Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IV. Jesus voor Pilatus. (Matth. 27 : 1, 2, 11 — 26.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IV. Jesus voor Pilatus. (Matth. 27 : 1, 2, 11 — 26.)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom luidt de Godspraak in Psalm 2: „Ik toch heb Mijnen Koning gezalfd over Zion , den berg Mijner heiligheid" ? Is het niet, omdat het Koninkrijk van Christus niet is van deze wereld, veelmeer aangevochten wordt door de gansche wereld, door vorsten, volken en leidslieden des volks? Het heeft zijne zichtbare gedaante in Jesus Christus, den Koning Zeiven, zooals Hij, onze gezegende Heiland, gebonden stond voor Pilatus, den Romeinschen landvoogd, en dezen nochtans wel deed gevoelen, dat Hij een Koninkrijk heeft, eeuwig en onvergankelijk, verheven boven alle wereldsche macht! Wie heeft Hem echter als Koning erkend, wie heeft zich aan Hem overgegeven, om als Zijn onderdaan op Hem te hopen en in Zjjne heerschappij alle welvaart voor lichaam en ziel te zoeken? Wie Jesus daar voor Pilatus hebben zien staan, hebben allen Hem verworpen. De overpriesters en ouderlingen des volks doen niet anders dan Hem beschuldigen als een kwaaddoener. Zij weten wel, hoe leugenachtig hunne woorden zijn, en hoe zij den Rechtvaardige verdoemen; zij doen het echter, omdat zij zeiven Jesus niet ter dood durven brengen, hetwelk hun in godsdienstzaken toch nog wel geoorloofd was; zij hebben Zijnen dood besloten , maar vreezen het volk, en willen zich van Pilatus bedienen, om den Rechtvaardige te dooden. Dat doen zij, terwijl zij eenen ijver hebben, om uitwendig de Wet te houden en zichzelven niet j;e verontreinigen. Wat Pilatus aangaat, hij veracht het ten eenenmale, dat Jesus een Koning is. Hij moet zich echter over Jesus verwonderen; Jesus' Woord en gedrag doet hem gevoelen, dat hij , zoo al een misdadiger, geen gewoon misdadiger voor zich heeft. Hij weet ook, dat de Joden Hem uit nijdigheid hebben overgeleverd; hij wil rechtvaardig zijn, verklaart Jesus onschuldig, wil ook, door eenen droom zijner vrouw gewaarschuwd , Hem te meer vrijlaten , — nochtans, omdat hij vreest voor menschen, die oproer inaken en hem bij den keizer willen verklagen , omdat hij geenen God kent dan den machtigen Keizer , en geenen hemel dan de wereld en zijn paleis en inkomen, daarom verlaat hij de rechtvaardigheid , waarop hij zich had beroemd, en begaat de goddeloosheid van een fijnen politieken kunstgreep. Hij beroept zich op het volk, om zijne rechtvaardigheid te redden; hij begaat reeds de ongerechtigheid van den heiligen Heiland naast eenen moordenaar te stellen; hij laat het recht afhangen van de keuze eens volks, dat, zelf zondig, zich door zijne listige en eigengerechtige leidslieden laat bewerken; en als niets hem baat, als hij Jesus ter dood moet overgeven of de gunst van keizer en volk er aan wagen, dan doet hij mede in de ongerechtigheid, veroordeelt den Heilige, en meent zich van zulk eene gruweldaad schoon te wasschen, als hij de schuld werpt op het volk.
En het volk — ach! het is blind en dwaas, het verstaat niet, waarom Jesus zoo lijdt; het ergert zich aan zijne zwak. heid, het kent geene zonde en heeft geene behoefte aan genade bij God; bij al zijnen godsdienst zoekt het de wereld, het wil uiterlijke kracht en heerlijkheid van eenen Koning der Joden; het laat zich opruien door zijne schijngeestelijke leidslieden, het kiest niet den Koning der waarheid, neen, nog eerder een Bar-abbas, wiens misdaden alom bekend waren, ja het eischt door de volkskeus voor Jesus het kruis, en is in den waan zijns heiligen ijvers zoo verblind, dat het roept: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!"
Welke zonden van de geestelijke leidslieden des volks, van Pilatus en van het volk! En toch, veroordeel hen niet, alsof gij beter, alsof gij aan deze gruwelen onschuldig zijt! Indien het met ons niet tot eene oprechte bekeering, eenen vasten onbedriegelijken grond voor eene nimmer eindigende toekomst, is gekomen, om het eeuwige leven te zoeken, dan doen wij evenzoo, hoe godsdienstig, hoe ijverende voor de Wet, hoe rechtvaardig wij anders zijn. Als de niensoh slechts in aanraking komt met de waarheid, die hem bestraft, die hem overtuigt, dat hij de waarheid niet doet en alleen de wereld op het oog heeft, en zich nog niet onder de eeuwige heerschappij van Koning Jesus heeft gebogen , ach dan is het harte spoedig ontstoken, het handhaaft zichzelven en zoekt zich van het getuigenis der waarheid af te maken, dikwijls door het als kwaad te beschuldigen. Iloe bang men ook is voor eene uiterlijke verontreiniging, zoolang het hart zichzelven reinigt, zoolang acht men Christus, Zijn Woord, Zijn bloed onrein, -— en nochtans wordt men in zijn gedrag menigmaal openbaar, dat men niet rein is, zooals ook de oversten der Joden zich van leugen bedienen, om de Waarheid door eens anders hand te dooden!
Ach, wie heeft niet menigmaal zich beroemd als een eerlijk en rechtvaardig mensch, en zoekt evenwel zijn heil in de wereld! Maar dan eerst blijkt het, hoe rechtvaardig men is, als men om 's Heeren wil de wereld en hare macht en eere moet verloochenen. Wie de goede keuze niet doet, wie God en eeuwig leven niet kiest boven de wereld, doet toch als P i l a t u s , ziet op zijne betrekking, op inkomen, op eer en aanzien, ziet op het volk, op menschen, op de machtigen, en geeft de waarheid over. Wat kunst en list vermag, wordt zoo menigmaal beproefd, opdat men, als men de gerechtigheid verlaat, toch een schijn van gerechtigheid redde. Menigmaal voelt een mensch het wel, dat de eeuwige Waarheid voor hem staat, in het Woord Gods tot hem komt, maar, dan kan men niet meer ieders vriend zijn, moet het met den Heere alléén wagen, en die weg is een smartelijke lijdensweg. Wat al waarschuwingen komen er tot ons, duidelijk op onzen levensweg op te merken! hoe zou men God en de wereld samen willen dienen, en nochtans, hoe droevig is het einde ! Hoe wordt de mensch, als hij hart en hand niet aan den Heere alléén geeft, hoe langer hoe meer afgedreven , en wil eok, als hij den weg Gods voor goed den rug toekeert, zijne handen in onschuld wasschen, al knielt hij ook voor zonde en duivel, voor menschen en voor al wat ons de wereld biedt!
Wie verkiest van nature niet een kwaaddoener boven den Heere Jesus, Die goeddoende het land doorging! Zoolang het ons niet om eeuwige, eeuwige Waarheid gaat voor onze zielen, en het geene waarheid is in het binnenste, dan verkiezen wjj eene prediking, die ons in onze zonden en eigengerechtigheid vleit boven het getuigenis der waarheid, dat eerlijk met ons omgaat en ons behoudt. Het Rijk van Jesus, onzen Koning, is niet spijs en drank of aardsche macht, maar vrede en blijdschap in den Heiligen Geest. Maar wij, wij zoeken ons koninkrijk hier beneden, en de godsdienst der wereld moet ook alle wereldsche verwachtingen bevredigen. Daarom reikt de mensch, hoe vroom en ijverig ook in zijnen godsdienst naar de letter der Wet nog eerder de hand aan het openbaar kwade dan dat het in lijden en druk van Koning Jesus heil verwachte. De volkskeuze kiest immer het kwade, al zijn de leiders des volks uitwendig ook geestelijke mannen, en een iegelijk mensch, als hij kiezen moet, zichzelven als een zondaar te veroordeelen, alle aanspraak op uiterlijke welvaart te verzaken, en met het Woord te lijden, öf liet kwade met eenen schoonen schijn aan de hand te houden, — hij kiest het kwaad, stort zichzelven in het verderf, en bindt en verwerpt de waarheid en het eeuwig goed des Heeren. — Wie door den Heiligen Geest ontdekt wordt aan zichzelven, zal het belijden, dat hij niet beter was dan deze allen, die Jesus als Koning hebben verworpen, ja zal het ook leeren, dat hij nog dat hart in zich omdraagt, waardoor men menigmaal meer ziet op menschen, machtigen, prinsen, schijngeestelijke machten, geld en goed en eer en aanzien, om daarvoor Jesus, den naar Gods eeuwig besluit gezalfden Koning Zions, uit het oog te verliezen! Waar is het geloof in Hem, Wiens Koninkrijk geene gedaante heeft dan eene gedaante van lijden en smaad? Waar is de vrede, waar de blijdschap des Geestes, om liever met het Woord versmaad te willen worden dan te worden geëerd door het kwade te kiezen of voor het kwade een knieval te doen, omdat het zich vertoont in schijnbaar geestelijk gewaad?
Wèl hem, die met waarachtig berouw de wapenen der vijandschap moet overgeven, nadat hij de wereld had gediend en Koning Jesus versmaad; ja wèl hem, die door de genade Gods uit de waarheid geboren, door het vergankelijke, hoe schoon en schijnbaar recht en geestelijk, niet kan gehouden worden! Wat zal de oprechte leeren? Ik heb de Waarheid in ongerechtigheid ten ondergehouden, ik heb zelf koning en mijn eigen heer willen zijn, ik 'heb mijn koningschap met allerlei schijn, met schijngeestelijklieid en schijngereclitigheid willen handhaven, — ik was echter met dat al slechts een dienstknecht der zonde, een slaaf der ïjdelheid, j a ik ben ook nog verkocht onder de zonde en onbekwaam tot gelooven, onbekwaam om aan Jesus' eeuwig Koninkrijk vast te houden, — het zichtbare met al de fijn gesponuen listen des Satans en der wereld beneemt mij zoo menigmaal allen moed! — Nogmaals, wél hem, die de schuld niet meer van zich afwerpt, maar diep verslagen zich in de macht gevoelt van zonde en duivel en wereld, van ongeloof en onverstand! Zulk een is een gevangene der zonde en nochtans een gevangene van Christus, verzegeld tot de vrijheid der kinderen Gods, geroepen om hier beneden van den Naam des Heeren te betuigen: „Hij is onze Koning, Hij zal ons behouden," om met een goed geweten in dit leven tegen de zonde en den duivel te strijden, en in eeuwigheid met Christus over alle schepselen te regeeren. — Hoe komt liij tot zulk een heil ?
„Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen
Door Hem, door Hem alleen om 't eeuwig welbehagen."
J a , ziet den gebonden Heiland voor Pilatus, — welk eene belijdenis doet Hij daar, de g o e d e belijdenis. Al vinden wij bij den Evangelist Johannes meer van Jesus' Koninkrijk, hoe het het eeuwige Rijk der Waarheid is, een Rijk, dat, niet van deze wereld zijnde, boven deze wereld staat, omdat het schatten heeft, die onverderfelijk zijn, zoo leert ons toch ook de Evangelist Mattheüs, dat Jesus Zich niet liet verslaan, toen Pilatus minachtend vraagde: „Zijt Gij de Koning der J o d e n ? " neen, maar, vasthoudende aan des Vaders eeuwige belofte, den Yader eerde met deze belijdenis Zijns geloofs: „Gij zegt het".
Zoo is Hij dan een Koning, o gij gevangenen des doods, al staat Hij zonder aardsche heerlijkheid en in banden gebonden. Aardsche heerlijkheid kan u niet redden, wanneer de zonde en het kwaad geweten wakker worden: aardsche heerlijkheid ontzinkt u toch, — gelijk Pilatus ondervond, toen hij. door de Joden aangeklaagd, diezelfde handen aan het eigen leven sloeg, die hij eens meende in onschuld te kunnen wasschen , — gelijk Kajafas ondervond, toen hij als hoogepriester werd afgezet, — gelijk de Joden ondervonden in Jerusalems verwoesting, gelijk ook eens allen zullen ondervinden, die onder welk een schijn de wereld hebben gezocht! — Een Koning is Jesus nochtans, een veel heerlijker, eeuwig Koning; en Zion is eeuwiglijk Zijn Koninkrijk, en alles is Hem onderworpen. Ook al onze zonden, de duivel en de wereld zijn Hem onderworpen, Zijn Rijk is een Rijk van genade, van zondenvergeving, van vrede door Zijn bloed, van blijdschap, waar Hij zondaars maakt tot Zijne zalige onderdanen. Dat Koninkrijk verwierf Hij door Zijn lijden; zóó bracht Hij het offer voor onze zonde, was gebonden en werd ten doode overgegeven als het Lam, dat de zonde der wereld wegneemt: werd onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld, opdat Hij ons van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan moest, bevrijden zou. — Werpen wij ons Hem te voet, zoo ook wij gevoelen, hoe rechtvaardig dat oordeel Gods over ons zoude • zijn, en hoe wij aan de macht van zonde en duivel en ongeloof door onze kracht niet kunnen ontkomen! Aan Zijne voeten zal geen berouwhebbend zondaar omkomen, Hij reikt ons genadig Zijnen schepter toe in het getuigenis der waarheid, in ZijnWoord, waarmede Hij in Zijn eeuwig Koninkrijk regeert; dat Woord blijft waarachtig en getrouw en aller aanneming waardig; dat Woord heeft Zich onder onze banden gelegd en is nochtans ongebonden, ja maakt ook onze banden los, als het met macht tot ons roept: „Wendt u tot Mij, alle gij einden der aarde, en wordt behouden! want lk ben God en niemand meer!" Wie genade bij Hem gevonden heeft, hoe groot zijne zonden waren, die zegge in eiken grooten nood: „de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning, Hij zal ons b e h o u d e n . " — Die, onder welken schijn ook, de wereld verkiest, doorsteekt zichzelven met vele smarten, maar „gij, o mensch Gods! vlied deze dingen, jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid; si rijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt!" Ja, de Apostel I'aulus beveelt ons „voor God, Die alle dingen levend maakt, en voor Christus Jesus, Die de goede belijdenis onder Pontius Pilatus betuigd heeft, dat wij dit gebod houden onbevlekt en (nberispelijk tot op de verschijning van onzen Heere Jesus Christus." (1 Tim. 6: 11 —14).
Houdt moed, alle aangevochtene onderdanen van Jesus Christus, houdt moed in allerlei banden, waarmede zonde en wet en wereld en duivel u binden. Christus is Koning! was het ook in Zijne banden, veel meer, nu alle Zijne zwakheid geweken is voor eeuwige kracht en heerlijkheid. — Hoopt op Hem in uwe zwakheid, gelooft alleenlijk! Waar wij ons van alle geloof ontbloot gevoelen, houden wij ons daar aan Hem alléén, Die ook door Zijn lijden den Geest des geloofs ons verwierf, en Wiens verbond niet wankelen zal, al wankelt alles, bergen en heuvelen en ook ons eigen geloof.
God de Heer, regeert! Beeft, gij volken! eert,
Eert Zijn hoog bestel, Die bij Israël
Tusschen Cherubs woont, en Zijn grootheid toont;
Dat zich d'aard bewege; Hij is Isrels zege!
God, Die helpt in nood, is in Zion groot;
Aller volken macht, niets bij Hem geacht!
Buigt u dan in 't stof, en verheft met lof,
't Heilig Opperwezen; wilt Het eeuwig vreezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

IV. Jesus voor Pilatus. (Matth. 27 : 1, 2, 11 — 26.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's