Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoofdstuk VII. — Zijne geschriften. (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoofdstuk VII. — Zijne geschriften. (Slot.)

Hieronymus Zanchius. (Een getuige uit de zestiende eeuw.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het derde deel der geschriften van Zanchius handelt: De operibus Dei instra spatium sex dierum creatis, d. i. over de Schepping Gods in zes dagen. Dit werk, den jeugdigen Frederik IV en zijnen voogd, Johan Casimir, den eersten Maart 1591 opgedragen, vormt eene soort van bijbelsche cosmogonie of wereldbeschrij ving, gelijk in den nieuweren tijd het werk „De Bijbel en Astronomie" van Ivurtz, in den toenmaligen de Physice christiana van Daneau. Zanchius legt daarin eene veel omvattende encyclopaedische vorming aan den dag; in alle vakken goed thuis, beroept hij zich op humanisten, geneeskundigen, wiskundigen, en andere vakgeleerden.
In het vierde deel vindt men: De primi hominis lapsu, de peccats et de lege Dei, d. i. Van den val der eerste menschen, van de zonde en de Wet Gods. In dit aan twee assessoren van het keizerlijk kamergericht te Spiers opgedragen geschrift, 1597, dat hij in aansluiting aan zijne te Heidelberg gehoudene voorlezingen over de Tien Geboden daar nog begon, handelt hij : 1. van het kwaad (de malo), waarvan wij te verlossen waren en nu te verlossen zijn. Het eerste Hoofdstuk is daartoe eene inleiding; Hoofdstuk 3 van Genesis wordt daarin uitvoerig verklaard , en opgehelderd, hoe de eerste zonde ontstaan is , en waarin zij bestaan heeft. In het 2de Hoofdstuk wordt aangetoond, wat het kwaad is, waar het is, vanwaar het komt en dergelijke, hetwelk in den vorm van stellingen behandeld wordt. Dan wordt de zonde in het algemeen en de oorspronkelijke zonde behandeld, en in hoeverre zij in den wedergeborene blijft, voorts de vrije wil van den onwedergeboren mensch, en soortgelijke, hoogst belangwekkende vraagpunten. Jammer, dat het geheel eenigszins planloos samengesteld is, waaraan wel de tijd zijner verhuizing naar Neustadt schuld is. 2. Handelt hij dan verder van den Verlosser, door Wien wij verlost zijn, en 3. van de verloste Gemeente. Onder 1) geeft hij ook eene korte verklaring van de Wet, door welke de erkentenis der zonde komt; onder 2) geeft hij eene eenigszins uitvoerige verklaring van den Persoon van Christus, Zijne naturen, ambten en de weldaden Zijner genade, waarmede ook de leer van den Heiligen Geest, Die ons heiligt en der weldaden van Christus deelachtig maakt, alsook van de zonde tegen Denzelven, verbonden is.
Het vijfde deel der geschriften van Zanchius bevat zijnen commentaar op den Profeet Hosea, over welken hij te Straatsburg voorlezingen gehouden had, en wel gedurende meer dan een half jaar. Met de grootste zorgvuldigheid is deze verklaring uitgewerkt, en in 1600 door de erfgenamen van Zanchius aan de Generale Staten opgedragen geworden als een bewijs van erkentelijkheid, dat zij hem eens naar Utrecht beroepen hadden, en nu zijnen zoon Lodewijk in zijne studiën te Leiden ondersteunden.
Het zesde deel, dat in drie afdeelingen verdeeld is, bevat de commentaren op de Brieven: 1° aan de Efeziërs; 2° aan de Filippensen, Colossensen en de beide aan de Thessalonicensen; 3° den eersten Brief van Joliannes. Dit deel is aan het Stedelijk Bestuur van Utrecht en de leeraren dier stad opgedragen uit dankbaarheid voor de achting , die zij Zanchius bij zijn leven bewezen hadden en voor het beroep van zijnen schoonzoon Hendrik Conchard tot predikant te Utrecht. Daar Zanchius slechts het begin van zijnen commentaar op den tweeden Brief aan de Thessalonicensen, de Prolegomena (voorafgaande opmerkingen) en de verklaring van het eerste Hoofdstuk, in handschrift achtergelaten had, zoo werd het overige van dit werk, dat pas in 1595 verscheen, door den voogd van de jongste kinderen des overledenen, Dr. Quirinus Reuter, te Mosbach bij Heidelberg geboren, bewerkt. Deze was toenmaals leeraar der gereformeerde Gemeente te Spiers, een buitengewoon geleerd man, die later als rector der Universiteit te Heidelberg overleed. Hij voltooide die verklaring geheel in den geest van Zanchius, zijnen vereerden leermeester.
De Miscellanea („Gemengde stukken") maken het zevende deel uit van de gezamenlijke geschriften van Zanchius. Daarover is reeds vroeger gesproken.
Het achtste deel houdt in: 1. De incarnatione Filii Dei; 2. de Sacra Scriplura tractatus inleger; 3. de religione chrisliana /ides; 4. Compendium praecipuorum capitum doctrinae clirislianae; 5. ad Ariani Ubellum responsio; 6. ad Vilhelmum Holderum responsio. Wij moeten de nog niet behandelden daarvan nader beschouwen.
De incarnatione Filii Dei, d. i. van de vleeschwording des Zoons van God, bevat twee boeken. Het eerste handelt over de eeuwige Godheid en de waarachtige en volmaakte menschheid van Christus, op grond van Filipp. 2 : 5—8 toegelicht; het tweede over de dwaalleeringen betreffende de menschwording van Christus, als daar zijn de Ariaansche, Nestoriaansclie, Eutychiaansche en dergelijke, en eindelijk de Ubiquitistische. Daar in onze eeuwr weder eenige der oude dwaalleeringen door de nieuwe profeten Strausz, Renan, Schenkel e. a. opgerakeld zijn, zoo mag men onder de schriften, die als krachtige wederlegging aangehaald worden, ook dit werk rekenen, dat men in waarheid zonder schroom „een leven des Heeren Jesus" zou kunnen noemen, dewijl het dat naar de werkelijkheid teekent en het niet door allerlei valsclie kunstgrepen zoekt te vervormen. Niet onvermeld mag blijven, dat Zanchius dit boek vooral naar aanleiding van de Ubiquititische buitensporigheden van eenen Martinus Chemnitz en de ketterijen der Schwenckfeldianen, die zich toenmaals in de omstreken van Neustadt verbreidden, geschreven heeft.
De religione christiana jides, d. i. Geloofsbelijdenis betreffende den Christelijken godsdienst, is eene heldere, nauwkeurige voorstelling des Christelijken Geloofs, eene zeer bevattelijke dogmatiek in 30 Hoofdstukken, gemakkelijk te overzien. Zij handelt 1. over de Heilige Schrift, den grondslag van allen Christelijken godsdienst; 2. van God, de Goddelijke Personen en eigenschappen; 3. van Gods voorwetenschap en voorbestemming; 4. van Gods almacht en wil; 5. over de schepping, de engelen en den eersten staat der menschen; 6. over de voorzienigheid en de regeering der wrereld; 7. over den val des menschen, de oorspronkelijke zonde en hare vruchten; 8. over den vrijen wil des menschen na den val; 9. van de belofte der verlossing en des heils door Christus; 10. van de Wet; 11. van Christus, den Verlosser; 12. van de rechte mededeeling der verlossing, des heils en des levens, dat alleen in Christus is, en van de noodzakelijke vereeniging en gemeenschap met Christus; 13. van het Evangelie en de opheffing der Wet daardoor; 14. van de Sacramenten des Nieuwen Testaments; 15. van den Doop; 16. van het Nachtmaal des Heeren; 17. van het geloof, de hoop en de liefde; 18. van de bekeering; 19. van de rechtvaardigmaking; 20. van den vrijen wil des wedergeborenen en van zijne krachten tot het goede; 21. van de goede werken; 22. over de aanroeping en den eed; 23. over de Kerk van Christus in het algemeen; 24. over de strijdende Kerk; 25. over het bestuur derzelve en de kerkelijke bediening; 20. over de overheid; 27. over de steeds voortgaande vergiffenis van zonden in de Kerk van Christus; 28. over den staat der zielen na den dood en de opwekking der dooden ; 29. over de heerlijke komst des Heeren Jesus om te oordeelen de levenden en de dooden; 30. over het eeuwige leven.— Dit geschrift stelde Zanchius op naar aanleiding van het Frankfortsche convent en liet het later, zooals reeds medegedeeld is, als zijne eigene Geloofsbelijdenis drukken. Het is eene schoone Belijdenis, waaruit wij gaarne, indien de ruimte het toeliet, een en ander ontleend hadden.
Compendium praecipuorum capitum doctrinae chrislianae? d. i. Kort begrip van de Hoofdstukken der Christelijke leer; het ons reeds uit Hoofdstuk 1 bekende uittreksel van de Institutie van den grooten hervormer van Genève, dat Zanchius nog vóór zijne vlucht uit Italië had gemaakt, handelt in 16 afdeelingen : 1. over God; 2. over de kennis van den mensch en de oorspronkelijke zonde; 3. over des menschen vrijen wil na den val; 4. over de genade Gods, welke de natuurlijke verdorvenheid wegneemt; 5. over de Wet der tien woorden: 6. over de geloften; 7. over het geloof; 8. over de Apostolische Geloofsbelijdenis; 9. over de bekeering; 10. over de belijdenis van zonden; 11. over de rechtvaardigmaking door geloof en de verdienste der werken; 12. over de overeenkomst en het onderscheid tusschen het Oude en het Nieuwe Testament; 13. over de christelijke vrijheid; 14. over de ergernis; 15. over de menschelijke overleveringen (traditien); 16. over de kerkelijke overleveringen. Men ziet, het is het boek des hervormers, de Institutie in het kort, dat Zanchius ons hier biedt. Studenten in de godgeleerdheid kan het derhalve vooral aanbevolen worden.
Er zou nu nog melding kunnen gemaakt worden van de Akademische Redevoeringen, Stellingen, Brieven, alsook van de beschouwing over de physica van Aristoteles, die Zanchius als een kort begrip voor zijne studenten te Straatsburg uitgaf.
Doch de wraarde lezers zullen het ons ten goede houden, dat wij, dit voorbijgaan, terwijl wij ons haasten, de levensbeschrijving van Zanchius ten einde te brengen.
Vierderlei dingen vonden wij tot onze groote vreugde in de schriften van dezen grooten godgeleerde en krachtigen getuige der waarheid: eene zeldzame hoogschatting van het Goddelijk Woord, voor hetwelk zijn verstand kinderlijk buigt; eene merkwaardige kennis van dit Woord, blijkende in een leven uit ennaar dat Woord; eene rijke belezenheid enkennis van de kerkvaders, en eene uitnemende scherpzinnigheid, gepaard met eene verbazende geleerdheid. Men zal maar weinig theologische schriften vinden, waarvan het lezen zoo opwekkend is als die van de zijne, en tevens zoo gezegend, omdat zij in het algemeen zoo vol en rijk de gezonde leer voorstellen. Onze tijd denkt waarlijk meestal met te veel geringschatting over de groote godgeleerden uit het verleden; zij vergenoegt zich liever met draf, met hetgeen de hedendaagsche theologen uitgevonden hebben, dan met het zuivere goud, dat genen uit de rijke mijn van het heilige Bijbelwoord gedolven hebben. Wie echter de wijsheid , die van boven is, liefheeft, zal bij den grooten, algemeenen afval van de eeuwige waarheid, die in onze dagen aanschouwd wordt, gaarne zijne toevlucht zoeken bij de ouden, de getrouwe getuigen der waarheid, die vast stonden in den storm en het onweder en van geen wankelen of wijken wisten.
Laat ons ter eere van onzen Zanchius ten slotte nog mededeelen, dat reeds bij zijn leven en evenzoo na zijnen dood zijne geschriften bij zijne geloofsgenooten een algemeen aanzien hadden. Zoo moest, om slechts een bewijs te leveren, tegen het einde der 16 eeuw in de landen van Oranje-Nassau, ieder leeraar behalve den Bijbel van Junius en Tremellius, de commentaren van Piscator, de Institutie van Calvijn, de uitlegging van den Heidelbergschen Catechismus van Ursinus, de werken van Luther e. a., ook de werken van onzen Zanchius bezitten, waarnaar bij kerkelijke visitaties gevraagd werd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Hoofdstuk VII. — Zijne geschriften. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 oktober 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's