Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitbreiding van Psalm 119 : 17—19.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitbreiding van Psalm 119 : 17—19.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Doe wel bij Uwen knecht, opdat ik leve, en Uw Woord beware. Ontdek mijne oogen, dat, ik aanschouwe de wonderen van Uwe Wet. Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uwe geboden voor mij niet."

Doe wel bij Uwen knecht, opdat ik leve, en Uw Woord beware. Heere, vertroost mijne ziel in haar geween, en zeg mij, dat Gij mijn heil alleen zijt. Voer mij uit de groeve, waarin geen water is, en waarin ik op hope gebonden lig. Geef mij genade te vinden in Uwe oogen, en geef mij, dat ik ter eere kome, naar Uw Woord. Zie mij aan, hoe ik van alle hulp ontbloot ben, en hoe ik zoo tot niets in staat ben; het is alles bij mij ellende, onverstand en onmacht, waarheen ik mij ook wend of keer. 't Is alles weldaad wat van U komt, om eenen machtelooze bij te staan. Kom mij voor met Uwe genade, met Uw licht, met Uwen troost, en schenk mij uitkomst uit de vele bezwaren. Bekleed Gij mij in mijne naaktheid met Uw heil, laat mij smaken de zekerheid mijner zaligheid , en zet mij in een hoog vertrek bij mijne weerloosheid ; rust mij genadiglijk met dat alles toe, wat ik behoef, om U trouw te blijven en in Uwen zaligen dienst te volharden. Laat mij vrede en blijdschap hooren, opdat de beenderen geheeld worden, die Gij gebroken hebt. Zeg mij, dat ik dubbel ontvangen heb van Uwe hand, en dubbel ontvangen zal voor alle mijne zonden en dwaasheden. (Jes. 40: 1.) O, ik kan geene [Jwer weldaden vergeten, die Gij mij in allo mjjne ellende steeds bewezen hebt, noch één der woorden des levens, die Gij alleen hebt, en waardoor Gij mij zoo dikwijls levendig gemaakt en verkwikt hebt. Wil mij opnieuw in deze mijne ellende met Uwe weldaden verkwikken. Gij, Heere, hoort het gebed dergenen, die U liefhebben, — Gij, die de oorzaak zijt, dat wij U liefhebben. Weldadige Heere, voorzie Uwen knecht van alles wat Gij wilt, opdat hij Uwen wil doe.
Uwen knecht, — die Uw knecht is, geheel vrijwillig, want Gjj hebt hem vrijwillig gemaakt; en hij is Uw knecht, want Gij hebt hem vrijgekocht, en met eene volkomene verlossing vétlost. Hij dient. U gaarne, maar hjj kan U niet dienen, als Gij hem niet bekwaam maakt en hem alles geeft wat tot den dienst van zulk een' groot en goed en goedertieren Heer, als Gij zijt, behoort.
Opdat ik leve. Heere, Gij zijt mijn leven, en alleen bij deze dingen, die Gij geeft, leeft men. Wat zal hij, die het leven liefheeft, anders bidden dan dat hij bij dat leven blijven moge? Zoo Gij hij Uwen knecht niet weldoet, wat kan hij dan anders verwachten, dan den dood, en wat voelt hij anders buiten U, dan dat hij midden in den dood ligt?
Onttrekt Gij, Heer, het Dijne,
Blijft zonde en dood het mijne.
Het zijn alleen Uwe weldaden, die hem bij het'leven houden, die hem doen leven.
En Uw Woord beware. In Uw Woord ligt geheel mijn weg en mijne geheele toekomst. Gij spreekt in Uw Woord: Doe wat Ik u zeg, zonder overleg, zonder „ja maar". Inmiddels is de dood in mij te sterk, — en allerlei dubbingen en twijfelingen komen in mij op; ik sta zoo vaak U en mijzelven daarmede in den weg. En toch, Uw Woord schiep eens hemel en aarde; en in Uw Woord ligt alleen mijne gelukzaligheid ; wat kan ik van en uit mijzelven anders in mijnen dood, dan menschenwoord voor degelijker en Uw Woord voor partijdig houden. Och, verleen mij die genade, dat ik in U, mijn leven, leve, en zoo Uw Woord alleen en uitsluitend late gelden als eenig voorschrift van doen en laten, en daarbij blijve in handel en wandel. Geef mij genade, dat ik Uw Woord, al ziet het er voor het vleesch en voor het vernuft uit, alsof het niets zou vermogen, niets kon daarstellen, voor Uw Woord houde, en het beware als mijnen eenigen schat. Heere, Gij alleen weet alle dingen, en Gij alleen hebt alle dingen, Gij alleen al de omstandigheden in Uwe handen, in Uwe macht, en als Gij spreekt en beveelt,: Doe wat Ik u zeg, — dan weet gij ook zeker de uitkomst, en die ligt dan alleen in Uw Woord.
„Ik geloof Heere, kom mijne ongeloovigheid te hulpe." Immers wie Uw Woord bewaart, blijft in Uwe liefde. Als Gij bij mij niet weldoet, als niet Uwe getuigenissen mijne ziel verkwikken, dan ben ik dood, dan drukt al wat van den kant van het zichtbare komt, mij terneder; dan is het, alsof de wereld, alsof mijn vijand met zijne schijnbare macht, zijn roemen en pochen mij als levend begraven heeft, en dan nemen ongerechtige dingen, dan nemen ook mijne zonden bij mij de overhand, dan word ik mistroostig en mismoedig, en er is in mij geene kracht, — dan zou ik Uw Woord, waarin al mijne zaligheid ligt, mij laten ontglippen , ik zou het niet vasthouden, zou herroepen, mij gevangen geven en mij laten bedriegen door des vijands list; daarom bid ik U: Gun leven aan mijne ziel, maak mij levend door Uw Woord, door het getuigenis Uwer genade, opdat ik de geheele wereld loopen laat en er mij' niet om bekreun, wat zij belooft of dreigt, veelmeer manmoedig den goeden strijd strijd, Uw Woord tegenover de wereld en mijn eigen vleesch en bloed, j a al het zichtbare vasthoud, het vaandel van Uw getuigenis mij niet ontrukken laat, het niet afgeef, neen, maar hoog omhoog draag en houd tegen allen hoon en schimp, tegen alle geringachting aan, ook en vooral tegen al het bedenken van mijn eigen vleesch.
Vs. 18. Ontdek mijne oogen, dat ik aanscliouwe de wonderen van Uwe Wet. Eerst moet ik leven en dan zien; maar dan moet Gij mij ook nog de oogen ontdekken, al die hulsels en bedeksels er van afnemen. Wat baat mij het zien, het weten zonder leven; dat ik met louter ongeloof en allerlei vooroordeelen en vleeschelijke bedenkingen behebt ben, dat komt van mijnen grooten dood! Ach Heere, wat al weerbarstigheid van eigenwaan, wat al blindheid is er in mij, hoe noode versta, vat en behoud ik iets van de dingen, die dos Geestes zijn? wanneer zal ik eens een geheel vrijwillige knecht zijn, die zich Uwen wil niet laat uitleggen door het „doe dat" van de wet en door des duivels opblazing van volmaaktheid, en alsof ik van mijzelven kan uitvoeren en voegen en zetten, wat Gij wilt. Och Heere! wat hebt Gij toch eenen blinden knecht, die er altijd met zijne wijsheid tusschenkomt, en zich door de wijsheid van anderen laat betooveren, om vooruit te willen berekenen, of het einde van Uwe wegen wel goed zal uitkomen. Het zal toch wel goed, j a heerlijk en koninklijk uitkomen, als Gij zegt: Laat Mijne genade u genoeg zijn, Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht. Ach Heere, Uw knecht is van nature als die jongen van Uwen Profeet, die de stad omringd zag door een heir van paarden en wagenen, en uitriep: Ach mijn heer! hoe zullen wij doen? Hoe dierbaar was het antwoord van den Profeet: Yrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn. En Uw Profeet bad en zeide : Heere, open toch zijne oogen, dat hij zie; en Gij opendet de oogen van den jongen, dat hij zag; en hij zag, hij aanschouwde de wonderen van Uwe W e t : Z i e t , de berg was vol vurige paarden en wagenen rondom Uwen Profeet. En als de vijanden tot hem afkwamen, bad Uw Profeet tot U, en zeide: Sla toch dit volk met verblindheden ! en Gij sloegt hen met verblindheden naar het gebed van Uwen Profeet, 2 Kon. 6. Zoo zijn de wonderen van Uwe Wet. Wat Uw Woord zegt, dat is vol van uitkomsten op uitkomsten tegen den dood, van dagelijksche uitkomsten, hoe verschrikkelijk het er ook uitziet. De uitkomsten zijn er, zij zijn bij U, zij zijn in Uw Woord. Geef mij de genade Uws Geestes, verlicht de oogen des verstands, opdat ik moge weten, welke zij de hoop van mijne roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Uwe erfenis in de heiligen, en welke de uitnemende grootheid Uwer'kracht zij aan ons, die gelooven, naar de werking der sterkte Uwer macht. Ef. 1 : 19. Uw Woord is nog nooit ter aarde gevallen, maar heeft steeds zonder ons uitgericht datgene, waartoe het gekomen is; als Uw volk door de zee heen moet, gebiedt Gij, dat zij trekken; Gij laat de zee slaan, en Uw volk komt er droogvoets door; de wateren worden tot muren; en eene harde rots moet water geven, om Uw volk te drenken, als het door de woestijn moet. En is dat niet het grootste wonder van Uwe W e t , dat het Zaad der vrouwe met de door den slangenbeet vermorzelde verzenen, der slang den kop vermorzelt! Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uwe" W e t , en sluit ze voor al het andere, wat Uwe Wet tegen is, of geef mij te gelijk oogen. om de machteloosheid te zien van alles, wat mij verhinderen wil, om Uwen weg te gaan en Uwen wil te doen tot aan het einde toe.
Ys. 19. Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uwe geboden voor mij niet. Heere, dat hebt Gij mij te verstaan gegeven, en dat beken ik voor U, — dat hebt Gij mij laten zien, dat de aarde mijne verblijfplaats niet is; Gij hebt mij van de aarde geroepen, om op te trekken naar het hemelsche Jerusalem. Gij hebt mij op den weg gezet, die daarheen leidt, maar nu hebt Gij mij alles vreemd gemaakt, en zoo is mij alles vreemd geworden wat op de aarde is, zoodat ik er mij gedurig als een vreemdeling en bijwoner gevoel. Hoe zal ik mij nu gedragen op deze voor mij vreemde aarde, onder menschen, die mij vreemd zijn, en dien ik vreemd ben, — hunne zeden, hunne wetten en gewoonten, de taal, die zij spreken, het is mij alles vreemd! Yan Uwe stad, van Uwen Naam, van den smallen en engen weg, die ten leven leidt, weten zij niets en willen er ook niets van weten. Wat mijne keus, mijn doel, mijn streven is, waar mijne ziel op uit is, is voor hen vreemd, — en hunne keus en hunne doeleinden zijn voor mij vreemd. Hoe kom ik er door? Ik ben dus als een arme wandelaar, niet wetende noch kennende den weg, dien ik moet ingaan. Hoe dikwerf sta ik daar nu verlegen, en weet weg nog steg. En daar komen nu al mijne zonden en dwaasheden tusschen, zoodat Gij mij rechtvaardiglijk straft, als Gij nu en dan Uwe genade inhoudt en Uw licht aan mij onttrekt, vooral als mijne vijanden mij den weg betwisten of mij van denzelven willen afbrengen; — maar, ach Heere, dat maakt mij dan zoo akelig, zoo dubbel ongelukkig, als Gij dan ook Uw aangezicht voor mij verbergt! Ach, wees Gij mij toch niet verder verschrikkelijk! Ik heb het verdiend, als Gij tot mij spreekt: Ik zeg u niets meer, gij doet er toch niet naar, Ik geef u over, loop uwen eigen weg, en doe uwen eigen wil. Neen, Heere, ik kan zonder U, zonder Uwe woorden, zonder Uwe liefelijke stem: „Dit is de weg, noch ter linker-, noch ter rechterhand afgeweken! hier kan zelfs de verstandelooze niet dwalen!" geene schrede voorwaarts. Ik kan niet optrekken, tenzij Uwe geboden eene lamp voor mijnen voet, een licht op mijn pad zijn. Daarom bid ik U, o Heere! dat Gij mij wilt leeren en leiden door Uwe wetten. Ik heb van noode, dat Gij mij voorgaat, geleidt en helpt, opdat ik kome in het hemelsch Kanaan, waar het burgerschap en het vaderland der geloovigen is. Laat mij niet onkundig van Uwen wil, daar ik om Uw Woord of wegens Uwe bijzondere roeping als in ballingschap moet leven en den haat moet verduren der mensehen, die de leer der waarheid niet aannemen en mij steeds met hunne list omgeven, om mij er toe te brengen, dat ik bij Uwe waarheid niet blijve en volharde. Heere, zoo Gij Uwe geboden verbergt, wee mij ellendige! dan zal ik het geloof verzaken, de liefde zal verkouden , en duizende van gruwelen zal dan mijn hart opgeven. Daarom geef mij Uws Geestes licht, opdat ik doorzie in de volmaakte Wet, die der vrijheid is, opdat ik wete in alle omstandigheden, hetzij gewenschte, hetzij gevreesde, hoe ik mij ter Uwer eer gedragen moet. Geef mij een vertrouwelijk geloof aan hetgeen Gij beveelt, opdat Uw Woord mij in de diepte van ellende tot troost en verkwikking zijn moge, en zoo Uwe inzettingen mij tot gezangen zijn ter plaatse mijner vreemdelingschappen; — en struikel en val ik, Heere, och laat toch de zon Uwer genade weder over mij opgaan, Uw Woord mij weer oprichten, opdat ik zeggen mag: Gij God des aanziens, heb ik ook hier gezien naar Dien, die mij aanziet?
H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 januari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Uitbreiding van Psalm 119 : 17—19.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 januari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's