31. Van de Rechtvaardigmaking door het geloof.
De Christelijke Geloofsleer voor School en Huisgezin.
W ij b e s l u i t e n dan, dat de m e n s c h door het g e l o o f g e r e c h t v a a r d i g d w o r d t , z o n d e r de w e r k en der w e t , Hom. 3 : 28, dat is het m i d d e l p u n t van de l e e r des E v a n g e l i e s . Alle o p e n b a r i n g Gods l e i d t d a a r h e e n , dat de m e n s c h de g e r e c h t i g h e id Gods v e r k r i j g e , die ten v o l l e met Gods W e t overe e n s t e m t , en w a a r i n hij a l l e e n v o o r G o d s rechters t o e l k a n b e s t a a n . Deze g e r e c h t i g h e i d o n t v a n gt de m e n s c h n i e t door zijne g o e d e v o o r n e m e n s en h a n d e l w i j z e , w a n t a l l e s , wat uit ons v o o r t k o m t, is z o n d i g en o n v o l k o m e n , m a a r door C h r i s t u s, D i e n God voor ons tot zonde h e e f t g e m a a k t, o p d a t wij z o u d e n w o r d e n r e c h t v a a r d i g h e i d Gods in H e m , 2 Cor. 5 : 21. Door Zijne w e r k d a d i g e en l i j d e l i j k e g e h o o r z a a m h e i d aan Gods Wet verw i e r f C h r i s t u s den u i t v e r k o r e n e n v o l k o m e n e g er e c h t i g h e i d , en g e l i j k e r w i j s de z o n d a a r C h r i s t us en Z i j n e g e r e c h t i g h e i d niet a n d e r s dan a l l e en d o o r het g e l o o f z i c h kan t o e ë i g e n e n , zoo word e n wij g e r e c h t v a a r d i g d voor God, e n k e l door h e t g e l o o f , z o n d e r é é n i g werk van onze z i j d e, g e l ij k van A b r a h a m , den vader d e r g e l o o v i g e n, g e z e g d w o r d t : En hij g e l o o f d e in den H e e r e , en H ij r e k e n d e het hem tot g e r e c h t i g h e i d , Gen. 15: 6. Het g e l o o f ter R e e h t v a a r d i g m a k i n g heeft e c h t a r in z i c h z e l f n i e t s v e r d i e n s t e l i j k s , alsof God ons ter wille van ons g e l o o f r e c h t v a a r d i g t ; (dan ware immers wederom het g e l o o f een v e r d i e n s t e l i j k werk), maar het g e l o o f is s l e c h t s het m i d d e l of de hand, w a a r m e d e wij C h r i s t u s aannemen; de v e r d i e n s t e l i j ke g r o n d is e e n i g en a l l e e n de g e r e c h t i g h e i d van •Christus, die God den g e l o o v i g e n s c h e n k t : Gew i s se 1 jj k in den H e e r e ( C h r i s t u s ) zijn g e r e c h t i g - h e d e n en s t e r k t e , Jes. 4 5 : 2 4 . Daarom w o r d t jre- o z e g d , dat wij om n i e t g e r e c h t v a a r d i g d w o r d e n uit de g e n a d e Gods, en dat God de z o n d a a r s en de g o d d e l o o z e n r e c h t v a a r d i g t ; i n d i e n het g e l o o f in z i c h z e l f iets v e r d i e n s t e l i j k s had, dan zou de m e n s c h niet als zondaar, maar als r e c h t v a a r d i ge r e c h t v a a r d i g v e r k l a a r d w o r d e n , en w a r e n de verd i e n s t e n van C h r i s t u s o v e r t o l l i g . De R e c h t v a a r d i g - m a k i n g z e l f is eene r e c h t e r l i j k e daad, w a a r d o or God den m e n s c h , die n i e t s dan z o n d e h e e f t en het « d o o d v o n n i s v e r d i e n t , maar die z i c h aan Christus v a s t k l e m t , d o o r de r e c h t v a a r d i g h e i d van C h r i s t us v o l m a a k t v o l g e n s de W e t v e r k l a a r t , hem z o n d e, s c h u l d en straf k w i j t s c h e l d t , en hem r e c h t g e e ft op het e e u w i g e l e v e n , z o o d a t er dan nu geene v e r d o e m e n i s is v o o r d e g e n e n , die in Christus Jesus z i j n , Rom. 8 : 1. De R e c h t v a a r d i g m a k i n g is g e e ne u i t d e l g i n g der z o n d i g e n e i g i n g e n in het hart des m e n s c h e n, maar de r e c h t v a a r d i g v e r k l a r i n g des z o n d a a r s , die zich te m i d d e n zijner z o n d e aan C h r i s t u s v a s t k l e m t . De r e c h t v a a r d i g h e i d van C h r i s t u s w o r d t n i e t in d e n z o n d a a r i n g e g o t e n , maar God r e k e n t ze hem toe en s c h e n k t ze hem; derh a l v e b l i j f t de g e r e c h t v a a r d i g d e in zich z e i v en z o n d a a r en g e n e i g d tot a l l e kwaad. Als b e w i j s der r e c h t v a a r d i g s p r e k i n g v o o r Gods r e c h t e r s t o e l geeft G o d door den H e i l i g e n G e e s t Zijnen v r e d e in het h a r t der g e l o o v i g e n , gel ij k de A p o s t e l Paulus zegt: Wij dan, g e r e c h t v a a r d i g d zij nde uit het g e l o o f, h e b b e n vrede bij God door onzen Heere Jesus C h r i s t u s , Rom. 5 : 1 . A l l e e n het g e l o o f , door den H e i l i g e n G e e s t in het li a r t g e w e r k t , r e c h t v a a r d i gt en g e e f t v r e d e in het hart. De A p o s t e l J a k o b u s is n i e t in t e g e n s p r a a k met den A p o s t e l Paulus.
__________
1. Nadat de mensch wedergeboren is, begint hij zijne verhouding tot God te overwegen: hij ziet zich in alles een overtreder van Gods Wet; vreest de bedreigingen en de straf der Wet; hij voelt zich in alles onbekwaam om de Wet te vervullen, of om voor zijne overtredingen genoeg te doen , en bekent, dat hij de verdoemenis verdient, zoodat in hem de vraag ontstaat: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Hand. 16 : 30. Hoe word ik rechtvaardig voor God? Rom. 7.
In dezen geestelijken nood , waarin de mensch aan zichzelven en aan de mogelykheid zichzelven te behouden vertwijfelt, komt bet Evangelie als blijde boodschap tot hem en predikt hem de rechtvaardigheid van Christus, die hem voor God bedekt, gelijk de Apostel Paulus zegt: dat de rechtvaardigheid Gods in hetzelve (het Evangelie) wordt geopenbaard uit geloof tot geloof. Rom. 1 : 1 7 . En de zondaar, die in zijnen nood de aangebodene rechtvaardigheid aangegrepen heeft, erkent door den Heiligen Geest in zijn hart, dat dit de ware voor God geldige rechtvaardigheid is, want hij voelt zich van den last der zonde en schuld ontheven en ondervindt vrede in het geweten. Nu hij aan zichzelven en aan alle eigene bekwaamheid heeft leeren vertwijfelen en de rechtvaardigheid Gods zonder zijn toedoen en ondanks zijne onmacht en onwaardigheid verkregen heeft, kan hij niet in den waan verkeeren, dat God hem om eenig eigen werk rechtvaardig gesproken heeft. Alleen, wanneer wij op zulke wijze den geestelijken strijd in hart en geweten ervaren, gelijk de Apostel Paulus dezen van zichzelven beschrijft, Rom. 7, erkennen wij, waarom de leer der Rechtvaardigmaking door het geloof zonder werken zoo belangrijk en troostrijk voor de geloovigen is; want daarin alleen hebben zij het onderpand, dat zij zich niet met hunne eigene gerechtigheid bedriegen, en zoodoende met hunne vroomheid verloren gaan, maar dat zij de rechtvaardigheid Gods verkregen hebben. De voornaamste plaatsen, die ons leeren, dat wij gerechtvaardigd worden door het geloof zonder de werken zijn: de Brieven aan de Romeinen en aan de Galaten; Gen. 1 5 : 6; Jes. 45 : 23, 24; Jer. 23 : 6; Hab. 2 : 3 , 4.
2. De leer van de Rechtvaardigmaking door het geloof wordt gewoonlijk als het grootste verschil tusschen de Protestantsche en Roomsche Kerk aangegeven; maar deze leer is te gelijk het voornaamste onderscheid tusschen de openbaring Gods en den menschelijken godsdienst, hetzij christelijk of heidensch; want terwijl elke andere leer, hetzij geheel of ten deele, het heil bij den mensch zoekt en steeds iets in'den mensch vindt, weshalve hem God de zaligheid geven moet, zegt de leer van God duidelijk: Wij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jesus is. Rom. 3 : 24. De Roomsche Kerk zegt tegen de duidelijke leer der Schrift in, dat het geloof niet voldoende is ter zaligheid, dat daarnevens de liefde en goede werken ter Rechtvaardigmaking noodig zijn; de Hervormers verwierpen eenstemmig alle goed werk in het werk der Rechtvaardigmaking, en beweerden op grond van Gods Woord, dat wij gerechtvaardigd worden alléén uit het geloof zonder onze werken; maar in de kerken der Hervorming openbaart zich steeds opnieuw de groote geneigdheid om aan de werken verdienstelijkheid toe te kennen ; en als zij het niet van de werken beweren, dan houden zij het geloof zelf voor zulk een verdienstelijk werk, zoodat ten slotte de grondslag der Rechtvaardigmaking nochtans alleen bij den mensch berust, en niet alleen in Christus. Het geloof is bij de Rechtvaardigmaking slechts de hand, waarmede wij Christus aannemen, en evenmin als de bedelaar, die met de hand eene gave aanneemt, daardoor iets verdienstelijks verricht, evenmin is ook het geloof bij de Rechtvaardigmaking iets verdienstelijks. Alle verdienstelijkheid der werken en alle waarde van het geloof moeten wij verwerpen, want ook bij den minsten steun in den mensch zouden de verdiensten van Christus ijdel geworden en de genade te niet gedaan zijn, gelijk de Apostel Paulus zegt: Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij, Rom. 4 : 16. In werkelijkheid verloochenen Christus tevens allen, die den grond der Rechtvaardigmaking in den mensch zoeken; de Rechtvaardigmaking door het geloof verheerlijkt alleen de genade Gods in Jesus Christus. Door de Rechtvaardigmaking wordt de mensch niet in zich zei ven rechtvaardig, als ware hem de rechtvaardigheid van God ingegoten (iustitia infusa), dan zoude hij Christus en de genade Gods niet meer van noode hebben; maar hij wordt rechtvaardig verklaard in Christus, evenals een schuldenaar, die, een borg voor zijne schuld gevonden hebbende, niet veroordeeld en gevangengezet wordt.
3. Tegen de Rechtvaardigmaking door het geloof worden gewoonlijk de woorden van den Apostel Jakobus aangehaald, Hoofdst. 2 : 14—26: Wat nuttigheid is het, mijne broeders! indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zaligmaken? enz. Dit echter is ganschelijk dwaas, want zelfs een oppervlakkig overwegen der woorden van Jakobus leert ons, dat de Apostel hier tegen het doode geloof strijdt, waarmede de menschen zich gewoonlijk tevredenstellen, en tegen het roemen op een geloof, hetwelk het hart niet vernieuwt. Dat is nog geen geloof, als men het Evangelie van Christus voor waar houdt en den christelijken godsdienst belijdt; en wie slechts zulk een geloof heeft, kan dat geloof hem zaligmaken? Met het oog hierop zegt ook de Apostel Paulus: In Christus Jesus heeft noch besnijdenis eenige kracht, noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende, Gal. 5 : 6. Door het ware geloof worden wij Christus ingelijfd, Die onze rechtvaardigheid is, en draagt de mensch door den Geest van Christus tevens vruchten der gerechtigheid, namelijk: goede werken. Ten aanzien der tegenwerping, dat de mensch bij alle geloof goddeloos leven kan en toch de zaligheid verwachten, en dat dus toch werken ter zaligheid geëischt worden, moeten wij overwegen, dat de mensch buiten de genade van den Heiligen Geest niets goeds voor God denken of werken kan, en dat al wat uit het geloof niet is, zonde is, al ware het op zichzelf de schoonste daad voor de menschen, Rom. 14 : 23. Het aannemen der werken als noodzakelijk ter zaligheid is farizeïsme, dat steeds iets aan God betalen wil. De Rechtvaardigmaking door het geloof zonder de werken der Wet, heeft de Apostel Paulus inderdaad het duidelijkst ontvouwd, omdat hij tegen de laatdunkendheid der Farizeën moest strijden, die de rechtvaardigheid Gods verwierpen, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten, Rom. 3 : 21, en hunne eigene gerechtigheid zochten op te richten, Rom. 10 : 3; derhalve mogen wij het er echter niet voor houden, dat de overige Apostelen er minder gewicht aan hechtten, daar zij niet zooveel gelegenheid hadden er in de Gemeente van te spreken. Geheel verkeerd is de meening , als ware de Rechtvaardigmaking door het geloof eerst in het Nieuwe Testament geopenbaard, en dus in het Oude Testament onbekend. De Farizeën weken vóór Christus af van den regel des geloofs, en in het llde Hoofdstuk van den Brief aan de Hebreën bewijst ons de Apostel, hoe alle geloovigen van het Oude Verbond door het geloof de Rechtvaardigmaking verkregen hebben. De Rechtvaardigmaking door het geloof is de kern van het Evangelie, de geheele Schrift kent geen ander middel om met God te onderhandelen, dan het bloote geloof, gelijk ons de Apostelen Paulus en Jakobus aanwijzen, Rom. 4, bij Abraham den vader der geloovigen, en gelijk ook David getuigt, zeggende: Ik heb geloofd, daarom spreek ik, Ps. 116 : 10.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1889
Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 3 november 1889
Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's