Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Paasch-Evangelie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Paasch-Evangelie.

Ev. Joh. 20 : 1-18. (Slot.)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laat ons nu vernemen wat de Evangelist verder schrijft: „De discipelen dan gingen wederom naar huis." Wat zouden zij ook nog langer bij het graf doen? Aan de zaak verandering brengen kunnen zij niet, en zoo gaan zij heen, zonder ook maar een enkel woord van vertroosting tot de bekommerde Maria te richten. Zij laten haar staan. Maar hoe is het mogelijk, dat zij haar zoo laten staan? God bestiert alles, zoo het komen, als het gaan, ook het blijven staan. En eeuwige wijsheid zijn Zijne beschikkingen! — Maria blijft alleen bij het graf achter; zij kan deze plaats niet verlaten, waar zij haren Heere voor de laatste maal gezien heeft, toen Hij in het graf gelegd werd. Vindt zij bij menschen, vindt zij bij de broederen geenen troost, de Heere Zelf zal Zich, in de liefde, waarin Hij voor haar gestorven is, tot haar wenden.
Dat wij maar volstandig blijven in het zoeken, eindelijk zullen wij Hem toch vinden, Dien wij verloren hebben, en Dien onze ziel liefheeft. — Weenende blikt Maria nogmaals in het graf en ziet daar, waar zij het lichaam van Jesus neergelegd hadden, twree engelen zitten, den een aan het hoofdeneinde, den ander aan de voeten, in witte kleederen, in het lichtend overwinningsgewaad der opstanding. Maar Maria's oogen, die in tranen zwemmen, zijn nog niet geopend voor zulk een licht. Het woord der engelen: „Yrouwe! wat weent gij?" wekt slechts haar smartgevoel bij vernieuwing op. Zij stort haar harte uit in de woorden: „Omdat zij mijnen Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben!" Is er bij zulk eenen jammer geene oorzaak genoeg om te weenen ? Hoe kan men iemand daar nog vragen: „Wat weent gij?' Maria keert zich moedeloos om, wellicht ook door een geruisch opmerkzaam gemaakt, en zij ziet Jesus staan, en weet niet, dat het Jesus is. — Hoe dikwijls bij ons klagen, bij ons weenen staat de Heere achter ons, en wij zien Hem niet en weten niet, dat het Jesus is, de Zaligmaker.
Ook Hij vraagt haar: „Vrouwe, wat weent gij?'' als wilde Hij zeggen: hier is geene oorzaak tot weenen, veeleer alle oorzaak tot blijdschap! Verzoening, heil en leven, uw Heere en Heiland is hier! „Wien zoekt gij nog?" Evenwel, wie in waarheid bedroefd is naar God, die is niet zoo spoedig getroost en terecht gebracht. Wie zijnen Heiland, door Wien hij verlost is, uit het hart verloren heeft, die moet Hem weder hebben, eerder heeft hij geene rust. Zoo roept zij dan in hare smart het uit: „Heere, zoo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen!" — alsof zij, die zwakke vrouw, dat konde! Maar niets is haar te zwaar, als het daarom gaat, om Jesus te vinden. Zij heeft tot hiertoe Jesus niet herkend: hare oogen waren gehouden, evenals de oogen der twee discipelen, die naar Emmaus gingen. Zij had IIem voor den hovenier aangezien. Hij, de hovenier, mocht wel zoo even met vaardige hand eene geknakte roos opgebonden hebben, opdat zij niet verdorre. Maar nu richt Hij de geknakte Maria op, opdat zij in haren jammer niet omkome. „Maria", roept Hij haar toe de Heere kent de Zijnen allen bij hunne namen — en dit woord uit Zijnen mond dringt door tot in de diepte liaars harten. „Maria", — als wilde hij haar zeggen: Vrouw, kom tot uzelve! bedenk, wat kan een d o o d e Heiland u baten? kan Ik in het graf blijven? moet het niet naar het zichtbare in den dood gaan, opdat des Heeren leven aan ons openbaar worde? moeten wij niet aan het vleescli lijden, opdat wij levend gemaakt zijn naar den Geest! bezin u toch! — Zalig, wie daar met Maria voor den Heere nedervalt en uitroept: Rabbouni! dat is: mijn Meester! Gij hebt mij wel alles gezegd, en ik heb niet geloofd. Maria kan niet meer zeggen, maar zij zinkt weg aan Jesus* voeten. Na de smart, de aanvechting, de treurigheid en den duisteren nacht breekt de dag aan, en gaat de morgenster op in het hart. Of ook de weg nauw en de poort eng is, of het ook geheel tegen ons willen, wenschen en weenen ingaat, zóó juist is het des Heeren weg, zóó juist wordt verheerlijkt Zijne genade, Zijne macht. Zoo wordt dan de Heere erkend, en de ziel wordt tevreden met Zijne wegen, dewijl zij den Heere wedergevonden heeft.
Hebben wij Jesus wedergevonden, dan zouden wij Hem gaarne gestadig en voelbaar bij ons hebben. Maar de gemeenschap met den Heere kan niet alzoo zijn, niet alzoo blijven. Hebben wij ook Christus gekend naar den vleesche, zoo kennen wij Hem toch nu niet meer naar den vleesche, zegt de Apostel Paulus. Dat wil de Heere aan Maria ook leeren.
Terwrijl zij voor Hem neder vallen en Zijne voeten omvatten wil, zegt Hij tot haar: „Raak Mij niet aan; want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijnen Vader;" als wilde Hij tot haar zeggen: als Ik zal opgevaren zijn tot Mijnen Vader, dan zal Ik den Heiligen Geest zenden, en in dezen Geest tot u komen, en woning bij u maken; dan zal de gemeenschap volkomen zijn, dan zult gij Mij geheel en volkomen hebben. —
Eenen last geeft de Heere haar evenwel te volvoeren; zij is geschikt gemaakt, om de wonderbaar blijde boodschap tot de Zijnen over te brengen. „Ga henen tot Mijne broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijnen Vader en tot u w e n Vader, en tot M i j n e n God en uwen God'\ Welk eene genade!
Broeders noemt Hij degenen, die niet met Hem gewaakt, maar geslapen hadden, in dien schrikkelijken nacht in Gethsemané, en die daarna gezamenlijk gevloden waren. Broeder heet Hij dien Petrus, die Hem verloochend had, zeggende: Ik ken dien menscli niet. Broeders — de discipelen, die, vol onverstand en dwaasheid, niet hadden wTillen, niet hadden kunnen gelooven, dat Hij opgestaan was, ofschoon voor dit feit zichtbare bewijzen genoeg aanwezig waren. Hij schaamt Zich niet hen broeders te noemen ! Hij schaamt Zich niet ons broeders te heeten, ofschoon wij Hem niet dan arbeid gemaakt hebben met onze zonden, en moeite met onze misdaden. A l l e en heeft Hij het werk volbracht, wij hebben Hem daarbij niet geholpen, hebben Hem veeleer overal in den weg gestaan.
A l l e e n heeft Hij de verlorene kinderen teruggebracht in 's Vaders huis, aan 's Vaders harte. — Nadat Hij het werk volbracht heeft en opgestaan is, vaart Hij op tot Zijnen Vader, bij Wien Hij, als de Zoon, alles vermag, Die aan Hem, den Zoon, alles geeft, wat Hij bidt, en Hem alles doet erven. Hij vaart op tot Zijnen God, Die tot Hem zegt: „Zit aan Mijne Rechterhand, totdat Ik Uwe vijanden zal gezet hebben tot eene voetbank Uwer voeten". En deze Mijn Vader, en deze Mijn God, is uw Vader, is uw God, — dat laat Hij zeggen aan Zijne arme, en in dit woord nu zoo rijke discipelen, en aan ons, die in Hem gelooven, opdat wij ons houden aan den God en Vader onzes Pleeren Jesus Christus, en vrijmoedig tot Hem bidden: „Abba, lieve Vader!" — Zijn wij nu kinderen, zoo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods, en medeërfgenamen van Christus. Welk eene gemeenschap ! welk eene eenheid! — Dat verkondigt Maria aan de discipelen: „Ik heb den Heere gezien, en dit heeft Hij tot mij gezegd". Ik geloof, daarom spreek ik. De vrouw, die het eerst is gevallen, door wie de overtreding in de wereld is ingekomen, zal ook de eerste zijn, die aan de hand der genade wreder opkomt uit de diepte van haren val, — zij, de eerste, die den Opgestane ziet, en Hem verkondigt.
Dit is het evangelie van de opstanding onzes Heeren Jesus Christus; het evangelie, zoo onaanzienlijk en gering, als het evangelie van het Kindeke in de kribbe, maar dat vol, ja vol is van de heerlijkheid Gods, juist zóó voor alle degenen, wier oogen geopend zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Het Paasch-Evangelie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's