Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Betrachting over Joh. 7 : 40—53.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Betrachting over Joh. 7 : 40—53.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere Jesus, onze Heiland en Zaligmaker, was in de dagen Zijns vleesches steeds bezig in het werk, dat God de Yader aan Hem, den Zoon, had gegeven om te doen. Alom goeddoende, predikte Hij het Evangelie van het Koninkrijk Gods. Zoo was Hij opgetreden te Jerusalem, óók op den laatsten dag van het loofhuttenfeest, een feest van groote vreugde onder Israël. Het was de dankstond voor den voleindigden oogst, en het volk verblijdde zich over de gaven, die God in Zijne goedheid, ook in spijze en drank, geschonken had. Het was volgens des Heeren instelling in Israël een feest van dankzegging en vreugde den Heere, den God onzes levens en van alle weldadigheid. Maar dit feest was onder de Joden, sedert de sleutel der kennis was verloren gegaan en het ware Gode leven, de ware Jehovah dienst was ontaard in allerlei eigenwillige godsdienstigheid — een feest van wereldsche vreugde geworden. Wel werd nog het offer gebracht naar de Wet van Mozes, en kwam het volk godsdienstig bijeen, — en er waren ernstige, vrome Joden, die met heel hun hart hunnen godsdienst oefenden, maar ook de beste bleef in het uiterlijke hangen. Nog iets eigenaardigs kenmerkte dat feest in de dagen van des Heeren omwandeling op aarde, nl. het waterscheppen uit de bron Siloah. In feesteljjken optocht haalde een priester uit die bron in een gouden vat water, en dan ging het onder feestgezang en Hosanna roepen en zingen en met trompetgeschal der Levieten en priesters tempelwaarts, en dat water werd uitgegoten op het brandofferaltaar. In dit water zag men het symbool, zinnebeeld, des Heiligen Geestes, Die getuigenis geven zou van en doen aannemen met vreugde de leer van den "Uitverkorene en Rechtvaardige, d.i. van den Messias. Ook grondde men zich bij dit gebruik op de Heilige Schrift en wel op Jesaia 12 : 3, waar geschreven staat: „En te dienzelven dage zult gijlieden water scheppen uit de fonteinen des heils."
Op dit feest nu stond de uitverkorene Rechtvaardige, de Knecht des Heeren, de Messias, de Christus Gods in hun midden. * Maar zij kenden Hem niet. Intusschen, te midden van dit feestgewoel verhief Jesus Zijne stem, en riep: „Zoo iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke! Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloeien."
De Heere Jesus roept en noodigt, of er niet iemand is, die, bij alle uitwendige vreugde, niet inwendig eene leegte gevoelt, die door al dat godsdienstig feestvieren niet kan vervuld worden, — of er niet iemand is, die vermoeid en belast hijgt naar ruste der ziel, die bij al dien werkgodsdienst geenen vrede des harten vindt.
En o, des Heeren Jesus roepen en noodigen, Zijn Woord en prediking zijn heerlijk en machtig, het is alles betooning des Geestes en der kracht, het is eene welsprekendheid des Heiligen Geestes. En Zjjn Woord is Woord des levens, het doodt en maakt levend, het wordt niet te vergeefs gehoord, niemand kan zich er van ontdoen; vernedert en verteedert het niet, dan maakt het hard en verhardt; het heeft altijd zjjne werking ten.leven of ten doode. Ook hier zien wij zijne werking bij het optreden en de prediking des Heeren Jesus op het loofhuttenfeest. Er ontstond groote beweging over Zijn Persoon onder de verschillende klassen des volks; bij de schare, die Hem hoorde; bij de dienaars, die door het Sanhedrin gezonden waren, om Jesus te grijpen, en bij het Sanhedrin zeiven — de overpriesters en Farizeën.
Wij lezen Vs. 40. „Velen dan uit de schare, deze rede hoorende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet". Onder het volk was wel bekend de profetie van MozeB, Deut. 18: 15, welke luidt: Eenen Profeet, uit het midden van u, uit uwe broederen, als mij, zal u de Heere uw God verwekken : naar Hem zult gij hooren." Als zij nu Jesus met zooveel macht en heerlijkheid hoorden predikon, wareu zij daardoor zóó getroffen, dat zij aan dien beloofden Profeet dachten. Toch, over die belofte zelve hadden de Joden geene klare begrippen; zij wisten het niet, of daaronder de Messias, de Christus moest worden verstaan of wel een groot Profeet, die nog vóór de komst van den Messias te verwachten was. Dat blijkt o. a. uit hetgeen de afgezondenen uit de Parizeën aan Johannes den Dooper vraagden, zie Hoofdst. 1 : 25 : „ Waarom doopt gij dan, zoo gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de Profeet. Ook hieruit zien wij, hoeverre de Joden waren verwijderd van het rechte verstand der Heilige Schrift. Dat Mozes met dien aangekondigden Profeet den Christus, den Middelaar Gods en der menschen had gepredikt, dit leert ons de Heilige Geest duidelijk, — maar het is ook waarachtig: alléén bij het licht des Heiligen Geestes verstaan wij het Woord Gods, de Heilige Schriften. Intusschen, op velen uit de scharen had toch het Woord des Heeren Jesus zooveel macht uitgeoefend, dat zij moesten getuigen: deze is waarlijk de Profeet. Hij is dan een Man Gods, een van den Heere Gezondene, die gehoord en geloofd moet worden. Zij zijn dus wel zóóveel in het hart gegrepen, dat hun eigene getuigenis hen zal veroordeelen, indien zij evenwel niet in den Heere Jesus zullen geloofd hebben.
En anderen (Vs. 41) zeiden : Deze is de Christus.
Er waren er dus ook, die door de prediking des Heeren Jesus zoo overtuigd werdenr dat zij er niet aan twijfelden, of Hy was de Messias, de van ouds beloofde Verlosser Israëls.
Nu weten wij, welke zinnelijke verwachtingen de Joden van den Messias hadden, hoe Hij een Koning zou zijn, komende met aavdsche macht en heerlijkheid, en bevrijden zou van uitwendige banden en vreemde overheersching; ook hielden zij het er voor, dat de Messias den heerlijken godsdienst der vaderen zou handhaven; en zij onder de Joden, die wel een oog hadden voor de gebreken van hunnen tijd, voor het verval,om zoo te zeggen, van hunne Kerk — verbeidden en verwachtten Hem als Dengene, Die de Kerk zou zuiveren, en al het gebrokene en bedorvene zou herstellen en oprichten.
De Messias-verwaehti ngen onder hen betroffen dan ook het handhaven van den waren godsdienst, — de leere en inzettingen van Jehovah. Zoo waren er dan ook hier onder de schare, die door de waarachtige en ernstige prediking des Heeren Jesus, te midden van eene feestjubelende menigte , die slechts aan eten en drinken dacht, er zoo door aangegrepen werden, dat zij over Hem uitriepen: Deze is de Christus. Hij is de beloofde Koning, Die leven en welvaart, zegen en overvloed brengt voor lichaam en ziel. Het Woord des Heeren had bij dezen dus zooveel gewerkt, dat ook zij niet te verontschuldigen waren, indien zij toch den Christus als het Brood des levens, als de Fontein des levenden, waters, als hun heil en hunne zaligheid zouden verwerpen.
Maar wordt gevraagd: zijn dan die velen, die van Jesus getuigden: Hij is waarlijk de Profeet, en vooral die anderen, die zeiden: Deze is de Christus, door het woord, dat levende en krachtige woord des Heeren, dat zij vernamen, niet zaligmakend overtuigd geworden? Al hebben zij het niet aanstonds in zijn volle licht, in al zijne heerlijkheid verstaan, was hier dan niet bij hen het begin des geloofs en der wedergeboorte? Tot antwoord diene: laat ons afzien van die menschen; zoo velen hier zaligmakend overtuigd werden, zijn er zaligmakend overtuigd. Er is een tijdgeloof — een gelooven voor een tijd, zoodat men afwijkt en afvalt in de ure der beproeving en verzoeking, en er is een zaligmakend geloof, waarin men volhardt — en die volharden zal tot den einde die zal zalig worden. Maar laat ons het oog liever richten op den Heere Jesus Christus, op Z[jn Woord en werk. Dat is toch de bedoeling van het Evangelie, en mitsdien van de Evangelist Johannes. Aangetoond wordt ons hier de macht en de heerlijkheid van Christus en Zijne prediking. De Heere Jesus predikte hier het Evangelie van liet Koninkrijk Gods, verkondigde, dat het leven, het heil, de zaligheid in Hem, den Gezondene des Vaders, geopenbaard en geschonken was. Dat werkte, wat het werkte — gel[jk het heden doet, wat het doet en nooit ledig terugkeert, maar wordt uitgezonden, om te doen wat God behaagt. En gelijk de Heere Jesus toen op het feest der Joden met Zijn heerlijk Woord van leven en zegen, van genade en waarheid kwam, zoo komt dit Zijn Woord heden tot ons, en het wil de dorstigen naar genade drenken uit de fonteinen des heils, het wil behouden en gered hebben van zonde, dood en hel, het wil zalig gemaakt hebben door het geloof in den Heere Jesus Christus; het wil tot eene Gemeente, de Gemeente des levenden Gods, vergaderen al de uitverkorenen ten eeuwigen leven. Maar — waar de Heere Christus Zijne Kerk sticht, daar bouwt de duivel er eene kapel naast; waar de Heilige Geest werkt, maakt zich ook de booze geest op, om dat werk zoo mogelijk te verijdelen. Dat blijkt hier. Wij lezen: „En anderen zeiden: zal dan de Christus uit Galilea komen? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids en van -het vlek Bethleliem, waar David was?" Het bleef dus niet bij de getuigenis onder de schare: „Deze is waarlijk de Profeet, Deze is de Christus", maar er verhieven zich stemmen van twijfel. Het waren de stemmen van hen, die genoegzaam. met de Heilige Schrift bekend waren, om te weten, dat de Christus te Bethlehem geboren zou worden, en dat Hij uit den zade Davids zijn zou. Dat was Micha 5 : 1 en Jesaia 9 : 6 duidelijk verkondigd en voorzegd geworden. Nu gingen die menschen daarop af bij hun oordeel, dat de Heere Jesus te Nazareth in Galilea opgevoed was, en zij zagen voorbij, dat óók voorzegd was, dat de Heer Nazarener , „de verachte" geheeten zou worden; en zij hadden niet onderzocht, of Hij ook te Bethlehem geboren en uit den zade Davids was. Maar zoo is de twijfel, als die niet een eerlijke twijfel is, d. w. z. als het niet om waarheid gaat, hij spreekt zich uit zonder voorafgaand onderzoek. Ware het die menschen om de waarheid te doen geweest, dan hadden zij niet zoo voorbarig hunnen twijfel geopperd, maar hadden eerst de zaak nader onderzocht, en hun zou de mond gestopt zijn geworden door de duidelijke bewijzen, die zij ontvangen zouden. Maar zie, dat is het werk des duivels, van den vader der leugen; hij zaait twijfel in het hart; hij zet een vraagteeken achter de woorden Gods, en zoo heeft hij aanvankelijk gewonnen. Zoo verleidde hij Eva in liet paradijs met zijne vraag: is het ook, dat God gezegd heeft? och, hij heeft zoo zijne uitlegging der Heilige Schrift, die hij bjj geleerden en ongeleerden ingang doet vinden, eene uitlegging, waarbij twijfel, onzekerheid, waarschijnlijkheid en dus ongeloof gevoed wordt. Zoo wierp hij hier onder de schare twijfel op; dat was half gewonnen, en dan is hij straks heel meester. Zóó komt hij, om het werk Gods te verstoren, om te beletten, dat de Heere Jesus eene plaats in het hart" des mensehen krijgt, — en dat gelukt hem bij menigeen. "Wat was toch het gevolg hiervan onder de schare? „Daar werd tweedracht onder hen om Zijnentwil'', om Christus wil. Men was het niet meer eens over den Persoon van Jesus. Ja, de twijfel werd geheel ongeloof en men zeide: Hij is niet de Profeet, Hij is niet de Christus. Sommigen wilden zelfs de handen aan Jesus slaan, en Hem aan het Sanhedrin, de Joodsche overheid, overleveren, alsof Hij een boosdoener, een ketter, een verleider en verderver ware. En zoo wilde het de duivel; hij wilde heer en meester zijn en de zielen verderven, — hij, de menschenmoorder van den beginne. Maar of hij al groote macht heeft, de Heere Christus is toch machtiger; en de stem der verleiding en de prediking van den god dezer eeuw mogen verblinden en binden in twijfel en ongeloof, het Woord des Heeren Jesus moet toch zijnen loop hebben, en de duivel met al zijne helpers en dienaars kan toezien. Ook hier vermocht de tweedracht, het ongeloof en de nijdigheid niets. Of men den Heere Jesus ook grijpen wilde, — niemand sloeg de handen aan Hem. Zijne ure, de ure, waarop Hij Zich vrijwillig voor de Zijnen in den dood gaf, de ure, waarop de eenig goede en groote Herder Zijn leven voor Zijne schapen stelde, — de ure van lijden en dood was nog niet gekomen. Zoo konden dan ook de dienaars van de overpriesters en Farizeën, uitgezonden om Jesus te vangen, onverrichter zake terugkeeren. O, hoe waar is het, wat geschreven staat: „De Heidenen woeden, de volken bedenken ijdelheid, de koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, zeggende: laat ons hunne banden verscheuren, en hunne touwen van ons werpen! D i e in d e n h e m e l w o o n t z a l l a c h e n , de H e e r e zal h e n b e s p o t t e n . Dan zal H i j s p r e k e n tot hen in Z i j n e n t o o r n , en door Z i j n e g r i m m i g h e i d zal Hij h e n v e r s c h r i k k e n . " (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 juni 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Betrachting over Joh. 7 : 40—53.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 juni 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's