Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking over Johannes 14 : 18.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking over Johannes 14 : 18.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ Ik zal u geene weezen laten; Ik kome weder tot u."

Met dit woord des Heeren Jesus wordt aan de Christelijke Kerk, de Gemeente des Heeren, de verzekering gegeven tot haren eeuwigen troost, dat zij z o n d e r den H e i l i g e n Geest n i e t zijn zal t o t a a n het e i n d e der w e r e l d , dat Hij eeuwiglijk in haar blijft.
Het Hoofdstuk, waar dit woord voorkomt, behelst een gesprek des Heilands met Zijne discipelen. Hij spreekt met hen over Zijn aanstaand heengaan tot den Yader, om plaatse voor de Zijnen te bereiden in de vele woningen daarboven. De gedachte, dat hun lieve Heere en Meester hen weldra ging verlaten, moest de discipelen wel droevig maken; maar opdat zij bemoedigd en vertroost zouden zijn, geeft de Heere hun heerlijke beloften. Al dezo beloften zijn samengevat in de belofte des Heiligen Geestes, gelijk Jesus sprak: ,,Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u eenen anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid: nl. den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gjj kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn." Zoo is in deze belofte begrepen het woord: ,,Ik zal u geene weezen laten; Ik kome weder tot u"; deze toezegging vloeit voort uit de belofte van den Heiligen Geest, is daarin opgesloten.
„ I k zal U g e e n e w e e z e n l a t e n . " Wat zijn weezen? Eigenlijk genomen zijn het dezulken, die van ouders beroofd zijn. In overdrachtelijken zin wordt het in de Heilige Schrift gebruikt van de zoodanigen, die van hulpe, bescherming en troost naar het zichtbare beroofd zijn, die alleen staan en niet alleen kunnen staan, die zichzelven tot de zaligheid niet kunnen brengen noch daarbij bewaren. De Heere Jesus noemt Zijne discipelen aldus, omdat Hij, die hun heil en troost, hunne bescherming en bewaring was, die meer voor hen was dan vader en moeder het kunnen zijn voor de kinderen, — door Wiens macht zij kinderen Gods genaamd worden, — weldra van hen scheiden zou; en dan waren zij zonder zichtbare leiding, hulp en vertroosting. Dan, als Hij in den dood zoude gegaan zijn — dan, wanneer Hij, opgewekt uit de dooden, ten hemel zoude gevaren zijn, — dan zouden zij Hem niet meer met hunne vleeschelijke oogen aanschouwen. Zoo zouden zij alleen staan zonder de zichtbare nabijheid des Heeren, zonder tastbaren steun en toeverlaat, want bij al diegenen, die zich Abrahams zaad — vaders in kennis en godzaligheid achtten, bij de Schriftgeleerden en Farizeën, zouden zij geene toevlucht en sterkte hebben, integendeel, deze zouden tegen hen woeden, gelijk zij tegen den Christus gewoed hadden. Zoo kondigt de Heiland Zijnen jongeren, door hen w e e z e n te noemen, aan, wat hun zichtbaar lot op aarde zoude zijn, d. i. verlaten, eenzaam, zonder bescherming en hulpe — ja gehoond, gesmaad, vervolgd en gedood om der gerechtigheid wil. Yoorts geeft Hij hun daarmede te kennen, hoe zij, de discipelen, op zichzelven gelijk waren aan onmondige, ouderlooze kinderen, die in zichzelven zwak en onverstandig zijn, die zichzelven niet leiden en redden kunnen, die onder voogdij moeten staan. De naam „weezen'' drukt hier dus uit: gering en krachteloos, niet bestand tegen de macht der zonde, der wereld, des boozen — daarbij gesmaad en verdrukt om der waarheid wil, om den Christus in hen, tegen Wien de antichrist met steeds stouter woede zich verheft. Maar tot vertroosting en waarachtige sterkte zegt de Heere: Ik zal u geene weezen laten. De grond, de oorzaak, waarom de Heiland deze belofte kan geven, ligt daarin wat Ys. 19 staat: W a n t Ik l e e f , en gij z u l t l e v e n . De grond des levens, de oorzaak, waardoor zij leven en met alle heil, hulpe en sterkte, met alle weldaden van Christus, ook de weldaad des Heiligen Geestes, werden begiftigd, — de grond en oorzaak van alle heilbeloften des Heeren ligt daarin, d a t Hij l e e f t
De discipelen zullen dan wel alleen staan, wanneer de Heere van lien is heengegaan door den dood tot de opstanding uit de dooden, tot Zijne glorieuse hemelvaart en zitting ter Rechterhand Gods des Vaders — nochtans zijn zij n i e t a l l e e n ; de Heere, de eeuwig levende Heiland i s met en bij hen, gelijk Hij ook t. a. p. gezegd heeft: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." Zoo zijn zij naar het zichtbare wel zonder hulpe, bescherming en vertroosting, — o, de zonde daarbuiten en binnen in het hart, de gansche macht der duisternis, zich openbarende in de vijandschap der wereld tegen de leere en waarheid Christi, grimt hen onophoudelijk aan: — nochtans de Heere is met en bij hen, nimmermeer van hen wijkende met Zijne genade, met Zijn Woord en Geest, met Zijne liefde, trouw en goedertierenheden.
Nu mogen de discipelen van deze belofte des Heeren .Jesus ook weinig verstaan hebben, zoolang de Heere nog lichamelijk bij hen was, — immers duidelijk blijkt hier het onverstand der jongeren; — na des Heeren opstanding uit de dooden, na Zijne hemelvaart, op den Pinksterdag, toen de Heilige Geest zichtbaar op hen kwam, hebben zjj den troost, de waarheid en heerlijkheid dezer belofte aanvankelijk leeren verstaan, en dezelve den volke, dat verslagen van geest voor Gods Woord beefde, als ook hun ter bemoedigiqg gepredikt. Gelijk het nu met de discipelen was, zoo is het geweest en gaat het met de gansche Gemeente des Heeren, die naar het uiterlijke kan worden vergeleken met eene w e e z e of, gelijk het elders in de Heilige Schrift voorkomt, met eene „bedrukte, verlatene, eenzame of onvruchtbare vrouw", — en ook dit kenmerk heeft: dat zij miskend en veracht wordt door de wereld, en met allerlei tegenspoed, kruis, vervolging en smadingen vanwege zonde, dood, duivel en wereld te worstelen heeft. En gelijk het der Gemeente Gods in het algemeen gaat, zoo gaat het elk harer leden in het bijzonder. Als een wees, als een hulpelooze en krachtelooze, als een geplaagde en aangevochtene, een bestredene en gesmade, een verdrukte en vervolgde is hij in deze wereld. Maar voor dit arme en ellendige volk, dat op den Naam dés Heeren zal vertrouwen, is machtig tot vertroosting en oprichting, tot moed en sterkte de belofte des Heeren : „Ik zal u geene weezen laten." En al verstaan wij het vaak volstrekt niet, — och, wat verstaan wij over het geheel van Gods waarheid en beloften! — en als wij het al eens door Gods genade en Geest verstaan, wat houden wij vast? Immers niets, — n o c h t a n s in denhoogsten nood der ziele of des lichaams, bij den heftigsten tegenstand, onder het zwaarste kruis; wanneer wij dreigen te bezwijken, en alle vertrouwen schijnt ten onder te gaan, het ons toeschijnt, alsof de Heere Christus niet leefde, en Hij Zijn Woord en beloften niet vervult, — daar treedt de Heiland onverwacht, blij verrassend en verkwikkend ons te gemoet, en doet ons ervaren, dat Zijn Woord niet liegt, dat Zijne beloften nimmer falen.
Het Woord des Heeren Jesus geeft dan moed aan alle nooddruftigen en ellendigen, die geenen helper hebben in al wat voor oogen is; het ga door de diepste, donkerste wegen, zoodat de voet geen grond, het oog geen licht gewaar wordt, — evenwel, de Heere is daar in uwe duisternis, in uwen dood, straks zult gy Hem zien en den vrede en troost, het licht en leven des Heiligen Geestes ontwaren; de verlossing is nabij, waar de nood op het hoogst is gestegen. Terneergezeten, verslagene van hart, als een wees, van hulp en heil en kracht ontbloot, schreiende tot den God en Zaligmaker, die alléén van zonde, dood en hel verlossen kan, die machtig en gewillig is, om uit eiken nood te redden, bij Wien uitkomsten zijn tegen den dood, hoort gij de belofte uws Heilands als het antwoord op uwe klacht: „Ik zal u geene weezen laten." Zijn arm is niet verkort, en Hij, die het beloofd heeft, is getrouw. Hij zal u redden, helpen, u vroolijk doen zingen van Zijne verlossing. Waar Hij zegt: „Ik zal u geene weezen laten", daar zegt Hij zooveel als: Ik ben u een vader, eene moeder. Maar niet slechts voor het aardsche, voor wat gij in den tijd voor deze wereld noodig hebt, zorg I k , maar Mijne zorge is eene eeuwige; over dood en graf leid Ik u henen, henen tot Mijne eeuwige heerlijkheid. Niets zal u ontbreken, noch voor het lichaam, noch voor de ziel. Ik heb voor u tijdelijke en eeuwige goederen. I)at gij hier op aarde eene woning en kleeding en brood en water hebt, daarvoor zal Ik waken, en daarboven in het huis Mijns Vaders heb Ik u eene eeuwige woning bereid. Wat u ook tegen zij in dit zichtbare, of duizend nooden u kwellen, het geweld der hel u dreigt te verslinden, — gij, Mijn kind! Mijn uitverkorene, zult niet omkomen in eeuwigheid. „Alzoo", zegt Luther, „heeft de gansche Gemeente Gods, en elk lid in het bijzonder, deze troostrijke belofte, dat zij niet zullen verlaten zjjn, noch zonder hulpe en bijstand. Ofschoon zij ook van allen menschelijken troost, hulpe en bescherming verstoken zijn, zoo zal toch Christus hen niet alleen en zonder beschutting laten. Ja, of het ook den schijn heeft, dat Hij hen een tijdlang zonder troost en bescherming laat, en de duivel met de wereld en hun eigen vleesch samenspant, om hun diets te maken, dat het eene verlorene zaak met hen is, en zij gansch terneergebogen en gedrukt zijn, — nochtans hebben zij zich den troost niet te laten ontnemen, noch zich tot vertwijfeling te laten voeren, — maar mogen trots al het voelen zichtbare zich verlaten op de belofte des Heeren Jesus, aan Zijne discipelen toegezegd: „Ik zal u geene weezen laten; Ik kome weder tot u", waarmede de Heere hun zegt: Ik zal u niet begeven noch verlaten, — scheid Ik al eenen kleinen tijd lichamelijk van u, weldra kom Ik weer, en zal eeuwighjk bij u zijn, zoodat gij tegen duivel, wereld, zonde en dood beschut zijt, en met Mij leven zult en zegepralen.
Machtige troost voor den ellendige en nooddruftige, die het leven niet in eigen hand kan houden. Deze heeft eenen machtigen en genadigen Verlosser, Wiens Naam is Jesus Christus, gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. Aan Hem ons toebetrouwd met lichaam en ziel! — dat mogen wij in eiken nood, in eiken dood. Dat is het voorrecht van allen, die op Zijnen Naam hopen; het voorrecht van de weezen, die zichzelven niet leiden, niet verzorgen kunnen, maar de toevlucht nemen tot den Heere Jesus Christus; Hij is hun algenoegzaam deel, hun Redder en Beschermer.
„Ik zal u geene weezen laten; I k k o m e w e d e r tot u" luidt des Heeren belofte. In den grondtekst staat het woordje „weder" niet. De zin blijft echter dezelfde. Deze komst des Heeren is zichtbaar geschied na Zijne opstanding uit de dooden ten derden dage, toen Hij Zich aan Zijne discipelen levend vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Zoo heeft Hij hen door deze komst tot hen getroost en gesterkt in het geloof, dat dreigde ten onder te gaan, als zij hunnen Heiland en Meester hadden zien sterven aan het kruis, en in het graf leggen. Toen waren zij door droefheid zoo diep terneergebogen, dat zij geene Zijner beloften en toezeggingen gedachtig waren. Ach, zij waren te zamen bedrukt en treurig, of zij scheidden zich in droefenis van elkander, gelijk de Emmaüsgangers, die buiten de slad gingen, den kring der jongeren verlieten. Als •wee z e n waren zij, beroofd van de ouderlijke leiding, bescherming, vertroosting en hulpe.
Maar zie, de eeuwig Levende, Wien de dood niet konde houden, is opgestaan, en Hij is aan Zijne discipelen verschenen, en heeft reeds daarin Zijn woord aan hen vervuld: „Ik zal u geene weezen laten; Ik kome weder tot u." En zij ontvingen den Heiligen Geest, in welken Geest zij eendrachtig met bidden en smeekingen veibeidden de vervulling van al de toezeggingen des Heeren. En, daar kwam de dag des Pinksterfeestes, en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen in allerlei talen te spreken de groote werken Gods. In deze uitstorting des Heiligen Geestes kwam de Heere der Gemeente tot hen in den Geest, zichtbaar aan de wonderbare teekenen, het geluid als van eenen sterk ruischenden wind, en in de gave der talen. En aan deze komst des Geestes en der genade onzes Heilands ontvingen deel allen, die door het woord der Apostelen geloofden in den Heere Jesus , die toegebracht werden tot de Gemeente, die zalig werd.
Zoo is de Heere gekomen en komt Hij tot Zijne Gemeente, telkens wanneer Hij opnieuw het licht in hunne harten doet opgaan, zoodat zij door Zijne genade gesterkt, het door aanvechtingen en aanvallen der duisternis matte hoofd vroolijk opheffen en Gods deugden verkondigen. Tot de geloovigen, tot elk hunner in het bijzonder, komt de Heere Christus weder, zoo dikwijls Hij het werk, in hen begonnen, betoont voort te zetten, van Zijne liefde hen vergewissende, hun gebod verhoorende, en de bewijzen Zijner trouw en waarheid hun openbarende. Zoo komt Hij, de Opgestane, de Verhoogde, de eeuwig Levende Middelaar en Koning Zijner Kerk door Zijn Woord en Geest tot de Zijnen, oprichtende de gebrokenen van hart, de verslagenen van geest. Zoo komt Hij ook tot Zijne Gemeente in Zijne getuigen. Overal waar God de Heere na een nacht van on- en bijgeloof Zijne dienaars en getuigen der waarheid zendt, opdat zij prediken den levenden Christus, den eenigen Naam ter zaligheid, den Overwinnaar van zonde, dood en hel — da&r in dit vroolijk en Goddelijk licht begroet ons het woord Christi : „Ik kome weder tot u." Zoo is Hij gekomen en komt Hij, de Heere Zijner Gemeente, tot. landen en volken , tot bijzondere plaatsen, tot bijzondere personen, waar Hij het licht des Woords, Zijne eeuwige waarheid in land en volk, in een enkel persoon laat opgaan.
Maar komt Hij alzoo ten zegen en heil Zijner armen en ellendigen, die op Zijnen Naam hopende zijn, evenzeer komt Hij in Zijne verschijning in het Woord ten oordeel van al diegenen, die Zijn Evangelie in ongerechtigheid ten onder houden, aan Zijne leer ongehoorzaam zijn. Tot hen komt Hij in Zijn rechtvaardig strafgericht, gelijk alzoo de Heere gekomen is in de verwoesting van Jerusalem, te voren door Hem aangekondigd, omdat zij zich niet hebben bekeerd van hunne booze wegen , niet gewild hebben, dat Jesus Koning over hen ware, waarover de Heere klaagt: „Jerusalem, Jerusalem! gij, die de Profeten doodt, en steenigt die tot u gezonden zijn. Hoe menigmaal heb Ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen; en gijlieden hebt niet gewild." (Matth. 23 : 37.) En die verwoesting van Jerusalem, zoo vreeselijk, is een voorspel en afbeelding van het gerichte Gods ten joDgste dage; wanneer de Heere Christus zichtbaar zal komen op de wolken des hemels, om de eeuwige afscheiding te voleindigen tusschen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. (Zie Matth. 24 : 25.)
Christus' komst is dan ten oordeel of ten voordeel, tot een' zegen en tot een' vloek. Tot zegen en voordeel voor allen, die aan Zijn Woord, aan Zijne gerechtigheid en waarheid hebben vastgehouden; — ten oordeel en vloek voor allen, die Zijne verschijning niet hebben liefgehad, die Zijn Woord in hunne leugenen miskend, veracht en verworpen zullen hebben.
Naar den geest is die komst van Christus reeds aanwezig nl. in Zijn Woord, — en wij lezen het oordeel des Heeren Jesus over ons in Zijne woorden, in de Heilige Schrift, en het heet in hoofdsom: „Het zal den rechtvaardige welgaan, maar den goddelooze zal het kwalijk gaan.'' Wie op zijne borst slaat met een : „O Heere Jesus ! ontferm U mijner!" deze mensch zal, hoe goddeloos en snood hij ook is en zich bevindt, gerechtvaardigd naar huis gaan door de gerechtigheid van Christus. Wie echter zal voortgegaan zijn in zijne booze wegen, daarbij wellicht in den waan verkeerende, dat hij rechtvaardig is, — hij zal het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Zóó getuigt de Heilige Geest door het Woord: „Waakt op, gij die slaapt, en staat op uit de dooden, en Christus zal over u lichten." E n : „Die in den Zoon gelooft, h e e f t het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, de toorn Gods blijft op hem." Voor den bedrukte en verslagene vanwege zonde, wereld, dood en hel — voor al wie op den Heere Jesus hoopt, blijft eeuwig gelden des Heeren woord : „ I k z a l u g e e n e w e e z e n l a t e n ; I k k o m e w e d e r tot u." En keert ook de nacht van zonde, zwakheid, lijden en nood telkens terug, — eens daagt de eeuwige morgen. De Heere Christus komt en voert al de Zijnen tot Zjjn eeuwig licht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking over Johannes 14 : 18.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's