Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bijbelsche theologie van het Nieuwe Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbelsche theologie van het Nieuwe Testament.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

AFDEELING I

De tijd van den Heere Jesus.

§ 3. Johannes de Dooper en Jesus.


De eerste, die geroepen was om openlijk op Jesus als den Messias -te wijzen, is Johannes de Dooper. De stemmen, die wij tot dasver vernamen , werden weldra door den machtigen tegenstand der wereld, vooral door Ilerodes bloedige vervolging van het Kind Jesus, gesmoord en tot zwijgen gebracht. De wereld en Satan bewerkten, dat deze getuigen weldra werden stom gemaakt en zich weder verborgen. Het gevolg was, dat Jozef met de zijnen zich naar Galilea terugtrok, waar men den Messias het minst vermoedde, omdat het een heidensch land was, waar zich de vrome Jood verontreinigde. De eerste, dien God riep en'met gezag bekleed had , was Johannes de Dooper, en deze wordt derhalve „de grootste van vrouwen geboren" genoemd, Matth. 11: 11. Terwijl Jesus nog verborgen in Nazareth leefde, trad Johannes op met zijne prediking van het nabij-gekomen-zijn van het Rijk Gods of der hemelen, Matth. 3 : 1 ; Mark. 1 : 4 ; Luk. 3 : 3. Volgens Joh. 1 : 15; Hand. 19 : 4 wees Johannes op Hem, die na hem komen zou. Zijne prediking zelve geeft ons een bewijs, dat hij van Jesus' komst vervuld was. Johannes getuigde van Hem en riep: „Deze is het, van Wien ik zeide: Die na mij komt, is grooter (meerder) dan i k . " Joh. 1 : 2 6 , 34. De inhoud zijner prediking was: „Het Koninkrijk Gods is nabij gekomen"; Matth. 3 : 2. Dit was echter ook de prediking van Jesus, Mark. 1 : 1 4 ; Luk. 8: 1. Ook was het de prediking i Zijner Apostelen, Luk. 9 : 2. De vraag is: wat is het, dat God Koning is en over alles heerscht en als zoodanig gekend en aangebeden wil zijn. Deze gedachte is niets nieuws, maar iets, dat in de Heilige Schriften reeds voortdurend was verkondigd, Exod. 1 5 : 18; Ps. 22 : 29; 97 : 1; 99 : 1; Jes. 52 : 7. Ook de Joodsche geschriften getuigen, dat de hoop op de oprichting van een Rijk algemeen verbreid was. (Verg. de geschriften van Lightfoot en Schöttgen.) Maar indien God Koning is, waar zijn Zijne onderdanen? — Sedert Adams val was de mensch, door wien God had willen heerschen, niet meer het geschikte orgaan dezer heerschappij Van den beginne af had daarom God een ander orgaan Zich uitverkoren, namelijk den Verlosser, Gen. 3 : 15, Die in de plaats van het verloren paradijs een nieuw daarstellen zal. Van den beginne af was derhalve de hoop aanwezig op een Rijk, op een staat van zaken, waar God regeeren zal, en wel is waar door zulk eenen Verlosser, door het Zaad Abrahams, door den Zoon van David, als Hij bij Mozes en de Profeten voorzegd was.
Door zeer bepaalde beloften, door het geloof in de belofte had Zich God van het begin eene Gemeente, een volk vergaderd. In hen, die in de belofte Gods gelooven, maakt God voortdurend Zijne heerschappij geldend, en had dit Rijk nooit opgehouden, maar van den beginne af was er eene reeks van kinderen Gods, die hierin één waren, dat er aan het rijk, zooals het tegenwoordig is, een einde moet komen, en dat een ander Rijk, een Rijk van den hemel moet komen, door hetwelk God zal regeeren. Voornamelijk heerschte God in de patriarchen Deze heerschappij heeft nooit opgehouden Hij heerschte in het Israël „naar den Geest". Voorts heerschte Hij in mannen als David, Salomo en anderen huns gelijken. Nu was de tijd daar, waarop de Messias in eigen Persoon het Koninkrijk Gods wilde stichten in de harten der menschen. Een Rjjk derhalve, waarin God als onze in Christus verzoende Vader gekend en aangebeden wil zijn; een Rijk niet door eigen verstand, niet door mensehenhand opgericht, maar een Rijk van boven, een Rijk, waarin vergeving van zonden den menschen gegeven wordt door de verdienste van den Messias. IIet middel, om dit Rijk tot het volk te brengen, was de prediking, allereerst die van Johannes den Dooper. In deze prediking werd den volke verkondigd, van welken aard dit Rijk is, namelijk van zoodanig een, dat daarin God alleen maatgevend wil zijn. Een hoogere wil dus dan die der menschen, hoogere gerechtigheid dan die der Schriftgeleerden en Parizeen. Het was eene inrichting der dingen, waarbij alles naar Gods wil geregeld is, — een Iiijk dat van den hemel afkomt; dat in het midden der menschen is, Luk. 17 : 20, en waarom nog thans altijd moet gebeden worden. De tijd was treurig genoeg. Het was een tijd, waarin het Rijk Gods verder dan ooit van de menscben was yerwijderd; waarin allerlei secten en partijen naar den voorrang dongen en in het rijk, naar hunne wijs, eene gerechtigheid zochten op te richten. De Farizeën waren de hoofdpartij; onder hen de Schriftgeleerden voorop. Deze Farizeën waren naar hunne meening wedergeborene lieden, Abrahams zaad en wettige kinderen, en niet in overspel geboren (krachtens een verbond met vreemde goden) gelijk de Heidenen, Joh. 8. De Farizeën spanden alle krachten in om zich voor te bereiden, opdat zij den Messias waardig mochten ontvangen, die natuurlijk tot hen komt. Bij hunne wedergeboorte wilden zij alleen nog de ware heiliging des levens voegen, en hun leven ging op in vervulling der wet, voornamelijk van de ceremonieele wet. Zij verstonden ook tot zekere hoogte de teekenen des tijds, dat er iets groots geschieden moest. De tijdrekening van den Profeet Daniël, IloofJst. 9 : 24, wees op dezen tijd. Overal was groote spanning omtrent de dingen, die komen zouden, en men bemoeide zich om voor dezen tijd waardig bevonden te worden, elke op zijne wijs. Daar predikt Johannes het Koninkrijk der hemelen. Hij deelt hun mede, dat het Rijk komt, waarop de Profeten hadden gewezen. Bekeert u, verandert van gezindheid, want het Koninkrijk der hemelen is nabij! Derhalve, bekeering is het eerste. De Wet Gods moet der aanneming van dit Rijk of van den Messias den weg bereiden. De onderstelling van deze roeping tot bekeering was echter, dat er velen onder het volk waren, die van hun eigen rijk genoeg hadden, en die het in de gevangenis der zonde en in de doode werken niet meer konden uithouden. Yoor zulken was de prediking, eene blijde boodschap, een weg tot de vrijheid der kinderen Gods. Anderen waren, gelijk gezegd is, anders gezind, versierden hunne gevangenis, en verwierpen de roepstem des Doopers. Alzoo was het geen gering werk, de noodzakelijkheid der bekeering den volke bekend te maken. De meesten streden reeds voor een rijk en meenden nabij den hemel te zijn. „Wij zijn Abrahams zaad", riepen de Joden Jesus toe, Joh. 8 : 33; Luk. 18: 12; Joh. 3 : 14,10. Terwijl de zaken zoo stonden, komt een ernstig man, die op Elia gelijkt. Hij bevindt zich in de woestijn en voert dezelfde taal als Elia weleer. „Bekeert u !" Men heeft weder van voren aan te beginnen. Zoo spreekt hij tot vroom en onvroom, tot eigengereclitigen en onrechtvaardigen, tot hoog en laag. Niemand sluit hij uit, want allen zijn afgeweken en derven de heerlijkheid Gods, Rom. 3 : 23. Deze roeping tot bekeering kent slechts één van twee ; öf men gaat gebogen onder zijne zonden, en is afkeerig van het eigen rijk, waarin men knecht is der zonde en van eigen wil, en volgt daarom de aanwijzing van Johannes, öf men verhardt zich en is het kaf gelijk, waarin geen koren is, Matth. 3 : 12. Eene bekeering, welke Johannes eischt, is niets nieuws. Mirarodi' (= 31U?, dat de Profeten zoo dikwijls gebruiken) beteekent in 't Hebreeuwsch „terugkeeren tot God", naar het Grieksch beteekent het „andere gedachten verkrijgen." Johannes predikt hun, die tot hem komen, do Wet. Men verliet zich juist op zijne besnijdenis, op zijnen hoogen stand, op zijne bekeering, en liet de Wet voor de Farizeën en de Schrifrgeleeiden. Meegesleept door de macht, welke de prediking van Johannes den Dooper had, komen laatstgenoemden ook ; toen zeide hij tot hen : „Gij adderengebroedsel," Matth. 3: 7. Iiij b<'Stiaft hunne huichelarij en ontdekt hun, dat zij slechts uit huichelarij tot hem kwamen, en den doop als een mantel voor hunne boosheid wilden ge- ! bruiken, om zich van de groote beweging niet af te zonderen. Zonder verschooning stelt hij den afval van Israël in het licht,, en stelt alles onder de Wet, eiken stand geeft hij een echerp voorschrift mede, Matth. 3: 8; Luk. 3 : 7 — 10. Deze prediking ontdekt de zonde, om het steenen hart te breken. Het ergst voeren daarbij de zoogenaamde vromen en verlichten.
Om den hoogen ernst der roeping tot bekeering scherp in te prenten, doopte Johannes. Dat was, zooals Mark. 1 : 4 het uitlegt, een doop der bekeering tot of bedoelend de vergeving der zonden. Een verklarend symbool gaat met de prediking gepaard. Deze doop sluit zich aan den proselytendoop aan. Iets nieuws zal die niet geweest zijn, want zulke nieuwigheid zou vooraf de werkzaamheid des Doopers hebben gestuit. Wij hooren ook niet, dat de afgezondenen van den hoogen raad,. Joh. 1 : 25, den Dooper over dezen doop beiispen, maar zij vragen slechts naar de bevoegdheid om te doopen. De doop sluit zich aan den proselytendoop aan, zoo zelfs, dat Johannes dien met een van den hemel geschonken gezag bediende. Men kon hem niet wederstaan, en de uitwerking was in het begin voor hem. Men kon de Goddelijke opdracht niet miskennen. De proselytendoop was sedert lang bij de Joden in zwang en had zich ontwikkeld uit de bekende wasschingen der wet, die als symbool der inwendige reinigingen van oudsher golden. T)e Talmud verhaalt ons van dezen proselytendoop als zijnde eene plechtigheid voor proselyten uit de Heidenen, welke bij mannen nevens de besnijdenis plaats vond. Johaunes zal zijnen doop ook met het oog op die schriftuurplaatsen uit de Profeten hebben gebruikt, waarin voor den Messiaanschen tijd eene afwassching beloofd was, b. v. Zach. 13: 1. Eene uitgieting des Geestes had Joël 3 genoemd en ook daarop doelt Johannes' doop.
Hetgeen bij den doop plaats vond was, dat men den doopeling onderdompelde in den stroom, en hem dan weder liet opduiken. Het zinnebeeld, dat in het onderdompelen ligt, stelt voor, wat de prediking der bekeering van Johannes bedoelde, namelijk verandering en aflegging van den ouden mensch en het aandoen van den nieuwen mensch, volgens Rom. 6 : 4 is het onderdompelen ook voor Paulus het tegenbeeld der begrafenis en wel van den ouden mensch (Verg. Efz. 2 : 3.) Het opduiken is het tegenbeeld der opstanding van den nieuwen mensch. Rom. 6 : 4 . De doop symboliseert hetgeen plaats moet hebben in den mensch, namelijk sterven en opstanding daarna. In het Rijk Gods nu, dat nabij gekomen is, heeft een iegelijk zich daaraan te onderwerpen, om alzoo deel te verkrijgen aan alle goederen van dit Rijk, dat door Jesus Christus nabij gekomen is. — Het laat zich denken, dat d e z e doop voor de Farizeën, en voor alle Joden een zware eisch was. Zij moeten zich als proselyten uit het Heidendom laten behandelen, hunne lichamelijke besnijding zou niets te beteekenen hebben, zij hadden zich te ontdoen van alle voorrechten van een kind Abrahams. Als met Heidenen ging Johannes met hen om, als Heidenen hadden zij onder te gaan, om dan ten nieuwen leven op te staan in het Koninkrijk Gods. Hun vleeschelijke toestand tot dus verre werd afgelegd, en waar het hun om waarheid ging, stonden zij op tot een nieuw leven, als deelgenooten van den Gezalfde, onder leiding van Jesus den Messias en Zijnen Geest. Johannes wees weldra op den Messias, herhaald zelfa met den vinger op Hem heen. (Slot volgt).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Bijbelsche theologie van het Nieuwe Testament.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's