Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring der zeven Brieven: Openbaring van Johannes 2 en 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring der zeven Brieven: Openbaring van Johannes 2 en 3.

(Uit een Brief van Dr. Kohlbrügge aan een vriend, — Mei 1842.)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN DE GEMEENTE DER LAODICENSEN 3 : 14 — 22.
Vs. 14. S c h r i j f aan d e n e n g e l der G e m e e n t e der L a o d i c e n s e n . Brief aan de gerusten te Zion.
D i t z e g t de Amen, de t r o u w e en w a a r a c h t i ge G e t u i g e , het B e g i n der s c h e p p i n g Gods. — De Amen. Ik speel u geen liedeken voor, Ik ben geen samensteller van aardige verdichtselen, dat gij zoudt zeggen: dat is heerlijk! en dan heengaan en in uw doen blijven, en uwen liefelijken slaap voortslapen. Het is van heden af uit met uwe zinsbegoocheling, waarmede gij zjjt afgewend van de eenvoudigheid in Christus. Wat Ik zeg is waarachtig. Zegt niet in uwe harten: wat zullen wij Hem gelooven, wij gelooven God, Die ons gekend heeft. Ik Zelf ben de Waarheid, en Ik bezweer u, gij kunt er u op verlaten, dat Ik Zelf het doe komen , wat Ik zeg. — De g e t r o u w e en w a a r a c h t i g e Get u i g e . Houdt Mij niet voor eenen duivel, niet voor eenen Satan, omdat Ik u van al uwen gewenschten sieraad kom berooven, zoodat u niets meer overblijft. Zulk eene prediking is Mijne roeping, — te getuigen tegen u, die naar vleesch wandelt, te getuigen van Mijnen God; want Zijne eer en waarheid is Mij liever, dan eene wrereld met vromen. — G e t r j o u w , om u te waarschuwen, opdat gij naar Geest wandelt, en van uwe hoogten en valsche gronden afstand doet, en ze verre van u henen werpt. G e t r o u w , want alzoo heeft Mij Mijn God geleerd; Ik kan niet anders en wil niet anders. — W a a r a c h t i g , met deze verklaring protesteer Ik tegen de overleggingen uwer harten, dat hetgeen Ik u te zeggen heb, logen of ketterij is, of een bijzonder inzicht, waarop gij juist geen acht zoudt behoeven te slaan; liet is trouw gemeend, en gij zeiven gevoelt dit in uwen geest al te wel.
H e t B e g i n der s c h e p p i n g Gods. Meent niet in uwe harten, dat het vijandschap is tegen het ware volk of onbedrevenheid in den weg, alsof Ik dat alles nog niet zoo zou kennen of ondervonden hebben, wat gij zegt doorgemaakt te hebben. — Houdt Mij niet voor eenen nieuweling (neophiet), terwijl Ik u zulke dingen zeg, waarbij het u is, of gij ter helle toe verzinkt. Ik ben zoo weinig onbedreven in den weg, dat lk veeleer al die dingen, waarop gij u grondt, voor u eenig en alleen hebt doorgemaakt, zooals niet één uwer; en was het niet uit M i j, dan was geen één uwer daar, waar hij nog is, en bestond zelfs niet; want de oorsprong van hetgeen gij zijt, als Gods maaksel, en van al wat is, —hetwelk zij tot roem Zijns Naams en tot lof der ruste Gods, — ben Ik. Maar waartoe zijt gij uitgeslagen! gij zijt niet naar het doel der scheppinge Gods, waarvan Ik de oorsprong ben. I n Mij, — in dat Woord,, waarin alles gemaakt is, — in Mij, in dat Woord, welks kleed met bloed geverfd is, — in Mij , in dat vleesch geworden Woord, vol van genade en waarheid, en tot Wien alles, wat is, gemaakt is, — in Mij vind ik u niet, schoon gij behalve dit, meer hebt dan iemand.
Vs. 15. Ik w e e t uwe w e r k e n , dat gij n o c h koud z i j t , noch h e e t : och of g i j k o u d w a a r t , of h e e t ! — Uwe w e r k e n , — uwe bezigheid, uwe werkzaamheid, zooals gij met het Mijne werkzaam zijt, uw bestaan en wijze van doen.
D a t gij n o c h k o u d noch h e e t z i j t . Gij zijt als eene doove adder, die zich niet laat bezweren. Dat gevoel geeft gij van u, terwijl u het Woord Gods, en Mijn getuigenis wordt voorgehouden, dat er zooveel bij u is, als bij eenen, van wien men niet recht zeggen kan, of hij nog leeft of dood is.
Zooveel warmtestof, dat men gevoelt tot iemand te spreken, van wien men zou zeggen, dat hij mede hetzelfde leven had.
Gij verstaat het althans, wat Ik zeg; gij doet, als meendet gij het niet anders. Koud zijt gij niet, zoodat Ik niet als tot eenen doode spreek; heet zijt gij ook niet, zoodat gij niet brandt, terwijl lk u het goede getuigenis en de gerechtigheid voorhoud; gij zijt te wel bevestigd in uwe oogen, om Mijne getuigenis aan te nemen en te onbevestigd, om het te verwerpen. — Och of g i j k o u d w a a r t of h e e t ! Och of gij ophieldet met langer te veinzen, alsof gij het met Mij hieldt, en Mijne woorden bij u gelden; dan verpliclitet gij Mij niet langer, om Mijne woorden bij u te verspillen, waarvan gij nu al meer wilt hebben, en zij doen u geen nut, maar verzwaren uw oordeel. Och of gij geheel onverschillig jegens Mij waart, zoodat gij niet meer naar Mij omzaagt, en Ik in uw hart niet meer opkwam, dan had Ik geene moeite of verdriet meer van u; liet gij Mijn Woord maar geheel varen, gingt gij liever uwen eigen weg, misschien dat Ik dan nog, uit oude betrekking, u zoo omtuinde, dat gij ten laatste, van alles zat en af zijnde, bekendet Mijne genade alleen; — of dat gij heet waart, zoodat gij liever met opgeheven schild en uitgetogen zwaard dapper en consequent en in het openbaar tegen Mij te velde bleeft liggen en den strijd volhieldt; misschien dat Ik dan, als Ik zag, dat het u er om te doen was, u als op den weg naar Damascus verscheen. Waart gij maar geheel onverschillig omtrent Mijn wil en Wet, of brandend voor de Wet, en daarbij volhardende, schoon Mijne Wet niet kennende, dan was er nog hoop, om u of levend te maken, of tot zulk een vurig strijder voor Mijn Evangelie, als gij er thans tegen zijt.
Vs. 16. Zoo d a n , o m d a t gij l a u w z i j t , en noch k o u d noch h e e t , I k z a l u u i t M i j n e n m o n d s p u w e n. Maar zoo als het nu bij u is, o m d a t gij l a u w z i j t , dewijl gij Mij lief hebt en toch niet liefhebt, Mij acht en toch niet telt, Mij gaarne bij u hebt en toch liever niet ziet komen; dewijl gij, Mij lioorende en kennende, Mijne waarheid boven alles gevoelt, en tocli uwen weg gaat, aanhangende uwe goden, Mij vaarwel zeggende met een „God zegene U! Gij zijt de beste! Wees met ons!" dewijl gij alzoo zijt gelijk lauw water, waarmee men niets doen kan, en Ik wel aan u zie en gevoel, dat het zoo met u blijven zal, dat gij noch koud noch heet zijt, en alzoo Mij onwel maakt met uwe zatheid, met uwe onbewegelijkheid, met uwe droggrondeu, met uwe koelheid jegens Mijne getuigenis, zoo weet, dat Mijne ingewanden, Mijne nieren, Mijn harte, — waarin Ik u tot hiertoe gehouden heb, of Ik wellicht verkwikt mocht worden door u, als door een gezond brood en eenen frisschen dronk — u niet langer kunnen in zich houden; want de innige liefde, die in eens liefheeft, laat zich lang met koelheid behandelen, lang zelfs met afkeerigheid en tegenstand; maar versmaden kan zij zich niet laten, zij moet het ter aarde uitstorten, als het voorwerp liarer liefde zoo ver komt. Ik z a l u u i t M i j n e n mond s p u w e n , — Ik zal u versmaden, en wie zal u dan nog opnemen? (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring der zeven Brieven: Openbaring van Johannes 2 en 3.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1889

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's