Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking over Ev. Joh. 10 : 27—30. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking over Ev. Joh. 10 : 27—30. (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Ik ken d e z e l v e , — dat is een kennen in genade, en tengevolge daarvan een verzorgen met liefde en geduld.
De Heere verwacht van Zijne geloovigen geene kracht tot gerechtigheid, geene wijsheid tot zaligheid. Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten, gedachtig zijnde, dat zij stof zijn.
Hij verwacht van hen niet, dat zij zich door hun waken, bidden en strijden van het geweld der zonde, der wereld en des Satans zullen bevrijden; Hij weet wel, hoe spoedig zij er onder liggen en vlieden. Hij kent hunne zwakheid en hun versaagd-zijn. Hij weet, dat zij menschen zijn, uit en van zichzelven tot geen goed bekwaam, maar nog steeds geneigd tot alle boosheid. Zoo kent Hij hen, zooals zij daar in zichzelven hulpeloos en verloren nederliggen. Maar dat is Zijne genade, dat Hij hen zóó kennen wil, en zóó verzorgen wil met liefde en geduld. O, het vermoeit Hem niet, om hen voor en na gade te slaan, te leiden en te weiden, hen af te houden van eiken doolweg, en hen weder terecht te brengen, waar zij afgedwaald zijn. Hij gaat voor hen henen, Zich voegende naar hunne zwakheid met liefde en geduld, zoodat elk schaap met de kudde medekomt, en niet één achterblijft. Het gaat naar de belofte (Jes. 40: 11): Hij zal Zijne kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijne armen vergaderen, en in Zijnen schoot dragen, de zogenden zal Hij zachtkens leiden. — En zoo v o l g e n zij H e m , volgen Hem, dien goeden, trouwen, genadigen en geduldigen Herder. Daarin wordt openbaar het verschil van hen, die het niet zijn en die het zijn. Die het niet zijn, maar schijnen, volgen Jesusniet; zij hooren Zyne woorden niet. Daarom volgen zij niet. Het wordt toch altijd uit de werken openbaar, wat men is. De schapen kunnen niet anders dan Hem volgen, want volgden zij Hem niet, dan zouden zij omkomen. En daarvoor waakt de Herder. Hun volgen van Hem, dat is Zijn leiden en drijven der schapen; en dat is Zijn werk bij voortduring. Hij wijkt niet van de Zijnen, Hij, die gezegd heeft: Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Hij begeeft en verlaat hen niet, zoodat zij komen daar, waar Hij hen hebben wil, d. i. in Zijne eeuwige heerlijkheid.
Dit volgen van den Heere Jesus in den weg, dien Hij de Zijnen leidt, gaat echter niet, zooals vleesch en bloed zich dat voorstellen, van zichtbare heerlijkheid tot heerlijkheid; integendeel, het gaat door eenen weg, die in strijd is met al wat beloofd is; want wat voor oogen is, dat is zonde, zwakheid , nood en velerlei dood; daardoor gaat het heen : door allerhande kruis en ellende, door lijden en strijd. Ja, het schijnt wel het tegendeel van de heerlijkheid, ons toegezegd.
Dewijl dat dan alzoo is, zoo vertwijfele niemand, als hij op den weg ten leven slechts ziet en ervaart, wat met alle beloften des heils in strijd schijnt te zijn. Het kan niet anders, de weg gaat door den dood tot het leven, voert door lijden tot de heerlijkheid, — dat is Gods weg met Zijn volk.
Maar daaraan beproeve zich een iegelijk onzer, of hij een schaap des Herders Jesu is, — dat hij H e m v o l g t . Want het volgen des Heeren kenmerkt ons als Hem eigen te zijn.
En dat volgen bestaat daarin, dat wij Zij ne g e b o d e n bew a r e n , d. i. bij de leer Zijner genade blijven met woord en daad beiden. Ziet, daar is de s t r i j d aangevangen tegen de logen en alle werken der duisternis, en is het het ernstig voornemen des harten om de zonde te haten en te vlieden, er is lust tot alle, alle gerechtigheid. En waar deze strijd — a l z o o het v o l g e n des H e e r e n J e s u s door g e b a a n de en o n g e b a a n d e wegen — is begonnen, daar ontstaat k r u i s . Hier komen zonde, wereld en hel met alle macht op ons losstormen, zij laten geene rust, maar kwellen onophoudelijk.
Hoe nauw kenmerkt zich de weg tot het leven!
Menigeen volgt den Heere een tijdlang — maar Zijn Woord had geenen wortel in het hart; de zorgvuldigheden dezes ijdelen, vergankelijken levens, of de bekoring van een valsch geestelijk leven, of de verdrukkingen om des Woords wille waren te verleidend en te machtig, — zoodat men de wereld weêr liefkreeg, om zich in haar te verderven, gelijk Demas.
Laat ons dan toezien, of wij den Heere volgen. Wie hier vreest en gedurighjk vreest, en zich niets aanmatigt, zal in dezen strijd bestaan, want hij bekent: het is met mij eene verlorene zaak, — en zoo strekt hij zich in zijne krachteloosheid uit tot den Heere Jesus. Hij heeft het oog niet op zijn v o l g e n , maar op den Herder, die hem voorgaat en leidt, Wiens stok en staf hem behoeden en bewaren. En j a , zoo alléén komt hij er door, al gaat het langs diepe wegen, langs afgronden henen. Toch komt hij er door. Want des Heeren Jesus woord is: Ik g e e f hun het e e u w i g e l e v e n . Dat is Zijne belofte aan allen, die Hem volgen, eene belofte, die Hij ook gewissehjk vervult. Gelijk zij ten leven geroepen en gegrepen zijn te midden van de zonde en den dood, zoodat zij het geleerd hebben, dat buiten Jesus slechts een eeuwig verderf is en alleen in Hem het leven, zoo worden zij ook vertroost met de belofte, dat hetgeen zij geloofd hebben, ook door hen zal aanschouwd worden : de eeuwige vreugde en heerlijkheid zal hun deel zijn. Ja daarop loopt het volgen des Heeren Jesus uit; het moge hier gaan door veel lijden en ellende, ervaren zuilen zij, dat er nergens leven is, nergens het eeuwige leven, dan in en bij den Heere Jesus, maar ook in Hem gewis. Moge het den schijn hebben, dat z i j den dood tegengaan, zoodat zij menigmaal met David klagen: „Ik zal nog één der dagen omkomen door de hand Sauls," — de Heere Jesus zegt tot hunne eeuwige vertroosting: M i j ne s c h a p e n z u l l e n n i e t v e r l o r e n g a a n in der e e u w i g - h e i d , en n i e m a n d zal ze u i t M i j n e hand r u k k e n.
Is er dan gevaar voor verloren-gaan van de schapen des Heeren Jesus ? Wat hen betreft, j a , — menigvuldig gevaar.
De duivel gaat om als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden. In zichzelven zijn de geloovigen voor niet ééne zonde veilig, tegen geene enkele verzoeking bestand, — de zonde woelt en tiert, de wereld lokt en kwelt, de Satan plaagt en raast, — och, hoe wordt het hart menigwerf door twijfeling en ongeloof, door onverstand en blindheid, door zoo veel doodelijks als overstort, zoodat het heet: Een stroom van ongerechtigheden had de overhand op mij ! en : Uit diepten van ellenden roep i k . . . en: Strikken des doods hadden mij omvangen, en : Ruk mij uit der boozen netten! Zoo is de betuiging van eiken oprechte vóór en na. Wél is er gevaar van verloren gaan, — maar de groote Herder, die Zijne schapen kent, waakt met eeuwige liefde en trouw! In Zijne handen zijn zij nochtans veilig, of ook zonde, wereld en duivel van alle zijden aankomen om hen uit Zijne hand te rukken, het zal niet geschieden. Overwinnaars, meer dan overwinnaars, zegt de Apostel, zijn wij door Hem, die ons liefgehad heeft.....
Niets zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus, onzen Heere.
Tot bevestiging in het geloove aan onze overwinning in Hem, verzekert de Heere Jesus het op het hoogste door Zijne woorden: Mijn V a d e r , die ze Mij g e g e v e n h e e f t , is m e e r d e r dan a l l e n , en n i e m a n d kan ze r u k k e n uit de h a n d Mijns Y a d e r s . Ik en de V a d e r zijn één.
De macht des Heeren Jesus rust derhalve in de macht des "Vaders. Deze, de God en Yader onzes Heeren Jesus Christus, heeft het al in Zijne handen. Wie kan Zijne macht weerstaan? Alles gehoorzaamt op Zijne wenken; geene macht van zonde, wereld, dood noch hel kan Hem weerstaan. Niets en niemand kan zichzelven buiten Hem bewegen, noch roeren tegen Zijnen wil. Zijn wil nu is het van alle eeuwigheid, dat de Zoon de Hem gegevenen zalig gemaakt hebbe: verlost uit het verderf en ingebracht in Zijne eeuwige heerlijkheid.
De Zoon nam dit werk vrijwillig op Zich, en verkreeg Zich door Zijn bloed deze gegevenen tot Zijn eigendom, maar daarmede ook voor hen de eeuwige vervulling van de Hem gezworene belofte des Vaders: Ik zal hun tot een God en Vader zijn.
Zoo staat de Raad van Gods welbehagen in Christus Jesus zeker en vast, volgens welke al de Zijnen het eeuwige leven h e b b e n , en geene macht, die daartegen zich opmaakt, zal het gewonnen hebben. De schapen des Heeren Jesus zijn in eeuwigheid wel bewaard in Zijne genadige, trouwe en machtige handen. „Ik en de Y a d e r zijn één'' — is het woord des Heeren Jesus, waarmede Hij tot machtige vertroosting van allen, die zonder Hem niet leven kunnen, zegt, dat Hij, gelijk Hij eenswezens is met den Yader, alzoo ook één van wil en macht is, om Zijne schapen tot de eeuwige heerlijkheid te bewaren. Wat de Zoon heeft verlost, dat is naar den wil des Vaders verlost, — dat blijft eeuwig verlost.
Wél ons, die schapen zijn des Heeren Jesus Christus! Maar dan bouwen wij onze verwachting tot zaligheid niet daarop, dat wij schapen zijn, maar op de eeuwige liefde en trouw des grooten Herders — en worden gewissehjk in deze verwachting niet teleurgesteld.
Wie buiten den Heere Jesus niet leven kan, noch sterven, hij zal met al wat buiten Hem is gebroken hebben; het moge hem naar het zichtbare vaak toeschijnen, alsof het te vergeefs ware, om te hopen op den Heere, hij zij verzekerd, dat hij niet beschaamd zal worden. De trouwe Herder zal niet rusten, voordat Hij het dwalend schaap gevonden heeft en gebracht tot de kudde. Niet één der schapen zal worden gemist.
Wie de stem des Herders verneemt, maar slechts oor en hart heeft voor de stem der wereld, die ras voorbijgaat, — meene toch niet, dat hij nog wel op het einde zal zalig worden. Wie hier de stem des Heeren Jesus zal hebben veracht, zal in den dag des grooten gerichts, den dag Zijner toekomst, Zijne stem hooren : Ik ken u niet, van waar gij zijt.
Die dag komt; hij is niet verre. Een dag van ontzetting en heerlijkheid; van ontzetting voor allen, die het Evangelie onzes Heeren Jesus Christus ongehoorzaam zullen geweest zijn, maar een dag van heerlijkheid voor u allen, schapen van de weide des Heeren Jesus! dan gaat het gelooven over in aanschouwen. Met allen nood en druk heeft het een einde. Eeuwige heerlijkheid zal genoten worden ongestoord. Hallelujah zij gezongen Gode en het Lam, dat ons kocht met Zijn bloed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Overdenking over Ev. Joh. 10 : 27—30. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's