Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

I . Het besluit om Jesus te dooden. (Matth. 26 : 1 — 16.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

I . Het besluit om Jesus te dooden. (Matth. 26 : 1 — 16.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jesus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham (Matth. 1 : 1), is de door God aan Zijn volk beloofde en gegevene Koning. Zijn Koninkrijk is echter niet van deze wereld, noch komt met uiterlijk gelaat gelijk de koninkrijken der aarde. Hij wordt niet met menschenhanden en menschenwerken gediend; Hij kwam, om als de Zoon des menschen te dienen en Zijne ziel te geven tot een losprijs voor velen. (Matth. 20 : 28.) Terwijl God Hem het Koninkrijk gaf, wierp Hij op Hem den last onzer zonden, stelde Hem voor ons onder de wet en haren vloek, liet Hem door duivel en wereld en dood ternederwerpen, om Hem in Zijne opwekking te stellen tot eenen Heere en Koning en Overwinnaar van zonde en dood 5 van wet en vloek, van duivel en dood en alle macht der helle. Jesus Christus gehoorzaamde Zijnen Vader; door den eeuwigen Geest heeft Hij Zijnen Vader geloofd; geloofd, dat Hij de vreugde zoude smaken, Zijn arm volk verlost te hebben, als Hij de schande verdroeg; geloofd, dat Hij voor de smaadheid des kruises zitten zoude in den troon des Vaders. Lijdend heeft Hij overwonnen, de genade heeft door Zijne offerande de heerschappij verkregen, — bij Hem vindt hulpe en ontferming al wat gevangen is in nood en dood, al wie zich verkocht gevoelt onder de macht der zonde, en Hij is onze eeuwige Koning, Die ons bewaart bij da verlossing, door Hem verworven. Aanschouwen wij deze Zijne koninklijke heerlijkheid en genade in eenige overdenkingen over Zijn zoo bitter en Zijner Gemeente zoo dierbaar lijden!

I . Het besluit om Jesus te dooden.
(Matth. 26 : 1 — 16.)


De Heere had gesproken tot Zijne discipelen en tot de schare al wat er te spreken was. Met plechtigen ernst had Hij hun de over leven en dood beslissende waarheid voorgehouden. Alleraangrijpendst zijn de gelijkenissen over de vijf wijze en de vijf dwaze maagden, over de talenten en over de schapen en bokken. In het laatste oordeel zal een iegelijk wegdragen al wat hij in het lichaam gedaan heeft; daar zal het blijken, of de mensch met het toevertrouwde Woord Gods tot zijne zaligheid zal hebben gewoekerd. Nu was alles gesproken, wat gesproken moest zijn; de ure komt, dat Jesus te Jerusalem den uitgang zal volbrengen, gelijk Mozes en Elia Hem op den berg der verheerlijking gezegd hadden.
In den dood van Christus moet de ongerechtigheid van alle vleesch openbaar worden, opdat het blijke, hoe alle menschen verkocht zijn onder de zonde, maar in dezen dood des Heeren openbaart zich de gerechtigheid Gods als eene door Christus aangebrachte en alle zonde overwinnende gerechtigheid, opdat de lijdensgeschiedenis onzes Heeren zij: de geschiedenis van eenen hardnekkigen zondaar, die slechts door de hardnekkigste Liefde wordt gered.
Het is Dinsdag, twee dagen voor Pascha. Wat hooren wij nu Jesus tot Zjjne discipelen zeggen? Gij weet, dat na twee dagen het Pascha is, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden „om gekruisigd te worden". — De Zoon des menschen, zoo noemt Zich Jesus niet wegens den adel der menschelijke natuur, maar omdat Hij Zichzelven heeft vernietigd en vernederd, om den menschen gelijk te worden , om als mensch uit de maagd Maria, als Adams Zoon Adams en aller menschen zonde cn schuld en straf op Zich te nemen en uit te delgen in Zijnen dood. En nu ziet Jesus Zijn volk, tot hetwelk Hij Zich zoo diep heeft vernederd, over hetwelk Zijne ingewanden met ontferming zijn bewogen. Verstaat het volk, wat Hij voor hen reeds gedaan heeft? Hebben zij een hart voor Zijne nederbuigende liefde? Heeft het volk behoefte, om voor God rechtvaardig te zijn en rechtvaardig te wandelen, behoefte om te weten, hoe het er bij den Vader voor hen uitziet? Heeft Israël geleerd uit al de wonderen van genade en barmhartigheid, die het gezien heeft? O, de Heere Jesus ziet, hoe het volk met den grootsten ijver naar Jerusalem komt, om het door (iod ingestelde Pascha nauwkeurig naar de letter der Wet te vieren. Hij ziet, hoe blind het volk is voor de dienstbaarheid der zonde en des doods, waarvan de dienstbaarheid in Egypte een beeld is. Hij ziet, hoe het volk Gode meent te behagen door hunne goede en vrome werken naar de letter der Wet door met het Paaschfeest hunne offerande van lammeren te slachten. Slechts Hem kent het volk niet, het kent Hem niet als het waarachtige Lam Gods, dat der wereld zonde wegneemt, het kent noch gerechtigheid Gods, noch zaligheid Gods. Zoo zoekt het blinde volk zijne welvaart en zaligheid overal, maar niet in Hem, van Wien de engel gezegd heeft: „Gij zult Zijnen Naam heeten Jesus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden.'" Zoo bezondigen zich de Zijnen aan Hem, Dien zij niet kennen, zoo doen zij Hem lijden en zullen Hem nog ganseh verwerpen, want wat hun ontbreekt is — zondennood en zielenood.
Wie zal echter regeeren, wie zal triomfeeren? Zonde en blindheid, dood en duivel? Zal de vorst der duisternis Gods uitverkorenen houden, al waren ook nu nog zoo velen blind voor hunne zonde en ellende, en blind voor de zaligheid Gods? Neen, de raad des Heeren zal bestaan, de raad des vredes, het eeuwig en vrije welbehagen Gods om genadig te zijn, wien Hij wil, ook den grootsten schuldenaar; Jesus Christus is de Koning Zijns volks, van den Yader uitverkoren , en met den eeuwigen Geest gezalfd, Hij alléén zal hen regeeren, Hij zal het welbehagen des Vaders ten uitvoer leggen, en Hem zal het gelukken, Zijn Woord zal eeuwig gelden, Hij gaat zonde en dood en hel in hunne holen bestoken, Hij Zelf werpt Zich hun in de kaken, Hij spreekt: „Na twee dagen zal de Zoon des menschen overgeleverd worden om gekruisigd te worden"; Hij gaat om al de blindheid van Zijn volk te verzoenen, te verzoenen, dat zij Hem verworpen hebben, Hij wordt een vloek voor hen, om als Koning der genade het verbroken en verslagen hart te zegenen in alle eeuwigheid.
Maar de oversten des volks, zullen zij niet beter zien dan het blinde volk! Ach! toen Jesus dit tot Zijne discipelen sprak: „Gij w e e t . . . . " „to'en vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden en de ouderlingen des volks in de zaal des hoogepriesters, die genaamd was Kajafas; en beraadslaagden te zamen, dat zij Jesus met listigheid vangen en dooden zouden." De overpriesters waren de machtigsten, rijksten en bekwaamsten uit de priestergeslachten, maar helaas! zij vreesden door het woord van Christus, dat Zijn Koninkrijk niet met uiterlijk gelaat komt, hunne macht en hun aanzien te verliezen. De Schriftgeleerden waren geleerd in de Wet, en ijverig in hare onderhouding. Hunne leer was over het gemeen naar de Schrift, zij waren voorstanders van de Wet en de Profeten, en wisten zeer wel (Luk. 10), dat de hoofdsom der Wet is : „God lief te hebben boven alles en den naaste als zichzelven." Maar zij haatten Jesus, omdat Hij, de Waarachtige, ook hun, leeraars der Wet, de waarheid zeide, zij haatten het getuigenis der waarheid, dat hun allen roem der vroomheid ontnam; de Waarheid hield hun uit de Schrift en de Wet eenen spiegel voor, dien hunne eigengerechtigheid niet kon verdragen; immers zij beroemdeu zich wel op de Wet en de Schrift, maar zij deden h a a r n i e t , het was hun te doen om eigene instellingen, eigene werken en eigen roem. Zij geloofden wel aan eenen Christus, doch verwachtten zulk eenen, die hun en hunnen werken de handen oplegde en hen tot eere bracht en tot heerschappij. Ook hun ontbrak het eerste, waardoor men Jesus als Zaligmaker begeert, n.1. kennis der zonde, nood der ziel, behoefte aan genade bij God. De ouderlingen des volks waren de edele, hooggeachte en hooggeplaatste mannen in het volk, die, voor zooverre de Romeinen het niet tot hunne macht hadden getrokken , over allen opzicht hadden, naar wier uitspraak men zich richtte. Zoo sloegen dan de heiligsten en edelsten, de beroemdste godgeleerden en leiders des volks de handen ineen om Jesus te vangen en te dooden. Waarom ? Omdat de waarheid Gods de vleeschelijke begeerlijkheden, de macht en tirannie, de wijsheid en vroomheid des vleesches en alle ongerechtigheid aantast. Wie dier heiligen, als heiligen bij het volk geëerd, konden ook het „wee u " van den leeraar uit Nazareth verdragen ? Zelfs huu rechtvaardigheidsgevoel kan hen niet weerhouden, om list tegen Hem te gebruiken, wat anders de Wet verbiedt. En nochtans, hoe vrij zij ook meenen te zijn, hoe vrij van dienstbaarheid der zonde en des duivels, zij maken zichzelven openbaar als dienstknechten, die een zondig volk naar de oogen zien, zij zeggen toch: „Niet in het feest, opdat er geon oproer worde onder het volk." Zal echter de mensch regeeren en koning zijn, hoe machtig en wijs, hoe edel en heilig hij zij of meene te zijn ? Neen, al gaat Jesus ook het bitterst lijden tegen, als is Hij den Yader gehoorzaam tot aan het kruis, Jesus is Koning, Zijn Woord is de schepter, waarmee Hij gebiedt; naar Zijn woord zal Hij ook op het Pascha-feest overgeleverd en gekruisigd worden. Christus regeert, al moet Hij lijden, Zijn Woord wordt bevestigd, en als Hij aan den haat dezer overpriesters en Schriftgeleerden en ouderlingen Zich overgeeft, dan doet Hij zulks, omdat nu Zijne ure is gekomen, en Hij bukt Zich onder hunne zonden, om door lijden en sterven al deze zonden te overwinnen, uit te delgen in Zijn eigen bloed. Door lijden en sterven verwerft Hij den troon der genade, en maakt, dat Zijn Woord een Woord van genade is, machtiger dan de zonde zelfs der overpriesters en Schriftgeleerden en ouderlingen, opdat ook dezulken, als zij de zonde en plage huns harten bekennen, niet zullen omkomen onder den last hunner zonden. Daarom zal de raad des duivels en der wereld niet bestaan, •— neen Góds raad alleen, Jesus zal het Pascha zijn, voor ons geslacht, op het Pascha-feest zal Hij het kruis beklimmen, en door Zijn kruis kan zonde noch duivel iets vermogen tegen de heerschappij Zijner genade. En zelfs de treurigste zaak moet dienen tot uitvoering van Gods raad, zelfs het verraad van Judas, één der twaalven. — Wij zien den Heere te Bethanië ten huize van Simon, den inelaatsche; gewis spreekt Hij ook over Zijnen aanstaanden dood. En ziet, daar nadert Hem eene vrouw, wier naam Mattheiis niet eens noemt; in hevige gemoedsbeweging komt zij nader, én als zij tot Jesus gekomen is, breekt zij eene albasten flesch met kostelijken nardus aan stukken en laat de koningszalf op het hoofd des geliefden Meesters vloeien, zoodat nog de voeten bedroppeld worden. Uit Jesus' woorden een voorgevoel hebbende, dat zij Hem spoedig zal missen, geeft zij Hem nog, wat zij had; het kostbaarste was haar voor Hem niet te kostelijk, zooals men eenen geliefden vriend met te meer weldaden overlaadt, naarmate hij korter bij ons is. Wie verstond echter die liefde dezer vrouw ? Het ging haar om het woord der zaligheid uit Jesus' mond. Immers het was Maria, die aan Jesus' voeten nederzat. Wie op zijne eigene deugd en werken steunt kan het niet verstaan, veel minder degene, die zich op goede werken toelegt, ten einde zichzelven van de gaven der liefde te verrijken. Zoo deed Judas. Zijne hebzucht verbergde hij echter achter het goede werk, en sleepte daardoor zelfs al de discipelen, zelfs Petrus en Johannes, ook Mattheüs mede in zijne boosheid. De armen hadden het moeten ontvangen, de zalf had duur kunnen verkocht worden; J-esus was hun niets, al was Hij arm om onzentwille; zij kunnen het ware goede werk niet verstaan, dat niet vraagt naar geld of om iets te werken, maar dat uit drang des harten in deze zalving uitroept: „Gij, Heere Jesus, zijt mij alles, mijn Meester en Leeraar, van U heb ik het Woord des levens, U kan ik niet missen."
En de Heere ontfermt Zich over dit arme verbrokene hart, nog meer verplet door de grimmige slagen der eigengerechtige discipelen: Hij zegt: „Als gij waarlijk zoo begaan zijt met der armen nood, gij hebt hen altijd bij u , maar Mij hebt gij niet altijd", en alleen het verslagene zondaarshart grijpt Hem ter rechter tijd aan. J a , met Zijn „voorwaar" verzekert Jesus, dat waar Zijn woord en waarheid zal gepredikt worden, daar zal ook tot hare gedachtenis gesproken worden, niet van haar naam, want aller heiligen naam is niets, maar van hetgeen zij gedaan heeft. Daarom roept ons ook dit Evangelie toe: „De offeranden Qods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten."
Maar Judas kan het niet verdragen, dat zijn goed werk niet gerekend wordt, dat hij ook in zijne hebzucht heimelijk gewond wordt, als de Heere spreekt: „Gij hebt de armen altijd bij u . " Judas wil zich van de bestraffing ontslaan, en hij snelt tot de overpriesters en zegt: ,,Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren?" En ziet, nu grijpen zij moed, zij denken : „Zelfs onder Zijne discipelen begint de afval" en vreezen niet meer om tegen Jesus op te treden ; het besluit der helle, om Jesus, den Koning en Zaligmaker Gods te dooden, het is genomen, het zal nu worden uitgevoerd.
Dit is des menschen, dit is ons werk, onze raadslag. Geen steen geworpen op de Joden, die Pascha houden naar de letter der Wet, noch op de oversten en leeraars des volks, noch op de discipelen, zelfs niet op Judas! Wie door God verlicht en bekeerd wordt, leert hoe het alles in ons harte l i g t , waardoor dezen Jesus deden lijden. Ja de ontdekking door den Heiligen Geest leert ons, hoe ook wij door vleeschelijke begeerlijkheden, eer- en roemzucht, werkheiligheid en zondenlust, door eigengerechtigheid en hebzucht onze zaligheid onmogelijk maken. liet verbroken hart bekent zulke zonde, zulk eene verdorvenheid, zulk eene macht des boozen over ons. En toch zal een verbroken hart niet blijven in de macht der zonde en des doods, de duivel zal de broederen wel verklagen, maar eens Anderen Woord en genade zal triomfeeren, n.1 het Koninklijke Woord en de Koninklijke genade van den Heere Jesus Christus, Die het kruis wilde verdragen, om onze zonden te verzoenen, Die nu in den troon des Vaders is gezeten, als in den troon der genade, Die het gebed van verlorenen om Zijne genade hoort en verhoort, Die koninklijk weet op te .richten uit alle zonden- en zielenood.

Zie mij, Heer! Wien elk moet duchten,
Tot U vluchten.
O mijn God, verlaat mij niet;
Blijf niet, wegens mijn gebreken,
Ver geweken;
Toon, dat Gij mjjn rampen ziet.

Heer! ik voel mijn krachten wijken
En bezwijken;
Haast U tot mijn hulp, en red,
Red mij, Schutsheer, God der goden,
Troost in nooden,
Groote Hoorder van 't gebed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

I . Het besluit om Jesus te dooden. (Matth. 26 : 1 — 16.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's