Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VII. Christus' dood en begrafenis. (Matth. 27 : 50—66.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VII. Christus' dood en begrafenis. (Matth. 27 : 50—66.)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ I k g e l o o f in J e s u s C h r i s t u s , — D i e g e s t o r v e n i s en b e g r a v e n , " zóó luidt de belijdenis van ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof. Die vreeselijke, onnatuurlijke scheiding van ziel en lichaam, waarvoor wij allen sidderen, die een deel is van de bezolding der zonde, t. w. den dood, heeft ook Jesus Christus, onze Heere en rechtvaardige Heiland ondergaan. Aan het vloek- en schandhout heeft Hij den geest gegeven. Wie ook denken mocht: „God zal Hem nog van het kruis verlossen,"—zoo ook iemand tot op het laatste oogenblik nog mocht hopen: „het zal toch niet met Hem in den dood gaan, Hij zal eindelijk nog afkomen van het hout en Zijne vijanden beschamen", die zag deze hoop vervliegen, want Mattheüs meldt ons: „En J e s u s w e d e r o m met e e n e g r o o t e s t e m r o e p e n d e , g a f d e n g e e s t . " — Dat is dus het einde van het lijden onzes Heeren; dat lijden houdt aan, het eindigt niet eerder dan in den dood. Als Jesus den geest gegeven heeft, dan hangt er aan het kruis slechts een doorwond lijk. Dat is de zichtbare, voor vriend en vijand zichtbare gedaante van Jesus Christus, den door God gezalfden Koning van het Koninkrijk Gods! Meldt de Evangelist ons niet de grootste zwakheid en het volkomen te schande geworden zijn van onzen Heere? 'Is het geene dwaasheid, nog van zulk eenen heil te verwachten, moet het niet ieder, wien het er om gaat, dat God ook in d e z e wereld de eere ontvangt, ergeren, dat dit het einde des Heeren is aan het kruis? Hoe kan Mattheüs liet toch beschrijven? Vanwaar vindt hij daartoe den moed en de kracht? Kan hij dan nog roemen in de zwakheid en schande des Heeren? O, de Heilige Geest heeft hem in gedachtenis gebracht, hoe ontzaglijk het alles in het sterven des Heeren is toegegaan. *Uit het sterven des Heeren blijkt het toch, dat geene macht Hem kon dooden, en dat Hij door Zijnen dood alle macht van zonde en dood en duivel en wereld heeft overwonnen. — Jesus is wel gestorven, maar Zijn sterven was eene vrijwillige daad, eene vrijwillige vernedering tot in den dood. Onze Heere had wel den schrikkelijken toorn Gods aan Zijne ziel gedragen in die duisternis en dat verlaten-zijn van God, maar de bezolding der zonde moest geheel en al worden ontvangen, — Hij moest ook sterven om aan Gods gerechtigheid te voldoen. Eerst in Zijnen dood had Hij het vonnis van het paradijs: „te dien dage zult gij den dood sterven" geheel en al op Zich laten komen, eerst door Zijnen dood is Hij de dood van onzen dood, en het leven midden in onzen dood. Ook rusten al de beloften Gods van het Koninkrijk der genade, de beloften van de overwinning over de oude slang, de beloften van zegen en vergeving der zonden en redding uit allen nood, zij rusten allen op Zijnen dood, die in den dood der offerdieren in het offer was afgeschaduwd. Al was dan de eigenlijke toorn Gods reeds gedragen, al mocht Hij uaar waarheid uitroepen: „Het is volbracht", zoo bleef liet rijk des duivels, het rijk van alle zichtbare en wereldsche macht nog staande, en het rijk der zonde zoude allen nog in banden gehouden hebben. Daarom brengt onze Heere ook het laatste deel van Zijn offer voor onze zonden, — Hij blijft bij hetgeen Hij voorheen had beleden: „Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme. Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijnen Vader ontvangen." Niets heeft maeht over Hem, den Rechtvaardige, noch de dood, noch Satan, noch wereld, niemand kan Hem dooden, maar met eenen luiden schreeuw stort Hij Zich in den dood en houdt Zich aan het gebod Zijns Vaders. Gelijk Simson in den tempel van Dagon den Filistijnen tot een spot was, zoo dreef ook Satan en wereld en al wat zichtbaar en tastbaar was den spot met Jesus, maar gelijk Simson zijn hoofd boog met kracht, roepende: „Mijne ziel sterve met die der Filistijnen", zoo boog ook Jesus het hoofd en gaf den geest met luid geroep, Hij stiet Zelf Zijnen geest u i t , Hij wierp Zelf Zich in den dood, — al mocht de hel ook zichtbaar triomfeeren, Hij begaf Zich in de macht der hel om al de macht der hel te verbreken. Zóó stierf onze Heere, vrijwillig, naar het gebod Zijns Vaders, — al was de dood Hem eene hel, zoo wierp Hij, Gode gehoorzaam zijnde, in den dood Zich aan het harte des Vaders: „Gij zult Mijne ziel in de hel niet verlaten, Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie." "VVat echter aan het kruis gezien werd, — het was een verscheurd lijk, — Satan en wereld hadden naar het zichtbare overwonnen en het veld behouden.
Welke teekenen geschiedden echter op hetzelfde oogenblik ? Het voorhangsel des tempels scheurde door eene onzichtbare hand en wel van boven naar beneden, de aarde beefde, de steenrotsen scheurden, de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; en uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijne opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen. Door wiens hand is het geschied? Wie heeft het gedaan? Het is de dood van Koning Jesus, die machtiger is dan al de offers van stieren en bokken, die het rijk des Satans en der wereld doet sidderen, die doet beven en scheuren al wat zoo onwankelbaar vast scheen te staan, die de dood is van onzen dood, die het leven is van alle heiligen Gods, arme zondaars in zichzelven. Toen Satan meende het gewonnen te hebben, moest hij het verliezen; als een verscheurd lijk trok onze Heere den helschen legerscharen te gemoet en overwon, in Zijn verscheurd lijk bracht Hij mede een volkomene gerechtigheid, geheel naar den eisch der geschondene Wet Gods, in Zijnen dood was alle Schrift vervuld aangaande het lijden van den Christus, in Zijnen dood was het Koninkrijk Gods opgericht, het Rijk van genade en vergeving aller zonden,— en het rijk van Satan en zonde nedergeworpen. Het is gebleken, welk eene macht de dood van Christus heeft,— eeuwen lang waren de olfers in den tempel gebracht, maar nooit was het voorhangsel gescheurd. Vanwege onze zonden, vanwege ons vleesch is ons de vrijmoedige toegang tot God gesloten; geen werk, geene boetedoening, geene tranen, geene heiligheid van onze zijde kunnen ons den toegang geven tot den Vader, dat gevoelt de arme zondaar, die van verre staat, en slaat op zijne borst; heeft God Zelf de offers in Israël bevolen als eene prediking van Christus, het Lam Gods, — de Satan laat den mensch gerust werken, als hij meent er te komen door offers naar de wet te brengen, — den toegang tot den Vader kan men door zulke offers evenwel niet verkrijgen; toen echter Jesus Christus kwam om ons in Zichzelven tot den Vader te brengen, toen sloeg de Satan aan het woeden en rustte niet, voordat Jesus als een doode hing aan het kruis, — nochtans, toen was het ware offer voor de zonde gebracht, toen was aan alle gerechtigheid Gods voldaan, toen was de zonde verzoend en uit het midden weggedaan, God was door Christus' dood verzoend, de genade had getriomfeerd in Zijne aangebrachte gerechtigheid, — het voorhangsel onzer zonde, dat ons van den Vader scheidde, is gescheurd, gescheurd door Jesus' dood, gescheurd door de hand, die van Boven is gekomen en het geheel heeft gescheurd, — door den dood onzes Heeren hebben wij, dio wegens onze zonden van verre moesten staan en niet tot den Vader konden komen , nochtans in Hem den vrijen toegang tot God. — Ook de aarde heeft Zijne overwinning gevoeld, de aarde, het zichtbaar zoo vaste gebied van den overste dezer wereld, de aarde, op welke Satan als de verklager der broederen uit den hemel is neêrgeworpen, de aarde, waarop hij woedt tegen het Koninkrijk der genade, deze aarde beefde, zooals zij meermalen moet beven, als een ellendige tot den Heere roept. Zelfs de steenrotsen scheurden en bleken geene vaste woonplaats te zijn voor wie zich voor den Heere verbergen; ook al wat zich als eene onbewegelijke rots aan des Heeren volk in den weg stelt, voor Christus' dood moet het wijken of splijten, opdat zonde en wereld en Satan ons den doortocht laten naar het hemelsche Jerusalem. En aan vele heiligen, die door Jesus' dood tot liet leven werden verwekt en ook in de heilige stad aan velen verschenen, is het gezien, dat Jesus een Koning is geworden over zonde en duivel, dood en graf, als Hij het hol des doods is ingetreden, en dat Hij al Zijne heiligen heeft gekocht en verlost voor den grooten dag der wederopstanding van alle vleesch.
Maar ook op nog andere wijze is gebleken, hoe Satans rijk door Jesus' dood is verbroken. Jesus' Koninkrijk bleek ook in de menschen, die Zijn sterven aanschouwden. Daar was de hoofdmau over honderd met zijne krijgsknechten, die Jesus bewaarden. Moesten zij nu niet volkomen rustig zjjn, toen Jesus stierf? waren zij nu niet volkomen overtuigd, dat deze mensch aan liet kruis öf gezondigd öf jammerlijk gedwaald had? En ziet, de Evangelist meldt ons, dat zij juist bij des Heeren dood zeer begonnen te vreezen en zeiden: „Waarlijk, Deze was Gods Zoon!" Van dien hoofdman staat uitdrukkelijk geschreven : „Hij verheerlijkte God en zeide: Waarlijk, deze mensch was rechtvaardig.'' Zoo heeft hij dan God gerechtvaardigden zichzelven beschuldigd, zoo hebben duivel en wereld hem niet in hunnen dienst kunnen houden; hij begon God te vreezen; hij zag in de aardbeving, die allen verschrikte, de hand van dien God, Wiens Zoon door de mensclien, ook door hem, was gedood; hoewel hij de menschen het veld zag behouden en Jesus zag sterven aan het schandhout, zoo vreesde hij God meer dan alle menschen, en heeft Jesus den Rechtvaardige genoemd, om zichzelven en allo menschen te veroordeelen. Waarom? Hij kon niet anders. De dood van Christus heeft hem aangegrepen, Jesus opende hem de oogen, Zijn dood brak de banden der zonde en der wereld, — als Hij in Zijnen dood allen eene ergernis of eene dwaasheid" is, zal Hij door Zijnen dood Zijne uitverkorenen tot Zich trekken, en nog eerder eenen onreinen Heiden dan een vromen Jood.
Ook waren er vele vrouwen, van verre aanschouwende, die Jesus gevolgd waren van Galilea, om Hem te dienen. Onder deze was Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus en Joses en de moeder der zonen van Zebedeüs. Zij zijn gekomen om te zien, hoe het met den geliefden Meester gaat, in Wiens woorden zij den troost tegen hare zonden hadden gevonden; zij staan van verre en hebben geen hart om nabij te komen; aan dat kruis vergaat hare hoop; hoe zal bestaan Zijn woord, dat Hij gesproken, de belofte van genade bij God, die Hij gegeven heeft? Ach, de nood is voor die vrouwen zoo groot, zonde, wereld en duivel schijnen sterker dan Jesus, haar God en Heiland is dood, zij zijn der bezwijking nabij! Nochtans, wie houdt haar nog staande, al is het van verre ? wie draagt haar nog met verborgene kracht [in zulke uren van vertwijfeling?
Hoewel zij het niet kannen vermoeden, en niemand van Gods kinderen het in Zijnen nood vermoeden kan, — de dood van Christus is machtig in haar, ook in Zijnen dood regeert Jesus in de Zijnen, en ondersteunt haar door Zijne verborgene hand. Vandaar komt het, dat wij door zoo menigen nood worden heengedragen en weten niet hoe, en moeten daarna verbaasd staan, dat wij niet zijn omgekomen.
Er is nog meer. De macht van Jesus' dood heeft zich ook bewezen aan Jozef van Arimathéa, die het lichaam des Heeren begraaft op eervolle wijze en in Zijn eigen nieuw graf, — aan de Joodsche overpriesters en Earizeëu, die op den Sabbat tot Pilatus gaan en verzoeken, dat eene wacht bij het graf worde gesteld, — en aan de vrouwen, die ook thans tegenwoordig zijn en nederzitten tegenover het graf. — Jozef was een discipel van Jesus, hoewel bedekt om de vreeze der Joden. Te voren had hij niet openlijk den Ileer'e Jesus beleden, — nu, als de Heere gestorven is, als er niets meer van Hem te verwachten schijnt, nu komt hij voor den dag. Het is wel Ireurig, dat Markus het een „zich verstouten" moet noemen als een discipel uitkomt voor den Naam en de zaak des Heeren, het is echter zoo gesteld, dat een mensch voor alle andere dingen eerder uitkomt. Wat bewerkt echter, dat Jozef nu den gekruisten en gestorven Jesus belijdt, hetgeen hij voorheen niet durfde om de vreeze dei- Joden? vanwaar had hij nu de kracht, om in zijne belijdenis liet openlijk uit te spreken : „alle onze goede werken deugen niet, ook niet al offeren wij naar de letter der wet, maar Jesus alléén verlost ons van de zonde" ? waarom schaamt hij zich niet, om het lichaam van dezen Gekruiste in het fijnste lijnwaad te wikkelen en te leggen in het graf, dat hij ook voor zijn eigen lichaam had toebereid? Is het niet alleen de kracht van Jesus' dood ? Die dood is sterker dan alle zondige vreeze der menschen; ook dan aller menschen raadslagen. Want hadden de menschen het graf des Heeren bij de goddelooze kwaaddoeners gesteld, die op Golgotha werden terechtgesteld en begraven, naar het Woord is Hij bij de rijken geweest in Zijnen dood. De kracht Zijns doods blijkt in Zijne eervolle begrafenis. En al ligt nu het lichaam des Heeren in het graf, toch blijven die vrouwen liever treurig zitten bij dat graf, dan dat zij troost en vreugde zoeken in de begeerlijkheden der wereld of in hare goede werken, in offers, die de wereld doet, om tot rust te komen. Jesus' dood en graf is in Zijne uitverkorenen sterker dan zonde en wereld, en al kunnen zij het niet gelooven, ook sterker dan de Satan, als hij ons beschuldigt en het geloof zoo hard bespringt. Nog liever zich dood te treuren bij Jesus' graf, dan te doen, alsof Zjjne woorden en beloften het arme hart nooit hadden getroost. Zoo zijn die arme vrouwen zelve wel begraven in een graf van sterken twijfel en kunnen niet vasthouden aan des Heeren woord: „Ik zal opstaan", nochtans zij zitten bij het graf des Heeren, ook nu regeert Hij in haar.
Ja, de kracht van Jesus dood openbaart zich ook nog in Zijne vijanden , de Joodsche overpriesters en Farizeën. Al hebben zij het veld behouden, al is Jesus als kwaaddoener gedood, zij hebben toch niet veel rust in hunne macht en heerschappij; ook hebben zij niet veel vrede bij hunne eigene heiligheid en hunne offeranden ; zij zijn zoo vol onrust, dat zij zelfs den sabbat ontheiligen, om van Pilatus eene wacht bij het graf te vragen. Het woord van Jesus: „Ik zal ten derden dage opstaan", kunnen zij veel beter gelooven dan des Heeren eigen volk, nochtans noemen zij Jesus eeijen verleider, en stellen vleesch tot hunnen arm, om dien Jesus in het graf te houden, Wiens waarheid hunne zonden en vleeschelijke vroomheid had ontdekt. IIet is de vloek van allen, die hun eigen koninkrijk zoeken op te richten, dat zij ook zeiven dat koninkrijk met inspanning van alle krachten moeten staande houden, terwijl zij innerlijk gevoelen : wij delven het onderspit. Nochtans laat de mensch van zijne booze wérken niet af.
Is dan Jesus' dood en graf niet machtig? Is Jesus geen Koning ook in Zijnen dood, ja in Zijn graf? Dat Koninkrijk, die kracht kan men wel niet zien noch gelooven, als men een discipel des Heeren is en het Koninkrijk Gods verwacht, en het ons gaat om verlossing van zonde en dood en duivel. Ook Jozef zag niet, dat Jesus het Koninkrijk had opgericht in Zijnen dood; hij ging weg, toen Jesus begraven was. De vrouwen zagen het niet, zij zagen op het graf, waarin de Waarheid was besloten, alsof zij er nooit uit zou opkomen. En zou dan de hoofdman over honderd terstond hebben kunnen gelooven, dat zijne zonden hem door Jesus zouden vergeven zijn ? dat Jesus ook hem opnam in Zijn eeuwig Koninkrijk? Ach neen; als de gerechtigheid Gods en de eigen zonde ontdekt worden, dan vreest het arme hart, gelijk ook de hoofdman met zijne krijgsknechten zeer bevreesd is geworden.
Bij menschen zien wij vreeze, twijfelmoedigheid en onverstand en een bovenmate hard ongeloof'.
En nochtans is ons hier zulk eene kracht van Christus' dood en graf beschreven.
Zijn dood is de dood van onzen dood, Zijn dood is ons leven. Zijn dood is het zoenoffer voor onze zonden, Zijn dood verbreekt in ons de macht van zonde en wereld en duivel en bekeert ons tot den levenden .God; Zijn dood overwint onze vreeze en zwakheid om Zijnen Naam te belijden; Zijn dood houdt ons met verborgene hand staande, als zondenen zielenood, als het uitblijven van Gods beloften ons nederbuigt; Zijn dood draagt ons door, als wij nederzitten bij de graven, als wij op allerlei wijze hierbeneden het Koninkrijk Gods verwachten, en het niet wil komen, zooals wij er op wachten; Zijn dood en graf heeft den prikkel des doods weggenomen uit den dood dergenen, die in Christus zijn ontslapen ; Zijn graf onze hopeloosheid, als wij bij hunne graven staan. Zijn dood alleen heeft onze zonden verzoend, Zijn graf onze graven, die sombere kuilen, tot slaapkameren geheiligd, waarin allen, die des Hoeren zijn, den jongsten dag rustig mogen verwachten. — Zoo ia j u i s t Zijn d o o d , t o e n h e t met I I em v o o r b i j s c h e e n , de o p r i c h t i n g v a n h e t K o n i n k - r i j k der g e n a d e .
Tot Hem dan heen, een iegelijk, die God zoekt en zich den weg gesloten ziet door het voorhangsel zijner zonden Vrijen toegang hebben wij tot den troon eens verzoenenden Vaders door Christi dood. Tot Hem in alle vreeze en zwakheid en twijfelmoedigheid, in alle aanvechting van zonden en wereld eu duivel. Het rijk des Satans zal beven, ook de goddeloozen zullen geenen vrede hebben, hoe zij ook van alle kant toeloopen, om hun rijk hierbeneden te handhaven. De Waarheid zal overwinnen, ook door den dood henen, al zitten wij treurig neder bij haar graf; overwinnen zal zij tot zaligheid dergenen, die niet hun eigen koninkrijk, maar het Koninkrijk Gods verwachten. Jesus is de Koningen Overwinnaar van zonde en dood en graf. Beve dan, wie met alle macht zijn eigen rijk hierbeneden zoekt te verzekeren! beve, wie de Waarheid wil begraven hebben of in haar graf begraven houden! Maar zijt getroost, gij allen, die uzelven den Heere en Zijn Woord hebt overgegeven; zijt getroost, al gaat uw weg al dieper en dieper, al kunt gij ook niets meer vasthouden van het Koninkrijk Gods, — dat konden ook Jozef niet, noeh één der discipelen, allen gingen weg en dachten: „het is voorbij", n o c h t a n s w a s h e t K o n i n k r i j k v a n J e s u s C h r i s t u s o p g e r i c h t voor e e u w i g !
Gedenk den smaad, dien elk van Uwe knechten lijdt,
Waarmee elk machtig volk mijn bang gemoed doorsnijdt,
Den smaad, o Heer! waarmeê Uw haters ons beladen,
Waarmede zij den gang van Uw' Gezalfden smaden.
Gij immers wilt of zult nooit onze hoop beschamen?
Den Heer zij eeuwig lof! en elk zegg': Amen, Amen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's

VII. Christus' dood en begrafenis. (Matth. 27 : 50—66.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 10 Pagina's