Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verklaring van Handel. 26 : 18. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verklaring van Handel. 26 : 18. (Slot.)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wat, zegt de Heere, is het, dat wij ontvangen, als wij tot God gebracht zijn? O, geheel wat anders ontvangen wij daar, dan wij vermoeden. Wij hadden het vonnis des doods reeds onderteekend, meenden te moeten sterven, meenden, wij zouden voor Zijne voeten doodgeslagen worden, en ziet, zingen mogen wij: Wij hebben den eeuwigen dood verdiend en ontvangen het eeuwige leven. — Zoo leert men God eerst recht kennen daarin, dat Hij ons de zonden vergeeft; en niet alleen vergeeft Hij de zonden, maar Hij doet veel meer, Hij geeft ook het recht op het eeuwige leven onder alle Zijne geheiligden, geheiligden door Zijn bloed en Zijnen Geest.
Maar op welken grond vergeeft God de zonden? Op grond van de eeuwig geldende genoegdoening van onzen Hcere Jesus Christus. Hoe komen wij echter daaraan ? Eerst tot God gebracht, en dan, zegt de Heere, zullen wij dat alles ontvangen.
Het wordt niet verdiend, zelfs niet door een zucht of traan.
Verdient het geloof dan niets, het geloof in den Heere Jesus ?
Neen! de Heere Jesus heeft het alleen verdiend door Zijne volmaakte gehoorzaamheid. Het geloof is de hand, welke ontvangt wat van Godswege toegerekend en geschonken wordt, namelijk de volkomene gerechtigheid Christi. Maar zoo het slechts de hand is, waarom hangt de Heere Jesus dan alles daaraan? Daarom, om ons in Zijn bloed eenen vasten grond te geven van hetgeen wij van God hopen, al is het tegen hope, en ons in Zijne volmaakte offerande alleen te doen berusten met afzien van alle werk, wijsheid, kracht, en gerechtigheid des vleesches. God wil, dat wij voor Zijnen rechterstoel den Naam Jesus oproepen , en met dat vlekkelooze Lam tevreden zijn voor onze conscientie; als Hij dat in ons heeft en ziet, zoo spreekt Hij ons als Rechter vrij, eens voor altijd, en zoo dikwerf als wij komen om genade in den nood onzer ziel.
Maar de Heere Jesus belooft geene genade, die met dit leven zoude ophouden. Waar zich genade verheerlijkt, daar wordt de mensch in Christus als kind aangenomen , om des eenigen Zoons Gods wille, en is hij een kind, zoo is hij ook een erfgenaam en staat in het nieuwe testament van onzen Heere Jesus Christus.
Het is op dien grond, dat ook de Ileidelbergsche Catechismus vraagt: „Wat baat u nu, dat gij dit alles gelooft!" Antwoord: I)at ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens. (Erfgenaam adoptionis iure.)
Daar wij nu des Heeren wil vernomen hebben, vermanen en bidden wij allen, die aan God en deze dingen geene kennis hebben, dat zij eens stilstaan op hunnen weg, en zichzelven deze dingen voorhouden, en bij zichzelven dit besluit opmaken: ik ben blind, want ik heb geen geloof in den Heere Jesus; — het is dus bij mij alles, zooals in de geheele wereld, óf ongeloof óf bijgeloof; — ik zit in de duisternis, — want ik heb geen geloof, — immers verlicht het geloof in den Heere Jesus alleen, — wat doe ik met mijn verstand zonder geloof, met mijnen wil, daar ik niet tot God gebracht ben; —zonder geloof heb ik geene vergeving van zonden, — maar als ik sterf, heb ik niets meer, geene wereld en geenen God, en ben dus eeuwig verloren, als het niet anders met mij wrordt.
Mochten zulke overleggingen eens tot dat opmerken brengen van hetgeen de Heere in de woorden onzer overweging zegt, dat allen, die dit lezen en wel weten, dat zij blind zijn, door genade gedreven worden, om bij den Heere te bedelen om geopende oogen en redding van lijf en ziel. Ach, wie in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. Dengenen, die zeggen: wij hebben kennis aan deze dingen, roepen wij toe: De nacht is voorbijgegaan, de dag is nabij gekomen.
Laat ons dan afleggen de werken der duisternis, en aandoen de wapenen des lichts. Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; maar doet aan den Heere Jesus Christus, en verzorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden. (Rom. 13 : 12—14.)
Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
Des Heeren Jesu woorden vernomen hebbende, begeven wij ons andermaal in onze gedachten naar Cesarea. De koning heeft des Heeren woorden gehoord, hij is getroffen; als man van de wereld wil hij het niet weten, hij wenkt, staat op, en zijne rijksgrooten, al die scherpe vernuften, met hem „Deze mensch kon losgelaten worden, indien hij zich niet op den keizer had beroepen1 ', zegt hij terzijde tot den stadhouder; — en Paulus werd weder in de gevangenis geleid, — en koning en Bernice en stadhouder en rijksgrooten, een iegelijk keert weder tot het zijne.
Welk een gewoel op den havendam en op de kaden. Syriërs en Grieken, en die van Egypte, van Italië en andere landen en eilanden, in hunnen bonten dracht denken aan niets anders dan aan winst en genot! In den haven ligt een schip naar Adrametum; in hetzelve begeven zich vele reizenden, en daar komen eenige aan in boeien, begeleid van krijgsknechten; onder die gevangenen is er een, die onopgemerkt mede scheep gebracht wordt, — enkele menschen , mannen en vrouwen in eenvoudige kleeding, hebben een hartelijk afscheid van hem genomen en keeren zielsbedroefd weder; — het schip gaat in zee — men staart het na — een witte punt op het blauwe water nog, en die punt wordt ook niet meer gezien — Paulus is weg. — Sla nog een blik op de.marmeren colonnades, zuilen, amphitheaters en trotsche gebouwen der stad; — de Heidenen hebben niet gehoord, de Joden hebben niet gehoord , — zij hebben zich bekommerd over Jerusalem en tempel, wet en gebruiken, maar niet om hunne eigene ziel.
Paulus heeft gesproken en is overhoord, — en wat zal nu blijven, het Woord van den Heere Jesus of Joodsche eigengerechtigheid en Grieksche wijsheid, des Heeren Woord of de marmeren stad met wonderen havendam en weelde en welvaart? Wacht vier jaren, — en twintig duizend Joden, mannen, vrouwen en kinderen liggen in die stad verslagen in hun bloed; — wacht nog eenige jaren, en de woelige kaden der trotsche stad zijn geheel leeg, geen schip daar meer, de colonnades, zuilen en marmeren gebouwen liggen vergruisd tot puin.
Welgelukzalig hij, die niet aanziet wat hij ziet, maar die door genade Dien liefheeft, Dien hij niet ziet; liij wandelt met alle kinderen des lichts in het licht van 's Heeren aangezicht, en — hoe donker het om hem heen zij, geloovende , dat de Heere Jesus alleen waarachtig en alleen een groot Koning is, houdt hij zich aan Zijn Woord. Omtrent den avond zal het licht zijn, als de goddeloozen zwijgen moeten in de duisternis!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Verklaring van Handel. 26 : 18. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's