Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

II . Gethsémané. (Matth. 26 : 36 — 46.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

II . Gethsémané. (Matth. 26 : 36 — 46.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is geene geringe zaak, dat Jesus Christus, deze hoogheerlijke Persoon, die zoowel eeuwig en waarachtig God, als waarachtig mensch is, hier zoo siddert en angstig beeft! Het is voor ons menschen onmogelijk, om zulk eene treurigheid en zulk eenen angst recht te verstaan, want de angst van Christus is grooter geweest dan de doodsangst van eenigen zondaar. Waarvan spreekt echter Jesus, wat bidt Hij, dat van Hem zou mogen worden weggenomen ? Het is de drinkbeker, dien de Vader Hem geeft te drinken. En wat is deze drinkbeker? Is dat het lijden, is dat de dood, dien Hij smaken zal, nu het de ure is, dat Hij verraden wordt en overgeleverd om gekruisigd te worden? Maar heeft Hij dat Zich niet voor oogen gesteld, dat niet steeds erkend als den raad Gods, dat Hij Zijne ziel zou geven tot eenen losprijs voor velen? Heeft Hij dan gebeden, om niet te sterven, heeft Hij Zijn Middelaarsambt er aan gegeven? Neen, Markus zegt ons: „Hij bad, zoo het mogelijk ware, dat d i e u r e van Hem voorbijginge." Dat was d i e u r e , die voorbij was, toen de engel Hem sterkte. Daarom getuigt ons Paulus van Christus: „Die in de dagen Zijns vlee8clies gebeden en smeekingen tot Dengenen, die Hem uit den dood konde verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, verhoord is uit de vreeze.''
Christus is verhoord uit de vreeze, Hij heeft gevreesd voor den dood, en deze vreeze, dezen angst heeft Hij afgebeden. In deze vreeze moest Hij evenwel zijn, zoolang het God behaagde. En in deze vreeze ondervond Hij al de zwaarte van den last des toorns Gods tegen onze zonden. Christus moest door de genade Gods voor allen den dood sterven, Hij moest Zijne Gemeente met den Vader verzoenen, maar dan ook moest er voldaan zijn aan de eeuwige gerechtigheid Gods, dan moest de dood gesmaakt worden als de bezoldiging der zonde, als toorn, als vloek, als een eeuwig verworpen zijn van het aangezicht Gods. Hij, het onschuldige Lam, werd overgegeven aan de gansche macht der zonde en des duivels, Hjj vond God als een' Rechter, Die van Hem eischte, wat Hij niet had geroofd; God eischte Zijne eere, Zijne gerechtigheid; alle onze zonden lagen als zoo zware last op Hem, Hij moest een vloek, een verworpene, een verdoemde zijn, God moest voor Hem Zijn aangezicht verbergen , voor God moest Hij zijn een vloek, en mitsdien een buit der helsche machten.
Voorwaar, onze Heere wist het wel, dat de Vader Hem in de wereld had gezonden, om Zijn bloed te vergieten als het bloed des Nieuwen Testaments, tot vergeving der zonden. Het was de Heere, Die op den Knecht Gods onzer aller ongerechtigheden deed aanloopen; maar wie onzer kan ook maar ééne zonde op zijn geweten dragen, als zij hem wordt ontdekt?
Waarin hebben wij nu God Zijne eere ontroofd ? Wat is de oorzaak van alle ongehoorzaamheid en zonden ? Dit is de eere Gods, dat Zijn schepsel Hem gelooft, Zijn Woord gelooft, maar dit hebben onze eerste ouders niet gedaan, en wij doen het ook niet, wij gelooven noch den Heere God, noch Zijn Woord. En om deze zonden in onze plaats te verzoenen, deze zonden, waarvoor geen ander verzoening kan brengen, deze zonden, waarin wij voor eeuwig moesten vergaan, daarom is Christus als de tweede Adam, als onze Borg en Middelaar, daar worstelende en strijdende in den hof, in Gethsémané, — Gethsémané, dat voor Hem eene pers was, waarin Hij tot den dood toe geperst werd.
De Geest des Heeren was op Hem, Die, van den Heiligen Geest ontvangen , ook met den Heiligen Geest was gezalfd toen Hij door Johannes gedoopt werd. Door dien Geest offert Hij Zich op als het straffeloos en onbevlekt Lam, dat de zonde der wereld draagt, en doet den wille Gods. — Maar toen onze ongerechtigheid (de betaling onzer schuld) geëischt werd, kwam onze Heiland in den angst en in het gericht; toen heeft Zijne Goddelijke natuur Zieh met haren troost onttrokken; de troost des Oeestes week van Hem; den Satan werd ruimte en macht gegeven; toen moest Jesus, onder onze zonden, door Satan hard geplaagd, onder den last van Gods toorn den wille Gods gelooven en gehoorzamen, om Zich als het offerlam in den dood te geven; Hij had zonder troost des Geestes Zich te houden aan het geschrevene Woord, en had te gelooven, dat Hij alzoo, terwijl Hij onder den toorn verging, aan Zijnen Vader welbehagelijk was als Zijn Geliefde, Zijn eenige Zoon.
O, geen mensch-, de heiligste niet, zal het kunnen bevatten of van verre doorgronden, hoe Jesus hier leed, hoe Satan Hem aanvocht; Zijn volk verwierp Hem, Zijne discipelen verstonden Hem niet en waren slapende, hadden geen oog of hart of hulp voor Hem en Zijn lijden; hoe? God, Zijn Vader, heeft slechts toorn voor Zijnen lieven Zoon ?!
Hoe vreeselijk zal onze Heilaud de giftige pijlen des Satans hebben gevoeld, hoe zal de leugenstem Hem hebben toegeroepen : Gij hebt Uzelven en anderen bedrogen, Gij zijt niet Gods Zoon, al Uw werk is ijdelheid, ik heb U met al het volk in mijne macht! O, wie het eenigszins zoekt te verstaan, hoe bang het den Heere was, die sla de Psalmen op, waar geschreven staat: „Mijne ziel is der tegenheden zat, en Mijn leven raakt tot aan het graf; Uwe grimmigheid ligt op Mij, Uwe hittige toornigheden gaan over Mij; Uwe verschrikkingen doen Mij vergaan" (Psalm 88). En de groote ellende des Heeren blijkt uit den 22"en Psalm, waar wij lezen: „Op U hebben onze vaders vertrouwd, tot U hebben zij geroepen en zijn gered; op U hebben zij betrouwd en zijn niet beschaamd geworden. Maar Ik ben een worm en geen man, een smaad van menschen en veracht van het volk."
Zulke woorden leeren ons eenigermate, in welk eenen angst de Heere was, toen Hij ter dood toe bedroefd was. De Geest bemoedigt Hem niet, zoodat Hij onder Gods toorn en het dreigen des duivels in dien ontzettenden zielestrijd kwam, waarbij het ging om de zege Zijns geloofs, namelijk om tegen alle gevoel des toorns in, nochtans vast te houden aan belofte Gods, Hem gegeven voor allen, die Zijne zijn en op Hem vertrouwend wachten. Maar daar is het openbaar geworden voor de gansche macht des Satans, dat Hij wel een in vleesche gekomene was, en de zwakheid des vleesches volkomen gevoeld heeft, maar ook, dat Hij het vleeschgewordene Woord was. Hij heeft niet gewankeld, Hij heeft den wil Gods erkend in Zijnen angst, Hij heeft God geloofd als Zijnen Vader, ook waar God Hem richtte; Hij leed en streed en bad en worstelde met smeekingen en tranen, om vast te houden, dat God Zijn Vader was; Hij smeekte, dat die toorn, die benauwde ure mocht wijken; echter onderwierp Hij Zich; — Zijn gebed was volkomene overgave aan den wil Zijns Vaders. Hij leerde gehoorzaamheid uit hetgeen Hij leed. Ja, Hij heeft den dood en den Satan bestreden , terwijl de gansche macht des verderfs op Hem drukte. Hij heeft geloofd aan Gods belofte, dat Hij, wat Hij ook ondervond, nochtans Gods Zoon was, — daarom worstelt Hij: „Mijn Vader," „Mijn Vader", en geeft Zich aan Vaderhanden over, terwijl Hij God als Rechter ontmoet, Die onze ongerechtigheden van Hem eischt. En Zijn geloof, Zijn strijd, Zijne gehoorzaamheid is bekroond; uit de vreeze is Hij verhoord; die bange ure is geweken; een engel sterkte Hem; Hij wist het wederom, dat Hij wel een worm, een zwakke, een in vleesche gekomene was, — nochtans juist in dezen weg de Zoon van God, de Middelaar en Borg van Zijn volk. Hij had uit den beker van Gods toorn gedronken; de beker werd van Zijne hand genomen, en gesterkt ging Hij verder lijden en dood te gemoet.
Velen hebben angstig uitvluchten gezocht, alsof het voor de Goddelijke heerlijkheid van Christus niet betamelijk ware, dat Hij zoo met vreeze en angst bevangen was. Sommigen leiden hieruit af, dat Hij alleen mensch is geweest. Andereu weder denken: de Heere kon het gemakkelijk dragen zonder vreeze, want Hij was God. Maar dit zijn louter menschelijke, d. i. onverstandige gedachten. De kerkvader Ambrosius zegt: „Ik geloof, dat men deze vreeze niet alleen niet behoort te verontschuldigen, maar integendeel is er niets, waarin ik mij meer verwondere over Zijne goedheid en majesteit. Want Hij had mij zooveel niet geholpen, als Hij mijne zwakheid niet had aangenomen. Zoo is H i j dan voor mij bedroefd geweest, H i j , Die geene oorzaak had, om voor Zichzelven bedroefd te zijn. Hij heeft voor eenen tijd de genieting Zijner Godheid op zijde gesteld en is het verdriet mijner zwakheid onderworpen." En de Apostel Paulus zegt nog met onvergelijkelijk meer kracht: „Hij is verhoord uit de vreeze en hoewel Hij de Zoon was, nochtans heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft; en geheiligd zijnde is Hij allen , die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzaak der eeuwige zaligheid geworden."
Eene oorzaak der eeuwige zaligheid! Niet voor Zichzelven leed en streed en smeekte Jesus daar in Gethsémané; niet voor Zichzelven werd Hij zoo verdrukt door Gods toorn. Maar als de Zoon des menschen, die Adams zonde, schuld en straf door Zijne mensch wording heeft willen erven, als de tweede Adam, als de Borg en Plaatsbekleeder voor wie hunnen zondeval in het paradijs kennen, zóó is Hij voor ons doorgebroken tot het Vaderharte Gods! J a , Hij heeft God geëerd met eene volkomene gehoorzaamheid, met een heilig en volkomen geloof heeft Hij Gods wil gedaan, Hij droeg den toorn in al Zijnen last, Hij verwierf den Vadernaam, Hij noemde den Vadernaam voor hen, wier schuld Hij betaalde Niemand heeft Hem ter zijde gestaan, bij niemand vond Hij hulp, allen stonden Hem tegen, en Zijne vrienden sliepen, toen Hij door alle vloeden des toorns henenbrak, de eere Gods herstelde en de Zijnen wederbracht tot het harte Gods. Gethsémané is Zijne pers, waar Hij de pers alleen getreden heeft, en- wat Hom ook perste, noch Satan, noch toorn Gods konden iets anders uit Hem verkrijgen dan eene kostelijke olie, — Hij heeft geloofd, dat H i j , op last des Vaders neergedaald in onze verlorenheid, ook met al de Zijnen zou wederkeeren tot den Vader! In dit geloof is Hij staande gebleven, waar de gansche hel op Hem lag; in dit geloof heeft Hij geworsteld en gehoorzaamd, — en overwonnen! In Gethsémané is de zonde van Eden verzoend, — in Christus' geloof ons ongeloof, in Christus'gehoorzaamheid onze ongehoorzaamheid. De zonde, in het paradijs bedreven, zal geenen zondaar verdoemen, die in Christus Jesus is.
Wie dan aangevochten is vanwege zijne zonden, zijne zonden van ongeloof en ongehoorzaamheid en zorgeloosheid, wie daar hard wordt beangst, en des duivels inblazing: „God wil van u niets meer weten" niet kan verdragen, die moge met geopende oogen zien op Gethsémané. Daar was Eén, Die leed en streed en smeekte, toen al de Zijnen sliepen; Eén, Die den toorn Gods droeg, toen al de Zijnen zondigden door ongeloof, en het gevaar niet beseften ; Eén verwierf den Vadernaam voor het schuldig kind; Eén brak, met al Zijne schuldenaars op het hart, tot het harte des Yaders door, terwijl zij nog gehouden werden door ongeloof en eigengerechtigheid, alzoo door machten der duisternis; Eén heeft den toorn verzoend , God eere en gerechtigheid gebracht; Eén heeft ook, tegen alle aanvechting en moedeloosheid in, de verhooring van het gebed aangebracht, zoodat het toch eens, op des Ileeren tijd, van alle gevangenen zal heeten: „Looft den Heere, want Hij is goed, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid. Dat zulks de bevrijden des Heeren zeggen, die Hij van de hand des wederparlijders bevrijd heeft."
Daarom zal ook het smeeken en weenen der aangevochtenen verhoord worden, en het zal hun, die treuren, worden kwijtgescholden, dat zij niet gewaakt hebben noch geloofd, — wederom zal het de aanvechting vermeerderen, als wij troost zoeken bij broederen, en ziet, zij slapen op hunne beurt of zijn bedroefd. Nochtans mogen wij gelooven, dat, hoelang ook de Heere vertoeft, Hij toch komen zal en te verbeiden is, want Jesus heeft niet te vergeefs gestreden, en er staat van Hem geschreven: „In al hunne benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijne liefde en door Zijne genade heeft Hij hen verlost."
Daarom kome wie kome, hij kome met zonde, schuld en alle ellende, hij kome als een reddelooze en radelooze, voor wien geene hulp is te vinden. Onze Heere Jesus zal niet toelaten, dat omkomen, wie met hunne schulden zonde tot IIem vluchten; Hij heeft door Zijne onuitsprekelijke benauwdheid, smart, verschrikkingen en helsche kwalen al Zijne aangevochtenen van de helsche benauwdheid en pijn verlost. Verschoont Hij dan niet van allen tijdelijken nood en van alle aanvechting, zoo is het met lijdzaamheid te dragen, immers het is een drinkbeker ter loutering gegeven. God is toch Rechter, en vrijmachtig in alle oordeelen en kastijdingen. „In des Heeren hand," zegt do Psalmist, „is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddeloozen der aarde (d. i. allen, die tegenover Gethsémané zichzelven rechtvaardigen en in den dienst der zonde blijven), zullen, zijnen droesem uitzuigende, drinken."
Ook zal God om Christus' wille een Vader zijn en blijven voor allen, die door Hem gaan tot God, en waar Hij genade schenkt, om biddende zich aan Hem te onderwerpen en aan Zijnen Vaderlijken wil gehoor te geven, daar zal Hij in den hoogsten nood zóó sterkte en uitkomst geven, dat het goed geweten wordt: Het is de Heere, Die geholpen heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

II . Gethsémané. (Matth. 26 : 36 — 46.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's