Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, Hoofdstuk 16: 23 v.v. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, Hoofdstuk 16: 23 v.v. (Vervolg.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor den stokbewaarder is het bevel der hoofdlieden eene welkome gelegenheid, om ook zijn deel te mogen hebben in het lijden, dat den Apostelen is bereid. Arme man! in blinden ijver werpt hij zijne gevangenen in den binnensten kerker, en verzekert nog bovendien hunne voeten in den stok, een voorzorgsmaatregel, die immers slechts diende, om hunne smarten te vermeerderen, want de stokbewaarder zag zeer wel, dat deze door de geeselslagen als het ware afgemartelde menschen geene poging zouden doen om te ontvluchten. En de Apost e l e n ? . . . . Hebben zij niet reeds tweemalen ondervonden, hoe God Zijnen engel heeft gezonden en de deuren der gevangenis voor Zijne knechten heeft geopend? Zou dan nu deze arm, die altijd geholpen heeft, verkort zijn, zoodat hij niet meer kan verlossen ? O, geen nood! dezelfde God leeft nog en heeft ook den sleutel van de gevangenis te Filippi, zelfs van den binnensten kerker, hoe vast ook gesloten! Is het Zijn wil, dan zal Hij hen ook nu bevrijden, en zoo niet, welnu zij zijn bereid met hunnen Heere in de gevangenis en in den dood te gaan; het leven is hun Christus, het sterven hun gewin. Bij de onrust der scharen zijn de Apostelen vervuld met hemel- 8chen vrede; zijn ook handen en voeten gebonden, toch zijn zij vrjj, hunne tong is losgemaakt, zij loven den God en Yader, Die de duisternis voor hen tot licht maakt, en het middernachtelijk duister tot helderen middag, zoodat zij zich verkwikken in eenen luister als van zeven zonnen. Ging het met hen door angst en droefheid en menigerlei nood, te midden van deze hebben zij den weg gevonden tot den troon Gods en daar hunne harten uitgestort in vurige gebeden. (Vs. 25.) En zulk eene machtige vertroosting is van uit het harte Gods in hen uitgestort, dat zij als het ware zich baden in dezen stroom, en hunne harten, te voren zoo bezwaard, nu uitbreken in lof en dank, zoodat de muren der gevangenis schudden van hun vroolijk juichen, en deze plaats der verschrikking, die voor de misdadigers was als de poorten der hel, wordt herschapen in een voorportaal des hemels. Nimmer te voren zijn aan deze plaats zulke heerlijke liederen gehoord, als nu door de blijde tongen der Apostelen worden aangeheven. De gevangenen hoorden naar ken; het klinkt dezen ongelukkigen in de ooren als eene hemelsche muziek, en menigeen, wiens hart reeds lang door de zonde als versteend was, wordt bewogen door de wonderschoone melodie, en ervaart iets van de blijdschap van dien moordenaar, die op het punt van te sterven, het genadewoord zijns Heeren verneemt: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn! Zijn er zulken in deze gevangenis geweest, zoo zijn zij vervuld geworden met nog grootere blijdschap en hebben zich kunnen verwonderen met heiligen eerbied over de vrije genade huns Gods, Die hen in den kerker niet heeft vergeten, maar nog aan hen denkt, waar zij voor het oog der wereld reeds verloren zijn en ten doode opgeschreven. En in den hoogen hemel klinkt de weergalm van dien lof, zoodat het gaat naar Ps. 18:

'k Riep tot den Heer in "t midden der ellenden,
Tot mijnen God, opdat Hij hulp zou zenden;
Mijn klaagstem drong tot in Zijn troonzaal door,
Aan mijn geroep gaf Hij in gunst gehoor,
Toen beefde de aard' . . . .

En wederom :

God is een Schild en Schutsheer voor de vromen,
Voor die tot Hem de toevlucht heeft genomen,
Wie is een God, als Hij, in tegenheên,
Wie is een Rots dan onze God alleen ?

Op het gebed en loflied der Apostelen komt van den troon Gods het antwoord vol majesteit en heerlijkheid niet alleen, maar ook vol van genade en ontferming; een antwoord, dat allen moeten hooren, waarmede de Heore het geloof der Zijnen versterkt, en hun getuigenis bekrachtigt tegenover degenen, die buiten zijn. Zoo dierbaar zijn deze beide discipelen, die door het volk als niets geacht zijn, in de oogen huns hemelschen Vaders, dat de Heere om hunnentwil en om degenen, die in Filippi verordineerd zijn tot de zaligheid, de ordeningen der natuur verstoort en een wonder doet, waarvoor alles moet verstommen en erkennen: de Heere is hier! Er geschiedde snellijk eene groole aardbeving, alioo dat de fondamenten des kerkers bewogen werden ; en lerslond werden al de deuren geopend, en de banden van allen werden los (Ys. 26). Terwijl het lied nog op de lippen der Apostelen zweeft, staat de Heere reeds met Zijne hulp aan hunne zijde, en de aarde beeft van heilige ontroering, waar zij haren Koning ontmoet. Hier blijkt, hoe de mensch met al het werk zijner handen in de oogen des Heeren ijdelheid is; wat hecht scheen en onwrikbaar, stort door de aanraking van Zijnen vinger, j a voor den blik van Zijn oog ineen. De sterke gevangenis schudt tot in hare grondvesten, en het is alleen des Heeren genade, dat hare muren nog blijven staan, en niet in hunnen val allen verpletteren, die tusschen hen besloten zijn. Terwille van Zijne heiligen, die zich in de gevangenis bevinden, spaart de Heere alle anderen mede, gelijk Hij de wereld nog bewaart voor den vuurgloed, zoolang nog één Zijner kinderen daarop vertoeft. Ja, welk een Ontfermer Hij is, toont Hij ook verder, waar de ijzeren deuren openspringen en de banden van allen worden losgemaakt. Is dit niet eene vertroostende prediking, dat voor den Ileere geene hinderpalen bestaan, en Hij wel weet binnen te dringen in de vesting des Satans, al is die ook zoodanig verzekerd, dat zij onoverwinnelijk schijnt en voor niemand toegankelijk? de Heere zet nochtans de deuren wijd open! Wil Hij vrijgemaakt hebben, dan kan de vorst der duisternis niet langer in ketenen houden, maar moet het aanzien, hoe deze Simson alle touwen breekt als dunne draden, en zulken bevrijdt, die hij met zevenvoudige macht in zijne klauwen geklemd houdt. Dit getuigenis van des Heeren macht en Zijne genade komt tot allen, die onder de zonde zijn besloten, en niemand zal tot Hem kunnen zeggen : ik heb het niet gehoord; de Heere ontneemt hun eens voor altijd alle verontschuldiging, waar Hij Zich bewijst als de Verlosser uit allen nood. Niet allen echter hooren des Heeren stem, die door de wereld klinkt en overal noodigt: Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben uw God ! De meesten hebben de banden liever, dan de vrijheid, die God geeft, en slechts een enkele, hier en daar van God gegrepen, wordt door Hem zoodanig omtuind, dat hjj, door den drang dezer liefde er toe gebracht, niet anders kan dan zich voor Hem verootmoedigen, om bij God hulp te zoeken, waar alle andere hulp is afgesneden. Om deze enkelen gaat het nochtans, en dezen zijn in de oogen huns Heeren dierbaarder dan alle anderen samen. Hoe velen van deze gelukkigen er in de gevangenis te Filippi gevonden werden, meldt ons het geschiedverhaal niet, maar zeker is, dat er toch één was, die met al de zijnen uit de strikken des doods en der zonde gerukt werd. Juist de man, dio mede zulk een groot aandeel had genomen aan het pijnigen der Apostelen, de stokbewaarder, door de liefde Gods des Vaders uitverkoren ten eeuwigen leven, ondervindt op beschamende wijze, hoe deze liefde hem grijpt en vasthoudt, waar hij in vertwijfeling er toe zou gekomen zijn, zich uit de eene benauwdheid te redden, om zich in nog veel grooter jammer en ellende neer te storten. Uit den slaap gewekt door de aardbeving, waar het gezang der Apostelen hem niet heeft wakker geschud, komt hij tot de vreeselijke ontdekking, dat alle deuren openstaan (Vs. 27), die bij toch daags te voren zoo vast verzekerd had; en wat kunnen hem deze geopende deuren anders prediken dan dat alle gevangenen ontvloden zijn? En dit feit, het brengt hem in de grootste verlegenheid, want zijn de gevangenen weg, dan wacht hem niets anders dan de dood, waarmee de Romeinsche overheid zich aan hem wreken zal over het verbroken recht. Met dit vooruitzicht denkt hij er zelfs niet aan een onderzoek in" te stellen, of zijne vrees wel gegrond is; de ontvluchting van allen meent hij boven allen twijfel verheven, en even zoo zeker zijne straf. Liever nog dan door beulshanden sterft hij door zijn eigen zwaard, om zoodoende nog zijne eer te redden voor de oogen deiwereld.
Ontzettend voornemen, dat hem niet anders kan ingegeven zijn, dan door den vijand Gods en der menschen, die er steeds op uit is den mensch de gedachte van Kaïn in het hart te werpen: mijne misdaad is grooter, dan dat zij mij vergeven worde. Het was met den stokbewaarder en zijn huis uit' geweest, en hij zou zich verdorven hebben voor tijd en eeuwigheid, zoo God niet in genade op dezen man had nedergezien, en hem van den rand des afgronds gered en gebracht had in het dal der vertroosting. Op het laatste oogenblik, waar alles verloren en in den dood schijnt te gaan, komt de Heere God met Zijne verlossing tusschenbeide, opdat Hem alleen in alles de eere toekome, en de mensch niet zou kunnen zeggen: ik heb mijzeiven verlost, en ben nog ter rechter tijd teruggekeerd. Paulus riep niet groote slem : doe nzelven geen kwaad, want wij zijn allen hier. (Ys. 28.) De Apostel ziet het gevaar, waarin de stokbewaarder verkeert, en de liefde Gods en des naasten is bij hem zóó groot, dat hij zelfs geen oogenblik denkt aan het geleden onrecht, maar in ijver ontbrandt, en den wanhopige grijpt uit het vuur. Heeft deze hem en Silas groot kwaad gedaan, zij vergelden dit met enkel goed, en verhinderen door hunne liefde, dat de stokbewaarder zich door eenen zelfmoord verderft. Wij zijn allen hier, roept de Apostel hem toe, en neemt daarmede de oorzaak van zijnen angst weg, die tot hiertoe slechts zijnen grond heeft in vreeze voor straf. Merken wij tevens hierbij op, dat de Heere God de tijdelijke straf niet opheft, al zijn er met den stokbewaarder ook gevangenen gered geworden ; de straf, die zij verdiend hebben, blijft, zoo op dezen als op al de anderen, maar zij leven van nu aan, schoon gedrukt in den stok, als vrije kinderen Gods en veroordeelen zichzelven, terwijl zij God rechtvaardigen; Zijne genade is hun genoeg en verzoet ook het lijden, dat zij door eigene schuld over zich gehaald hebben. De stokbewaarder hoort de stem, die hem uit den binnensten kerker tegenklinkt, en herinnert zich de beide gevangenen, die hij daar in bewaring heeft gesteld; en terwijl hij aan hen denkt, verrijst op eens zijne schuld als een hemelliooge berg voor hem. Schrikkelijk heeft hij zich aan deze beide mannen bezondigd, en dit is hunne vergelding? — O, het hart van dezen man wordt bewogen door zulk eene liefde; daartegenover staat hem het eigen leven, zooals hij dat tot dusver geleid heeft, met de zwartste kleuren getint, en hij ontdekt meer en meer zijne zonde, niet alleen tegenover deze menschen, maar vooral tegenover hunnen God, Dien zij prediken. In de duisternis kan hij het niet langer uithouden; deze maakt hein nog ellendiger, hij moet het tooneel rondom zich zien, en vooral de beide Apostelen in het gelaat blikken. En als hij licht geèischl had, sprong hij in, en aanschouwt wat hem gezegd i s : al de gevangenen, geen enkele is ontvlucht, terwijl zij toch ontdaan van de boeien, daartoe ruimschoots de gelegenheid gehad hebben. Dezelfde hand, die de aarde deed beven, heeft ook de gevangenen in hunne cellen bewaard en hen verhinderd, zichzelven de vrijheid te verschaffen. Paulus en Silas staan voor hem zonder stok aan de voeten, en hij erkent: deze menschen zijn rechtvaardiger dan ik, zijn onschuldig; waar berg ik mij voor den toorn huns Gods, Die hun leven zoo kostelijk heeft geacht, dat Hij op hunne gebeden heeft geantwoord door eene aardbeving? Deze God is machtiger dan al mijne afgoden, die door Hem te schande zijn gemaakt, ep gewisselijk zal Hij ook mij dooden, als deze mannen mij aanklagen. Er ontwaakt nu in zijne ziel een nog veel grootere angst dan te voren, en in zijnen nood werpt hij zich sidderend neder voor de voeten van Paulus en Silas, — misschien zullen zij hem vergeving schenken voor zijne zonden, die hij aan hen bedreven heeft. Deze mannen hooren niet in de gevangenis te huis, dit is voor hem eene uitgemaakte zaak; hen breng ik buiten, zonder daartoe bevel van de hoofdlieden ontvangen te hebben, maar ik ellendige, die het gewaagd heb mijne schuldige handen te slaan aan deze heiligen Gods, ik heb de straf verdiend, die zij lijden, ik heb het verdiend, dat God mij werpt in de buitenste duisternis, en mij voor eeuwig om mijne zonden laat branden in het helsche vuur. De stokbewaarder is verbrijzeld voor God, hij ligt in den afgrond der verlorenheid, waaruit hem slechts eeuwige liefde redden kan, en deze liefde, zij wordt aan hem verheerlijkt op het oogenblik, dat dezen verlorene alles ontvalt, en hij nergens meer een steun vindt, waaraan hij zich vasthouden kan. Daar drijft hem de angst der ziel, maar tevens de genade Gods, die zijn hart gevangen neemt tot de levensvraag : Lieve lieeren, wal moet ik doen, opdat il< zalig worde? (Vs. 30) —eene vraag, waartoe het bij allen komt, die de Heere roept tot Zijn Koninkrijk en Zijne heerlijkheid, te gelijk eene vraag, die als de eerste levenskreet is van het wedergeboren hart. En deze vraag, zij is niet vruchteloos; het antwoord daarop is reeds gereed van. de onbegonnen eeuwigheid af, — het werd het eerst gegeven in het paradijs, en van toen af voortgeplant in belofte op belofte, teeken en zegel, totdat de vervulling kwam, en in het vleesch verscheen de eeuwige God, het ongeschapen Woord, om de ongerechtigheid en zonde weg te nemen van Zijn volk, en het in plaats daarvan te bekleeden met de witte kleederen des heils. Sedert gaan de boden des vredes rond, en verkondigen met blijde harten dat groote heil aan alle volken! Waar maar een zondaar is, die zijne ellende erkent en zucht naar verlossing, daar zijn ook armen der liefde, die hem opvangen in zijnen val en hem als den verloren zoon leggen aan het Vaderharte Gods. Waar de stokbewaarder erkent: het is met mij uit en voorbij, ik heb het verdorven en ken den weg niet, waarop ik gaan moet, om mijn verderf te ontkomen, daar spreekt de Heere Christus : „Ik ben de Weg", en Zijne dienstknechten, vervuld met lof en dank, zijn vol van Zijne genade en ontferming, om te verkondigen met eenparige stem het Evangelie Gods, de blijde boodschap van den troon der genade: Geloof in den Heere Jesus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.' (Vs. 31.)
(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring van Handelingen der Apostelen, Hoofdstuk 16: 23 v.v. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's