Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

V. Jesus Christus gekruisigd. (Matth. 27: 31—37.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

V. Jesus Christus gekruisigd. (Matth. 27: 31—37.)

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie is het toch, die door de menschen op Golgotha gekruisigd is? Jesus Christus, onze eenige Zaligmaker, die Koning van het Koninkrijk Gods, Dien God ons beloofd en gegeven heeft, opdat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, verlost van zonde en vloek, dood en duivel, onder Zijne heerschappij vrij en veilig zouden leven, om Hem te dienen zonder vreeze en in heiligheid en gerechtigheid voor Hem te wandelen al de dagen onzes levens. Is het Jesus Christus gelukt om ons zalig te maken van onze zonden, om duivel en wereld te overwinnen, om te verkrijgen de belofte van het Koninkrijk, dat God Hem als den loon voor Zijne vernedering had voorgesteld? Het schijnt wel van niet, immers hoe is Jesus te schande geworden, hangende aan het kruis! Hoe onmeedoogend is Hem het kruis opgelegd, waaraan Hij sterven zoude tusschen twee misdadigers als de ergste kwaaddoener! Hoe weet men van geene barmhartigheid, o f . . . men moet een ander dwingen, om het kruis, waaronder Jesus' lichaam bezwijkt, te dragen! Hoe slaat men de nagels door handen en voeten, hoe berooft men Hem van alle kleederen, hoe zit men neder en waakt, opdat niemand kome en Jesus van dezen schandelijken dood verlosse!
Is Jesus niet geheel te schande geworden ?
Welk een kruis! Daar hangt nu Gods Gezalfde, handen en voeten zijn Hem doorgraven, vastgeklonken en machteloos is Hij gemaakt. Hij kan niets meer, alles heeft, zooals het schijnt, over Hem getriomfeerd. Met de misdadigers is Hij gerekend naar het recht der Heidenen, „een opgehangene is Gode een vloek" luidt de Wet des Heeren, zoo is het dan aan Jesus tot eene misdaad toegerekend, zoo is Hij een vloekwaardige gerekend, waarom? — Omdat Hij den hemel der heerlijkheid had verlaten en uit eeuwige liefde gekomen was, om het verlorene te zoeken en zalig te maken. Ach! door blindheid bevangen, door hoogmoed en wereldliefde gedreven, heeft Jood noch Heiden willen verstaan, hoe wij jammerlijk besloten zijn onder de macht van zonde en duivel en eeuwige vervloeking! Niemand wilde zijne ongerechtigheid bekennen, ieder zocht de wereld, zocht zichzelven, zocht heerschappij over het volk, allen wilden rechtvaardig, vroom, eerlijk en godsdienstig heeten, allen hebben wel uit Jesus' woord gevoeld, dat zij noeh rechtvaardig waren noch vroom, nochtans zij verdroegen de bestraffing niet, zij lieten de wereld niet varen, zij handhaafden zich in de eenmaal ingenomene stelling, zij hebben de handen ineengeslagen en Jesus te schande gemaakt, zij hebben de handen , die zoo menigeen hadden genezen en opgericht, doorgraven, en Hem een vloek en spot gemaakt voor hemel en aarde en voor al de booze geesten in de lucht. Dat heeft de mensch gedaan met den Koning, Dien God ons gegeven heeft, onder Wiens heerschappij wij alleen zonder vreeze kunnen leven, omdat Hij, Jesus Christus, het voor ons opgenomen heeft tegen al de vijanden onzer zaligheid en wezenlijke welvaart.
En waarom heeft de mensch dit gedaan, waarom zijnen éénigen Zaligmaker te schande gemaakt zooveel hij konde, waarom zich daarmede van zijne zijde de zaligheid onmogelijk gemaakt? Omdat de mensch niet gelooft, dat hij sinds Adams val verkocht is onder zonde en dood en vloek. Daarom wil ieder zichzelven helpen en redden, en niemand wil gelooven, hoe v e r l o r e n hij is. Wil men godsdienstig zijn, zoo wil men door zjjne eigene vroomheid en rechtvaardigheid tot God naderen. Men gelooft niet, dat men God den rug toekeert gelijk Adam, men is een zondaar, gewis! maar men denkt evenwel tot God te kunnen naderen, en gelooft niet, dat de vloek der Wet eenen iegelijk treft, die niet. gedaan heeft al wat geschreven is in het Boek der Wet. Ach! zoo is immer de gezindheid van ons eigenlievend hart, en daaruit komen voort al de inspanningen van het schijnvrome en schijnbaar rechtvaardige vleesch, waarmede wij tot God willen opklimmen. Toen God echter tot Israël kwam op den berg Horeb, toen kwam Hij neder tot het volk in hunne ellende en verlorenheid, en het volk mocht niet tot Hem opklimmen op straffe des doods. De straf des doods stond op die vermetelheid, als men dacht tot God te kunnen naderen; de vloek kwam op eenen iegelijk, die dacht door eigene vroomheid en rechtvaardigheid van deze vervloekte aarde zich tot God te kunnen opheffen; zou men al een eind ver komen, de vloek zou treffen, als men als het ware tusschen hemel en aarde zweefde. Daarom is ook de opgehangene Gode een vloek, men vernederde zich niet voor God als een verloren zondaar, aardsch uit de aarde, in den hemel kon inen niet komen, omdat men niet was naar Gods heilige Wet, — zoo treft d^ vloek den onverootmoedigden zondaar, op aarde heeft Hij geene genade gezocht, den hemel kan men met al zijn eigen werk en eigene vroomheid niet openen; er blijft niets over dan hel en vloek, eeuwige schande en versmaadheid bij al de booze geesten. Wie gelooft het echter, wie erkent zich vloekwaardig; wien is het genade, dat God met Zijn Woord, in Jesus Christus is nedergedaald in onzen verlorenen toestand, opdat Hij ons redde en verlosse door Zijn werk en Zijne gerechtigheid? — Aan het kruis met Hem ! — het is 's Heeren misdaad, dat Hij zegt: „Gjj zijt verloren en Ik zal u redden"; Hij, de liefhebbende Heiland, is niet waard om te leven, en als een vloek en pest moet Hij uitgeroeid, omdat Hij alléén ons wil verlossen en zalig maken, en ons zegt, dat alle onze werken ons niets baten. Zal men zich dat laten zeggen, dat wij niet deugen en onze werken en woorden en bedenkingen niet dengen, en dat wij, als wij ons best doen en ons op de vroomheid toeleggen, nog verloren en vloekwaardig zijn naar Gods Wet? zal men zich onder zulke vernederende woorden buigen, om van Hem genade, gerechtigheid, verlossing te ontvangen? ach, het vleesch wordt woedtfnd, en — kon het te voren nog een schijn van vroomheid en rechtvaardigheid bewaren, — als de mensch gevoelt, wat Jesus is en zegt, dan ruimt hij zijnen Zaligmaker en Koning uit den weg, maakt Hem machteloos en te schande, om in eigen wil, in eigene kracht en in eigene gerechtigheid voort te kunnen gaan, — de mensch, met al wat hij vermag, maakt zijne zaligheid onmogelijk! En — wat Joden en Heidenen met Jesus deden, dat doen ook wij, als wij vroom en rechtvaardig in onszelven Zijn Woord en Evangelie als een vloek verdoemen en haten en verre houden van onze ziel.
Ziet dan op dat afgrijselijke kruis, o mensch, dat gij voor uwen Zaligmaker hebt opgericht, om Hem en Zijne Waarheid door uwe ongerechtigheid machteloos en te schande te maken! En God laat die ongerechtigheid geschieden; Jesus, Die dooden heeft opgewekt, laat Zich handen en voeten doorgraven, laat Zich naakt uitldeeden en als een, Wien de aarde niet dragen mag, hangen aan het vervloekte hout. Ach, niemand heeft het ingezien, en eerst daarna is het „ w a a r o m " geopenbaard, maar de Apostelen hebben het dan ook wel verkondigd, waarom Jesus moest gekruisigd worden. Wij hadden onze zaligheid onmogelijk gemaakt, wij meenden vrije heeren en meesters, Gode gelijk geworden te zijn door Adams zondeval, wij waren ook vroom en rechtvaardig op onze wijze, maar toen Jesus en Zijn Woord op ons pad kwam, konden wij jegens Hem niet vroom en rechtvaardig blijven, en in al onze rechtvaardiging van onszelven wierpen wij Hem uit de poort van ons hart en doodden Hem, en werden aan Hem openbaar als verkocht onder de zonden en den duivel en den vreeselijken vloek der Wet. Hoe moesten wij voor eeuwig in deze schande verzinken en omkomen, onder deze heerschappij ! Wie zou ons redden, wie ons verlossen van den vloek, wie ons bevrijden van onze tirannen, wie ons bewaren voor eene eeuwige schande in het gezelschap der duivelen? — Hij heeft het gedaan, Jesus Christus, Gods gezalfde Koning, naar Gods eeuwig welbehagen, Hij alléén, hangende aan het kruis met doornagelde handen en voeten. Daar is de profetie vervuld, het gezegend Zaad der vrouw heeft met .vermorzelde verzenen den kop der giftige slang verpletterd. Als een misdadiger naar het recht, als een vloek naar de Wet, zoo hing Hij daar, een spot en smaad voor allen. Maar Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons. Door Hem, den Rechtvaardige, heeft de Wet haren eisch, Gods gerechtigheid voldoening gekregen. De macht van Satan, zonde, wet en vloek is gebroken, Gods raad tot onze zaligheid, Gods besluit: „Ik heb toch Mijnen Koning gezalfd over Zion" is uitgevoerd ook in onze zonden en in het woeden des Satans. Wèl mocht men Simon het kruis opleggen, maar Jesus neemt hem voor eeuwig op in Zijn Koninkrijk; wèl mag men Hem ter stadspoort uitwerpen, maar Jesus vervult de wet, die daar eischt, dat dc weggaande bok, op welken de zonde des volks gelegd is, buiten de legerplaats in de dorre woestijn, een teeken van Gods toorn, gedreven worde; wèl is Hij een vloek, maar door Zijnen vloekdood, verbreekt Hij den vloek over ons onrechtvaardigen; wèl wordt Hij van het laatste stuk kleederen beroofd, maar door Zijne naaktheid heeft Hij ons een kleed van eeuwige gerechtigheid verworven, van eeuwige gerechtigheid, omdat Hij den toorn Gods gedragen heeft en weggedragen, en genade, zegen, vrede, leven heeft verworven en aangebracht, ja ook den Heiligen Geest, door Welken wij tot Hem zuchten en bidden en versterkt worden in ons zwak geloof. In onze plaats droeg Hij den vloek, in onze plaats werd Hij gekruist; ons heer en meester spelen, onze wijsheid, waarmede wij doen wat wij willen, in Hem werd het gestraft, in Hem te schande gemaakt, maar ook in Hem verzoend en overwonnen. In Hem zijn wij gekruist, zoodat het lichaam der zonde in Hem is te niet gedaan, opdat wij niet meer de zonde dienen. Een nieuw Koninkrijk heeft Hij opgericht in deze uiterste versmaadheid, eene nieuwe heerschappij, — zonde en vloek en Satan en wereld brullen wel, tiranniseeren wel, maar Gods raad en voornemen tot onze verlossing heeft getriomfeerd, God heeft er voor gezorgd, dat het beschuldigend opschrift: „Deze is de Koning der Joden" eene eeuwige waarheid is, al ziet dat kruis er ook zóó uit, dat alle vleesch geërgerd wordt, en men op het zien van zulk een kruis zou denken te bezwijken. Ja, toen alles dacht: nu is Hij te schande, nu is het uit met Zijn Koninkrijk, toen was dat Koninkrijk voor eene eeuwigheid gegrondvest en opgericht, zonder menschenhulp, ja tegen aller mensehen haat, en terwijl onze Heiland den vreeselijkefi vloek moest ondervinden. De vloek zal u nu niet verteren, arm en ellendig volk, dat uzelven moet aanklagen : „Ik heb alle geboden des Heeren zwaar en menigmaal overtreden", de vloek zal u niet eeuwig verderven, zoo gij met diepe schaamte het moet belijden: „Ik ben mijn eigen weg gegaan, ik heb op mijne rechtvaardigheid vertrouwd, terwijl ik blind was voor mijne wezenlijke zonden, ik heb do wereld gezocht, ben in eigene kracht en eigene wijsheid voortgegaan en ben voor God te schande geworden." De vloek zal geene macht behouden over wie zijne zonde en rechtvaardige vervloeking bedenkt, •—• neen Christus droeg den vloek, opdat de zegening van Abraham tot de Heidenen komen zoude in Christus Jesus, en opdat wij den beloofden Heiligen Geest verkrijgen zouden door het geloof. Daarom heeft Christus genade ook voor ons, die Hem en Zijn Woord wilden te schande maken, en zeiven daarbij als zondaars openbaar moesten worden, genade, zegen, vergeving der zonden voor eenen iegelijk, die geloo't. Wie is het, die gelooft? Dat is hij, die het leert: Ik heb mij verheven tegen het Woord, dat mij sprak van mijn algeheel verderf en van de genade mijns Heeren; ik verhief mij en dacht tot God te naderen, ik vond schande en vloekwaardigheid; — dat is hij, die hot leert: De Heere heeft recht en gelijk, en ik heb mijzelven verdorven, met al mijn werk ben ik gebleven een slaaf van zonde en duivel, onderworpen •aan den vloek der Wet; dat is hij, wiens hart geheel verbroken wordt voor het getuigenis Gods: Nu zijt gij, zooals God u hebben wil, om Zich uwer te ontfermen, — Christus heeft uwen ganschen vloek gedragen, de Wet zal u niet verdoemen, kom tot de genade uws Konings, — kom zooals fjij alles verdorven hebt, — geloof alleenlijk. — Christus alléén is uw Koning, o allen, die daar zucht onder de tirannie der zonden, vertrouwt u aan Hem toe, ook waar gij gevoelt, hoe alle boosheid, onverstand en ongeloof in uw harte woelt; wordt het u tot eene ellende, tot een kruis, dat gij de zonde niet kunt te boven Heere niet in uwe gelooft in Hem, in machteloos gemaakt, wanneer gij in uwe Konings. Hoe zwak komen, — zoo laat staan, wat de macht gesteld heeft, werkt niet, maar Wien uw oude mensch is gekruist en De zonde zal over u niet heerschen, zwakheid u houdt aan de genade uws en veracht onze gekruiste Koning ook schijnt, dat kruis overwon, Hij regeert met Zijnen Geest en leidt ons naar Zijnen wil en naar Zijnen raad. Aan Hem alleen ons toevertrouwd, Hij is onze Koning geworden, omdat de Satan niet langer macht over ons kon behouden dan totdat Jesus Christus het geschonden recht Gods voldeed. Zoeke ook niemand zich eigenwillig een zelfgekozen kruis van moeilijke werken en wegen, die dienen tot verzading van het vleesch, — een iegelijk zij daarover bekommerd, dat hij verlost zij van den vloek der Wet, dat hij Jesus Christus ingeplant zij door een waarachtig geloof, en dat hij voor God en mensehen een onergerlijk geweten hebbe, dat hij God meer vreeze dan de menschen, om te blijven bij het Woord, en niets te willen weten dan Jesus Christus en Dien gekruisigd. Het kruis van Christus is wel eene dwaasheid voor de wereld, voor al wie op de wereld vertrouwt en zegt: zou een gekruiste een Koning zijn? het is wel eene ergernis voor den Jood, die al zijne goede en vrome werken, vasten, aalmoezen , gebedsuren, om Joden en Jodengenooten te maken, voor het ééne en volkomene en algenoegzame offer van Christus ziet achtergesteld, — daarom zal u kruis en lijden genoeg overkomen van de goddelooze en vrome wereld : als gij gemeenschap hebt aan het Woord des kruises, zoo hebt gij ook gemeenschap aan de smaadheid des kruises. Indien gij geene bastaarden zijt, maar zonen, zoo slingert de Heere ook wel een kruisband van velerlei lijden en tegenspoed om uwe ziel, opdat gij met de wereld niet veroordeeld wordt, en omdat gij zonder Zijn kruis van Hem zoudt afwijken. In al dit lijden ergert het eigen hart zich genoeg aan Jesus den Gekruisigde. Hoe zal men op Hem hopen, aan Hem vasthouden, Die Zelf aan het kruis gehangen heeft, W iens Koninkrijk hierbeneden eene gedaante heeft van kruis en nood! Zoo de Heere niet was, wat er boven Zijn kruis geschreven stond: „De Koning der Joden", wij zouden vergaan, wij zouden het geloof prijsgeven, gelijk wij het zoo menigmaal niet vast kunnen houden. Gelukkig, dat Hij nochtans de Koning is, Die niet alleen de verlossing heeft aangebracht, maar ook ons bij de verworvene verlossing beschut en behoedt. Dat doet Hij door Zijn Woord en Geest, Hij gaat den Zijnen na, Hij roept, vermaant en troost en sterkt met Zijn levend getuigenis, — zoo heffen wij dan ook voor en na het hoofd omhoog en zingen van eene toekomstige eerekroon, als thans schande, spot, smaad en machteloosheid ons deel is om Christus' wil. Het getuigenis blijft ons over als wij ons slechts niet te zeer door zwakheid en onwaardigheid, door onverstand en ongeloof den mond laten stoppen, dat wij niet zouden bekennen: „Onze Koning is van den Heilige Israëls." Opent Hij echter eens onzen mond, 0111 met dit getuigenis ons er door te slaan, dan begint het hierbeneden reeds, wat eens volkomen zal wezen: Jesus Christus is de Koning der Joden, de Koning dergenen, die God eeuwig zullen loven.

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht.
Uw vrije gunst alleen wordt d' eere toegebracht!
Wij steken 't hoofd omhoog, en zullen d' eerkroon dragen
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,
En onze Koning is van Isrels God gegeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

V. Jesus Christus gekruisigd. (Matth. 27: 31—37.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's