Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

16. Van de Wet Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

16. Van de Wet Gods.

De Christelijke Geloofsleer voor School en Huisgezin.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De H e e r e heeft Zijnen e e u w i g e n en o n v e r a n - der lij k e n w i l , d i e daar heet „de W e t Gods", bij des c h e p p i n g in het hart des m e n s c h e n g e s c h r e v e n ,, en d a a r e n b o v e n hem een b e p a a l d g e b o d in het p a r a d i j s g e g e v e n . Genes. 2 : 16, 17. Daar e c h t er het v e r d o r v e n m e n s c h e l i j k hart na den va 1 n i et o p h i e l d Gods Wet, naar Rom. 1 : 18, ten o n d er te h o u d e n , riep God haar niet enkel door liet g e w e t e n in het g e h e u g e n des m e n s c h e n terugy maar Hij h e r h a a l d e deze W e t ten e e r s t e na den z o n d v l o e d aan N o a c h , als aan den t w e e d e n stamv a d e r van het m e n s c h e l i j k g e s l a c h t , door het v e r b o d van het eten van b l o e d en het v e r b o d d e s d o o d s l a g s , Gen. 9 : 4—6, en daarna door het uitv a a r d i g e n der t i e n G e b o d e n op den b e r g Sinaï. Exod. 20 : 1—17.
De W e t , g e e s t e l i j k z i j n d e , e i s c l i t niet s l e c h ts e e n e v e r v u l l i n g naar de l e t t e r , maar naar den g e e s t : d i e die W e t zal g e d a a n h e b b e n , zal l e v e n; de o v e r t r e d i n g ook van het m i n s t e g e b o d s t r a f t zij, met v e r v l o e k i n g . De m e n s c l i , die door den val v l e e s c h e l i j k is g e w o r d e n , is g e h e e l o n b e k w a am om de W e t te v e r v u l l e n ; hij kan v o o r z i c h z e l v en d o o r de W e t noch l e v e n , noch z a l i g h e i d verw e r v e n , maar moet de s t r a f der W e t v e r w a c h t e n. H o e w e l de m e n s c l i door de v e r v u l l i n g der Wet z i c h g e e n s z i n s d e ' z a l i g h e i d kan v e r w e r v e n , z o o i s t o c h G o d s W e t eene g r o o t e w e l d a a d v o o r l i e t m e n - s c li e 1 ij k g e s l a c h t : door haar v e r h i n d e r t G o d , dat de o n g e r e c h t i g h e i d a l l e p a l e n te b u i t e n ga, en in d i t l e v e n g e e f t G o d s g o e d h e i d e e n e n rij k e n z e g en o o k op de u i t w e n d i g e v e r v u l l i n g der W e t . Al kan de m e n s c l i in g e e n e n k e l o p z i c h t de W e t volkomen v e r v u l l e n , zoo is d a a r om de W e t t o c h n i e t over- / t o l l i g : God kan o o k niet in het m i n s t e van Z i j ne e i s c h e n a f s t a n d d o e n , en de m e n s c h kan e n k e l door de W e t tot de k e n n i s z i j n e r z o n d e en t o t h e t verl a n g e n naar v e r l o s s i n g g e r a k e n . A l d u s w o r d t de W e t , g o e d v e r s t a a n , een t u c h t m e e s t e r tot Christus. «Gal. B : 24.
__________
1. De naam: „Wet Gods" heeft in de Heilige Schrift verschillende beteekenis; in den ruimsten zin des woords ver- Stel cl t men door „Wet" de geheele heilsleer, Ps. 1; 19; 119; Jes. 8 : 20; 2 Kon. 22; in den engeren zin worden daarmede dikwijls de vijf Boeken van Mozes bedoeld in tegenoverstelling van de Profeten, omdat de Joden de Heilige Schrift splitsten in Mozes en de Profeten, Matth. 22 : 40; in den engsten en den meest gebruikelijken zin worden Gods tien Geboden de „Wet Gods" genoemd. Volgens de Openbaring verdeelt men Gods Wet in de wet der ceremoniën en in de wet der zeden.
De wet der ceremoniën of der plechtigheden, namelijk alle verordeningen van den godsdienst van het Oude Testament, van de priesterschap, de feesten, de reiniging enz. had slechts ten doel Christus en Zijn verzoeningswerk af te schaduwen; zij ging in Christus in vervulling en is dus voor de Christelijke Kerk niet meer verbindend. Van alle ceremoniën des Ouden Testaments zegt de Apostel Paulus: Dat u dan niemand oordeele in spijs of drank , of in het stuk des feestdags of der nieuwe maan of der sabbaten, welke zijn eene schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus, Coloss. 2 : 16, 17. Want de wet (der ceremoniën) hebbende eene schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaar geduriglyk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan, Hebr. 10: 1. De wet der ceremoniën heeft voor ons slechts in zooverre waarde, als zij ons betuigt, dat Jesus Christus de ware door Mozes en de Profeten voorspelde Verlosser is, en dat Hij het geheele werk van onze verlossing volbracht heeft; wilde men echter deze ceremoniën in de Christelijke Kerk invoeren, dan zou men daardoor beweren, . dat de Verlosser nog niet gekomen is. Daarom verzetten de Apostelen zich met beslistheid daartegen, Handel. 15; Gal. 3; en derhalve laat de Gereformeerde Kerk geene andere plechtigheden toe, dan die door de Apostelen zijn veroorloofd. In dit opzicht is de wet der ceremoniën opgeheven, maar de zedelijke Wet, de tien Geboden, blijft onveranderlijk tot in eeuwigheid.
2. Het duidelijkst openbaarde God de Wet aan Zijn volk na den uittocht uit Egypte op den berg Sinaï in tien woorden of geboden (decalogus) Exod. 20: 1—17. Maar de tien Geboden, die van den berg Sinaï verkondigd werden, waren geene nieuwe wet, voormaals aan het menschelijk geslacht onbekend; neen, zij verkondigden slechts den duidelijk uitgedrukten wil van God, die den menschen van aanvang aan bekend was; derhalve zegt de Apostel Paulus, dat de Heidenen betoonen het werk der wet, geschreven in hunne harten r Rom. 2: 15. God heeft reeds bij de schepping aan den mensch Zijnen wil ingeprent, opdat deze zich niet met de onbekendheid met Gods wil zou kunnen verontschuldigen. Indien wij letten op de verdeeling der Wet in twee tafelen: namelijk in de plichten jegens God en in die jegens den naaste, dan vinden wij de Wet Gods reeds in het paradijs. En toen Adam het gebod, Gen. 2 : 17, in het paradijs overtrad, is liij een overtreder der gansche Wet geworden. Vollediger heeft God de beteekenis der Wet aan Noach na den zondvloed geopenbaard, doordien de Heere aan het menschelijk geslacht verbood, het vleesch met zijne ziel, dat is zijn bloed, te eten.
In dit verbod lagen de vier geboden van de plichten jegens God opgesloten, want het bloed beteekende het bloed der offeranden, en de Heere stelde daardoor den eisch, dat Gods Woord en dienst hoogelijk zouden geëerbiedigd worden
Voorts verbood God aan Noacli en zijne nakomelingen het vergieten van des menschen bloed en den doodslag, en dit verbod behelsde de tweede tafel der Wet: van de plichten jegens den naaste. Ware Gods Wet vóór hare verkondiging van den berg Sinaï niet bekend geweest, dan had men de overtreding van enkele geboden niet tot zonde mogen rekenen, terwijl wij in werkelijkheid zien, dat Kaïns doodslag, de ontucht der geloovigen, Gen. 6 : 1, 2, het spotten van Cliam, Gen. 9: 25, en nog andere dergelijke zonden ook vóór de openlijke verkondiging der Geboden gestraft Avorden. De waarheid, dat God Zijne Wet in de harten der menschen heeft geschreven, verklaart ons, waarom wij bij alle Heidenen de hoofdtrekken der Wet wedervinden, weshalve ook de Heidenen datgene voor zonde houden, wat God aan het volk Israël in de tien Geboden verbood, en om welke reden ook de diepstgezonken misdadiger de gewetenswroegingen vanwege de overtreding der Wet niet geheel tot zwijgen brengen kan.
3. Hieruit erkennen wij tevens, hoe onjuist veler meening is, dat Christus ons eene nieuwe Wet zou gebracht hebben en als een andere Wetgever tegenover Mozes zou opgetreden zijn. De Heere Jesus heeft verklaard, toen Hij begon te leeren: Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen. Matth. 5 : 17. In de bergrede heeft de Heere Jesus Gods Wet van de farizeesche bijvoegingen gereinigd; in al Zijne redevoeringen strijdt de Heere tegen de verdraaiing en de minachting der Wet, zooals die bij de Farizeën in zwang was, nooit echter tegen de Wet zelve. Gods Wet, als de eeuwige wil des Scheppers, blijft onveranderlijk en behoudt gelijke kracht evenzeer na de geboorte van Christus als vóór dezelve; en deze Wet wilde de Heere Jesus niet aanvullen, volmaken of vermeerderen, maar haar slechts van alle verkeerde uitlegging zuiveren en ons aantoonen, wat God in de tien Geboden heeft neergelegd, en wat volgens deze Wet Gods wil is.
4. In de indeeling der Wet stemmen de Christelijke Kerken niet overeen; de gereformeerde Kerk deelt de Wet, naar het voorbeeld van Origenes, zoodanig in, dat op de eerste tafel vier en op de tweede tafel zes geboden komen; de roomsche, grieksche en luthersche Kerken, die het tweede gebod uitgelaten en het tiende gesplitst hebben, hebben op de eerste tafel slechts drie geboden en brengen de overige zeven op de tweede tafel. De Joodsche traditie, het voorbeeld der eerste Christelijke Kerk, Efez. 6: 2, en evenzeer de innerlijke samenhang der Wet bewijzen, dat de gereformeerde indeeling juist en natuurlijk is; elke andere indeeling is gewrongen en willekeurig.
5. In de tien Geboden of woorden openbaart ons God Zijnen wil; Hij betuigt ons, hoedanig Hij den mensch hebben wil, en hoe de mensch inwendig en uitwendig in zijne gezindheid en handelwijze zijn moet, wil hij niet in den vloek en in de straf der Wet vervallen. Het e e r s t e gebod gebiedt, dat wij van niemand buiten God heil en hulpe verwachten en Hem alleen vertrouwen. Het t w e e d e gebod eisclit, dat wij noch hulpe noch heil bij gemaakte of ingebeelde goden zoeken, maar enkel bij den éénen levenden God, en dat wij Dien op geenerlei wijze afbeelden. Het d e r d e gebod verhindert elk lichtzinnig noemen van den Naam van God en eischt tevens den hoogsten eerbied en vreeze voor dien heiligen Naam. Het v i e r d e gebod veroordeelt elke veronachtzaming van Gods Woord en de geringschatting van Zijn heil. Het v i j f d e gebod veroordeelt aile zelfverheffing boven Gods ordening, die de Heere in de ouders en overheden heeft ingesteld. Het z e s d e gebod verbiedt niet slechts den werkelijken doodslag, maar eiken wortel des doodslags als nijd, haat, toorn en wraakgierigheid, en gebiedt tevens eene oprechte liefde tot den naaste. Het z e v e n de gebod heiligt den huwelijken staat en verbiedt alle onkuische gedachten, die uit het hart voortkomen. Het a c h t s t e gebod veroordeelt elk aan ons brengen van eens anders eigendom, hetzij met geweld of schijn van recht. Het n e g e n d e gebod beschuldigt ons van eigenliefde, dat wij onze eigene eere zoeken, daarentegen de eere van onzen naaste geringachten. Het t i e n d e gebod veroordeelt elke begeerte of overlegging tegen één der geboden Gods. Overigens eischt elk gebod het tegendeel van hetgeen het verbiedt; en, evenals Gods Wet ook de kleinste zonde veroordeelt, zoo eischt zij tevens eene volkomene inwendige en uitwendige gelijkvormigheid aan de Wet, zooals de Apostel Jakobus zegt Hoofdst. 2 : 10: Want wie de geheele Wet zal houden, en in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen.
6. De Apostel Paulus zegt, Rom. 7 : 14: Want wij weten, dat de Wet geestelijk is, d. w. z.: zij oordeelt niet alleen naar de uitwendig volbrachte daad, maar naar de innerlijke gesteldheid des harten, of de mensch geheel met de meening des Heiligen Geestes overeenstemt; daarom is volgens Gods Wet dikwijls datgene zonde, wat het verstand, de menschelijke zedeleer en de staatswetten toelaten. De Wet is geestelijk, maar wij zijn vleeschelijk, verkocht onder de zonde, Rom. 7 : 14. Onze zonde bestaat bovenal ook daarin, dat wij niet willen gelooven, dat wij dood zijn, namelijk: geheel vervreemd van God, zoodat wij tot God wedergebracht, wedergeboren, bekeerd en in Christus gevonden moeten worden. Onze voornaamste zonde is echter ons ongeloof, dat wij zulk een steenen hart hebben en geen hart voor Gods goedheid. Verder komt in aanmerking onze eigengerechtigheid en ons welgevallen aan de wereld en hare begeerlijkheden; wij beschouwen Gods geboden altijd, alsof zij niet ons maar slechts den naaste gelden, terwijl wij een welgevallen moesten hebben aan God en Zijn Woord. Maar, hoewel wij zoo verdorven zijn, dat wij niet eens een hart hebben voor Gods Wet, zoo zijn wij toch steeds vderiicht in Gods geboden te wandelen, en moeten wij naar hart, verstand, gezindheid en daad overeenkomstig Gods Wet gevonden worden. God kan ook zonder genoegdoening niet de minste overtreding vergeven, zonder aan Zijne gerechtigheid en heiligheid te kort te doen; Hij zou dan ophouden God te zijn. Op elke overtreding, met hoe weinig opzet ook gepleegd, volgt de eeuwige verdoemenis, gelijk God Zelf zegt: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is, in het boek der Wet, om dat te doen. Deut. 27: 2G; Gal. 3: 10.
7. Door de uitwendige vervulling der Wet of door de werken der Wet kunnen wij ons op geenerlei wijze de zaligheid verdienen, want God is niet meer verplicht ons de zaligheid voor onze werken te geven, dewijl wij reeds in Adam van Hem afgevallen zijn. De Heere Jesus zegt: Wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen. Luk. 17: 10.
Desalniettemin zijn wij verplicht werken der Wet te doen of de uitwendige Wet van God te vervullen, en God geeft in Zijne goedheid rijken zegen ook op de uitwendige vervulling Zijner Geboden en bestraft streng de veronachtzaming Zijner Wet. Zoo duurt eerlijkheid het langst, onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet; vlijt en spaarzaamheid zegent God, luiheid en verkwisting brengt aan den bedelstaf; reinheid van zeden beloont God met gezondheid, wellust en ontucht straft Hij met krankheid aan lichaam en ziel; wrie zijne ouders eert en hen verpleegt in hunnen ouderdom, verkrijgt daarvoor eenen bijzonderen zegen van God, wie zijne ouders veracht, zal van zijne eigene kinderen veracht worden. In het algemeen zijn Gods geboden ook voor de Heidenen en ongeloovigen eene groote weldaad.
Alleen de in de harten der menschen geschrevene Wet Gods houdt de maatschappelijke orde in stand; zonder Gods Wet en hare bestraffing in het geweten zou ieder naar willekeur met het leven en eigendom zijns naasten omgaan, en het menschelijk geslacht zou dieper zinken dan de roofdieren.
8. Hoewel wij de Wet Gods nooit volkomen zullen vervullen en zoodoende nooit door de werken der Wet kunnen zalig worden, zoo is daarom de Wet niet overtollig, integendeel, zij is hoogst noodzakelijk. Zonder de Wet ware er geene kennis der zonde, noch verlangen naar verlossing, Rom. 3 : 31; 7 : 7 ; de mensch zou behagen scheppen in zijne zonde, zou zijne booze begeerte en al zijn doen voor goed houden.
De Wet Gods schrijft den rechten weg van Gods wil voor, opent de oogen des menschen, zoodat hij erkent, hoeverre hij van den rechten weg is afgedoold; en hoe oprechter de mensch in den rechten weg der Wet wil wandelen, des te helderder erkent hij, dat hij daartoe in zichzelven onbekwaam is en hoogere hulp noodig heeft. Door de verkondiging der straf op elke overtreding schudt de Wet den mensch wakker uit den slaap der zonde en dwingt hem toe te zien, hoe hij de straf der Wet kan ontvlieden, wat door de verdiensten van Christus alleen mogelijk is; derhalve is in beiderlei opzicht het einde der Wet Christus, Rom. 10: 4, of: de Wet is een tuchtmeester tot Christus, want door hare strenge eischen zegt de Wet ons indirect, dat er voor den zondaar nergens anders heil is, dan in Christus.
(Slot der Anthropologie.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

16. Van de Wet Gods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's