden is, naarmate wij die met onze kracht en met onze medicijnmeesters poogden te genezen, al zou men ook van schaamte gansch verscholen en verborgen opgaan tot de prediking des Evangelies,— wie zóó komt, zal in zijnen nood ook wel de kracht Gods tot zaligheid ondervinden. — Het geldt in het Evangelie Gods: W a t v e r l o r e n is in z i c h z e l v e n , is b e h o u d e n in
C h r i s t u s J e s u s , den Heere.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Ev. Mark. 5 : 25—34. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's