Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Colossensen 3 vs. 12—16.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Colossensen 3 vs. 12—16.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; verdragende malkander, en vergevende de een den ander, zoo iemand tegen iemand eenige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzoo. En boven dit alles doet aan de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid. En de vrede Gods heersche in uwe harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaam; en weest dankbaar. Het Woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofgezangen en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart."

Het gezonde geloof ziet alleen op Christus, wat Hij is, wat Hij gedaan, geleden en verworven heeft, en ziet van Christus op God en waartoe God Zijnen Zoon ons tot Christus en Heere gegeven heeft, en gelijk dit geloof op God en Christus ziet, zoo heeft het geenen dooden God of dooden Christus tot voorwerp des vertrouwens, maar eenen levenden. Hij nu, Die leeft, geeft het leven, is in den geloovende met den Geest der heiliging werkzaam en doet door dezen Geest werkzaam zijn. Waar Hij evenwel werkt en werkzaam maakt, daar ziet het er niet al aanstonds zóó uit, als ware ons doen volmaakt, als ware eene volkomene heiligheid daar, maar de werkzaamheid van God en Christus is een werkzaam-zijn in genade, en bet werkzaam-zijn van den geloovige is een werkzaam zijn om zonder ophouden te ontvangen en te nemen uit de volheid van Christus: genade voor genade. Indien alle doen hierbeneden al aanstonds heilig en volmaakt ware, zoo zou dat eenen stilstand in het aanzijn roepen, die op den dood gelijken zou. Maar nu is de tegenstand onafgebroken en tot de laatste ure des levens daar, en bestaat de werkzaamheid van God en Christus, evenals die van den geloovige door den Geest der heiliging hierin, dat hij in de genade, die in Christus Jesus is, sterk worde en zoo in het geloove Christi over den gestadigen tegenstand henen of er door heen kome. Niet wat tegenstaat, zal de zege behalen, maar het geloof. Opdat echter het geloof de zege behaald hebbe, wordt ons niet een heilig-worden gepredikt, waarbij dus op het w o r d e n het z ij n volgt, zoodat wij ons door onze werken heilig zouden maken, maar er wordt ons een heiligzijn gepredikt zonder betrekking tot onze werken, opdat uit het zijn het w o r d e n te voorschijn kome. Eerst de boom, dan de vrucht. Zoek geene vrucht, waar de boom niet is; waar echter de boom is, daar wordt de vrucht gezocht. De boom is er om de vrucht. God wil de vrucht; daarom schiep Hij den boom. De vrucht wordt niet zonder den boom, maar wordt ook niet door menschelijke macht, kunst of inspanning te voorschijn gebracht. Die den boom geschapen heeft, schept de vrucht; Hij maakt, dat zij uit den boom door diens sap als vanzelf voor den dag komt, en heerlijk en schoon aanschouwd wordt. Niets dat van buiten komt, vormt de vrucht, maarzij wordt in het aanzijn gebracht door den inwendigen drang der vruchtbaarheid van den boom; eerst komt knop en bloesem, voorts de vrucht nog klein en onaanzienlijk, en zij gedijt tot volle rijpheid, — door den tegenstand en allerlei aanvechting heen.
Zoo is het gesteld met de heiligmaking des Geestes. Zij is er, of wel de volkomene dood is er. Is zij evenwel daar, zoo zal het aanschouwd worden , dat het Woord van Christus de vrucht uitdrijft en zichtbaar maakt, niet uit den menscli, maar uit Christus door Zijnen Geest i n den menseh, en zoo den menseh werkzaam maakt, gelijk de vrucht werkzaam is niet door zichzelve, maar door den inwendigen drang, die in den boom is.
Komt nu de heiligmaking des Geestes in de Gemeente of bij de enkele leden niet te voorschijn, zoo moet de Gemeente of de enkele, die Christus aangenomen heeft, door het Woord des Evangelies tot Christus en dus tot de genade Gods heengelokt worden, opdat de heiliging zichtbaar en de tegenstand overwonnen worde. Dat de vrucht er zijn moet, behoeft voorzeker niet uitvoerig bewezen te worden.
Gij weet wat de Heere gezegd heeft, Joh. 15: 2 , 8 en 16: „Alle rank, die in Mij geene vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie viucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage.'' „Hierin is Mijn Yader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijne discipelen zijn." „Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uwe vrucht blijve." Dat de vrucht niet altijd daar is of niet gezien wordt, hetzij in de Gemeente of bij de leden in het bijzonder, dat zullen wij tot onze vermaning, waarschuwing, maar dan ook tot onze vertroosting, wel ter harte nemen en er dan acht op geven, hoe wij tot Christus gelokt worden, opdat de vrucht er zij, en de tegenstand overwonnen moge worden.
Wij nemen daartoe de woorden des Apostels, welke voorkom en in den Brief van Paulus aan de Colossensen, Hoofdstuk 3: 12.
De Heilige Schrift gebruikt gaarne beelden, om ons de heilaanbrengende waarheden te doen verstaan. Ik wees u straks op het beeld van eenen goeden en van eenen vruchtdragenden boom, naar aanleiding van hetgeen Johannes 14 geschreven staat en ook op andere plaatsen.
Hier hebben wij het beeld van een slaapvertrek of van eene kleedkamer, waar de mensch zich uit- en aankleedt, gelijk ook het beeld van kleederen, zooals een dergelijk beeld voorkomt bij den Profeet Zacharia, Hoofdstuk 3.
Wij hebben in deze Verzen als het ware in eene kleedkamer eenen volledigen tooi der schoonste en kostbaarste kleederen voor oogen; daarop gaat het naar een daaraangrenzend openstaand vertrek, dat van de beste muziekinstrumenten voorzien is.
Beschouwen wij die kleedingstukken eens wat nader: i n n e r l i j k e b e w e g i n g e n der b a r m h a r t i g h e i d . Dat moet een recht warm kleed zijn, dat den mensch warm houdt, al bevriest buiten ook alles; daaronder blijft het hart warm, blijven handen en voeten warm; daarin gehuld, moet men beschut zijn tegen eiken tocht, die de gezondheid bedreigt, eiken tocht van ongeloof, eiken tocht der helle, en tegen de ijskoude des doods. Wie dat draagt, die bevriest zeker niet, die heeft geen vorst te vreezen. Wie dat aan heeft, diens liefde verkoudt niet, al neemt de ongerechtigheid ook de overhand
Dit kleed veroorzaakt allerlei innerlijke bewegingen der barmhartigheid; daar is niet slechts uitwendige handeling of schijn, maar het komt alles uit des harten grond voort, dat men weent met de weenenden en medelijden heeft met de ellende, den nood, het verderf en het ongeluk van eenen anderen. Daar kan men niet lichtvaardig over eenen anderen een oordeel vellen en liem verdoemen, of den hulpelooze zonder hulpe laten.
Innerlijke bewegingen der barmhartigheid zijn daar, waar men zelf om barmhartigheid geroepen en deze weldaad in het binnenste niet uit de herinnering verloren heeft: mij is barmhartigheid geschied. Onze neere zegt: Zijt barmhartig, gelijk uw Yader in den hemel barmhartig is. En de Apostel Jakobus schrijft: „De barmhartigheid roemt tegen het oordeel". Waar innerlijke bewegingen der barmhartigheid zijn, daar vonnist men den naaste niet en handelt niet met hem naar verdienste of naar den strengen eiscli van eene wet, maar men slaat zijnen nood medelijdend gade. En dat nu deze barmhartigheid bij ons noodzakelijk moet gevonden worden, bewijzen wij genoegzaam met de uitspraak : „Een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene, die geene barmhartigheid gedaan heeft." (Jak. 2: 13.) Het bestaan der onbarmhartigen is zoodanig, dat zij met zondaren en gebrekkigen niet kunnen omgaan, terwjjl integendeel zij, die het kleed der barmhartigheid dragen, niet bekwaam zijn om met heiligen om te gaan, doch slechts met zondaren en zwakken. Daarom trekken zij zich hunner aan, als degenen, die slechts met barmhartigheid bekleed zijn, — trekken zjj zich hunner aan, alsof zij zelve in zulke zwakheden waren. Zij zijn bereid, om met hun kleed velen en veel te bedekken, en dekken ook allerwege, wat ellendig en ontbloot is.
Het andere kleed heet g o e d e r t i e r e n h e i d , en is van zeer fijne stof en van allerbescheidenste kleur. Het is een kleed, dat den armen en hulpeloozen moed geeft, om tot dengene te gaan, die het draagt, en dat de zwakke oogen niet door harde, schreeuwende kleuren verschrikt of afstoot, zoodat, als iemand het aanheeft, hij zich jegens eenen iegelijk zoo goedertieren, zoo vriendelijk gedraagt, dat elk, hoe vermoeid en belast hij ook zij, en met welken nood hij ook bezwaard zij, vertrouwelijk tot hem gaan en hem aanspreken durft, wel wetende, dat hij hem niet met harde woorden of ongenadige gebaren van zich drijven zal, maar hem, hij zij vriend of vijand, de hand zal reiken en hem, waar hij vermag, van dienst en ter hulpe zal zijn. Zoo is dit kleed eene afstraling van de woorden Gods: Grimmigheid is bij Mij niet." (Jes. 27 : 4.) Vergelijk ook Gen. 24 : 17—20.
O o t m o e d i g h e i d is, waar een mensch van zichzelven niet anders denKt, dan dat hij, als het ware met den grond gelijk gemaakt is, zoodat hij niet waant ook maar eene duimshoogte boven de aarde uit te steken, doch evenals hij voor God belijdt, niet dan stof en asch te zijn, zoo is hij ook onder de menschen , en zegt hij van zichzelven, als Paulus : Ik ben de voornaamste der zondaren. „Zijt met de ootmoedigheid bekleed", luidt het elders in het Woord, „want God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade."
Z a c h t m o e d i g h e i d is het bescheiden, stil en rustig bestaan, dat zich stil houdt, en dat steeds tot zichzelf inkeert, waar het iets van anderen verneemt, dat niet aldus moest gedaan of gesproken zijn. Zachtmoedigheid breekt den staf over zichzelve en niet lichtelijk over anderen, waar het van anderer zonden en ondeugden iets verneemt Zij is eene gezindheid des harten, gansch in tegenstelling met dat in toorn ontvlammend gemoedsbestaan, waaraan de patriarch Juda gehoor gaf, toen hij van Thamar zeide: „Brengt haar hier, opdat wij haar verbranden."
L a n k m o e d i g h e i d is een lang vorstelijk kleed, dat zeer sterk gemaakt is en niet gemakkelijk scheurt, al wordt er door velen bij herhaling de voet op gezet. Misschien zien deze eindelijk in, dat zij niet weten, wat zij doen, terwijl zij er den voet op zetten! Wie dit kleed aan heeft, lijdt kwaad en onrecht, zóó, dat hij het booze steeds, waar hij kan, door het goede overwint, en den snoodste, den meest verkeerde geen kwaad, maar oprechte bekeering toewenscht. Geduld en lankmoedigheid wacht lang, lang, ja het leven lang, of de verkeerde ook terecht kome, en laat zich alles welgevallen, zwijgt en bidt, totdat over al het verkeerde, door volharding in het goede te doen, de zege behaald is, of althans God in Zijne rechtvaardigheid en goedheid in het geweten gerechtvaardigd zij. — Zoo weet dan ook de lankmoedigheid het verkeerde in den naaste tot het einde toe te dragen, totdat God bekeering geeft of verlossing schenkt, en ziet over alles henen, zoolang niet openlijk en rechtstreeks tegen de gezonde leer en de goede tucht moedwillig en snood gezondigd wordt.
Er volgt: v e r d r a g e n d e e l k a n d e r en v e r g e v e n d e de e e n den a n d e r e n , zoo i e m a n d t e g e n i e m a n d e e n i g e k l a c h t h e e f t ; g e l i j k e r wijs a l s C h r i s t u s u v e r g e v e n h e e f t , d o e t ook gij a l z o o . Zulks is alles naar het gebed: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren," op hetwelk do Heere volgen laat: Indien gij den menschen hunne misdaden niet vergeeft, zal ook uw Vader uwe misdaden u niet vergeven." Matth. 6 : 15.
Het kleed, dat boven alles g a a t , heet de l i e f d e , van welke de Apostel daarom zegt: „Boven dit alles doet aan de liefde." Deze noemt de Apostel „den band der volmaaktheid". Dat is de band, die alle overige kleederen nauw om het lichaam sluit en samenhoudt, zoodat men goed gekleed is, om in het openbaar te verschijnen, met de menschen om te gaan of te arbeiden. Volmaaktheid is te verstaan, als in Matth. 5 : 48, — niet volmaaktheid, zooals de menschen, welke onder de wet zijn, die drijven, maar: waarbij de kleeding volmaakt is en den mensch, die ze aan heeft, goed voegt De liefde nu houdt de harten samen; de andere kleederen zijn stuks gewijze; de liefde echter maakt allen tot' een geheel, opdat alles van éénen zin, van één gemoed, van één gevoelen zij. Daar wordt het alles één en van één gemoed tuaschen hoogen en lagen, armen en rijken, zoodat het in alle opzichten vol en als uit één stuk gegoten is, zoodat er eene geheele eenheid en gemeenschap bestaat, zoo in het kwade als in het goede, zoodat elks tegenspoed door de anderen als hun eigene aangenomen wordt, en men over het kwade henenkomt, zonder dat het iemand schaadt, of aan lichaam en ziel verderf aanbrengt.
Van deze liefde lezen wij heerlijke dingen in 1 Cor. 13; zij is eene afstraling van de liefde Gods, zooals die ons in Rom. 5 gepredikt wordt.
Dat zij dan genoeg gezegd van de geestelijke kleeding, waarmede wij mogen bekleed zijn, ja moeten bekleed zijn tot eere Gods en tot heil en zegen voor onzen naaste.
(Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Ter verklaring van Colossensen 3 vs. 12—16.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's