Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het geloof. (Naar Hebreën XI.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het geloof. (Naar Hebreën XI.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er zijn zekere grondbegrippen, omtrent welke men bij het lezen der Heilige Schrift klaarheid hebben moet, om do juiste toepassing op zichzelven te kunnen maken; anders misleidt men zichzelven, of men vervalt tot vertwijfeling. Tot die grondbegrippen behoort inzonderheid h e t g e l o o f . Wanneer wij geroepen worden, om te gelooven, of als wij onszelven onderzoeken zullen, of wij in het geloof staan, zoo moeten wij vóór alles goed weten, wat het geloof is, en dien aangaande heerscht er meer onklaarheid, dan men wel erkennen wil.
Lezen en overdenken wij eens met opmerkzaamheid het elfde Hoofdstuk van don Brief van Paulus aan de Hebreën.
Wat beduidt eigenlijk „Iemand gelooven"? „Iemand gelooven'" wil zeggen, hem voor eonen eerlijken mensch houden. Zoo is ook het geloof aan God allereerst: IIem voor waarachtig, eerlijk en getrouw houden, en daarom zich op IIem verlaten, op Hem steunen.
Het ware geloof onderstelt evenwel drieërlei, waarop men wel heeft acht te geven. Het geloof onderstelt ten eerste bij den mensch eene b e h o e f t e , een n o o d , dat is in het algemeen, dat de mensch zich zonder God, van God gescheiden gevoelt, dat hij nochtans God tot zijnen God hebben moet, als eenen, Die is en voor hem is, Die hem, zoo hij Hem zoekt en aanroept, verhoort en beloont. Het geloof onderstelt, dat de mensch niet zichzelven, maar God en Diens welgevallen zoeke, dat God met hem zijn moge. Hebr. 11 : 6. Van Henoch wordt gezegd, Gen. 5: 24 (naar het Hebreeuwsch): „hij wandelde gestadig met God", in de Grieksche vertaling der Alexandrijnen (LXX — Septuaginta) daarentegen : „en Henoch behaagde Gode". Daarom staat ook Hebr. 1 1 : 5 van hem, „want vóór zijne wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde". Er is echter naar Hebr. 1 1 : 6 om tot God te komen en Hem te behagen geen andere weg, dan het geloof. Dit veronderstelt dus, dat men tot God komen en Hem behagen wil; anders zou men dezen weg des geloofs niet betreden.
Wat nu van God scheidt, wat den omgang met God verstoort, en den mensch als zonder God levende daarstelt, is de zonde, niet slechts zoogenaamde g r o o t e zonden, maar ook de oogenschijnlijk kleinste, de zonde, die naar haren aard en haar wezen ongeloof en ongehoorzaamheid is. Dat zien wij duidelijk aan Adam en Eva, die, Gods goedheid miskennende, Zijn gebod overtraden en zich aan de slang, den duivel, overgaven, die het geweld des doods over hen verkreeg en hen al hun leven met vreezo des doods in dienstbaarheid hield. (Hebr. 2 : 14, 15.) Dewijl zij nu door hunne zonde van God gescheiden waren, zoo verborgen zij zich voor God. Naardien evenwel elke, ook de kleinste zonde uit ongeloof voortvloeit, zoo scheidt zij van God.
Gelijk de zonde ten gevolge heeft, dat God den mensch voor eenen zondaar houdt, in hem geen welbehagen hebben kan (vergelijk Rom. 3 : 23; 2 Sam. 11: 27; Ps. 5: 5), ook al stemt deze het mogelijk niet toe, — dat Gods toorn op hem is, en dat allerlei ellende, het oordeel en de verdoemenis over den z o n d a a r k o m t ; zoo heeft daarentegen hjj wien het geluk beschoren is met God (door Christus) te mogen wandelen, Gods welbehagen: God houdt hem voor rechtvaardig, en daarmede is verbonden allerlei uitredding uit geestelijken en lichamelijken nood, als openbaring van het Goddelijk welbehagen. Zoo wordt Abel rechtvaardig verklaard, Hebr. 11:4, Henoch weggenomen zonder den dood te zien, Vers 5, en Noach in de arke uit den zondvloed gered, daar hij een erfgenaam der rechtvaardigheid uit het geloof was, Vers 7.
De n o o d , welken het geloof onderstelt, is dus de s c h e i - d i n g van God, en de b e h o e f t e , de h e r e e n i g i n g met God, en wat daarmede in het geestelijk en stoffelijk leven samenhangt.
Het geloof onderstelt in de tweede plaats eene b e l o f t e , die aan dien nood en die behoefte beantwoordt, of het E v a n - g e l i e . Zooals naar Romeinen 10: 14—17 het geloof uit het o-ehoor is, het gehoor evenwel uit het Woord Gods, zoo hangt ook naar Hebreën 4: 2 het geloof van het hooren van het Woord af; het Evangelie gaat door het geloof in het hart der hoorders en groeit er, om zoo te zeggen, mede samen.
liet Evangelie, dat de vaderen, en dat, hetwelk wij ontvangen hebben, is echter hetzelfde. Hebr. 4: 2; Rom. 1 : 2 ; 1 Cor. 10, vooral Yers 3, 4 en 9; Handelingen 15: 11. Want er zijn toch bij de vaderen vóór Christus dezelfde behoeften, dezelfde nood en dezelfde zonde, dezelfde dood en dezelfde verdoemenis, en zoo ook hetzelfde Evangelie, namelijk de blijde boodschap van het Zaad der vrouw (Gen. 3: 15) hetwelk dien, die het geweld des doods heeft, d. i. den duivel, vernietigt door Zijnen dood; want Zelf in de verzenen gestoken door de slang, vertreedt Hij haar den kop en verlost daardoor degenen, die al hun leven door vreeze des doods der dienstbaarheid onderworpen waren. Hebr. 2: 14, 15. Slechts op grond van dit Evangelie staat God in gemeenschap met den mensch, en de mensch met God. Zoo zeker als niemand ooit tot den Vader gekomen is, noch komt, noch komen zal, dan door den Zoon Gods, Jesus Christus, zoo zeker zijn ook de vaderen vóór Christus slechts door Hem tot God gekomen en hebben slechts door Zijne tussclienkomst, in het geloof aan Zijn Evangelie, met God geleefd en zijn daardoor zalig geworden. Want als God voor den zondaar is, als Hij dien, die Hem zoekt, beloont, zoo is Hij voor hem en beloont hem slechts in den beloofden Heilaud en Verlosser, Christus.
Dat het geloof der vaderen vóór Christus op Christus betrekking had, zien wij bijv. aan het offer van Abel (Hebr. 1 1 : 4 ) . Terwijl toch Kaïn in de offergave *) van de vruchten zijns velds zijne vroomheid toonen wilde, heeft daarentegen Abel, terwijl hij van de schapen een slachtoffer bracht, bekend, dat hij des doods was, dat evenwel dit hem van God gegeven onschuldige dier in zijne plaats trad, namelijk het Zaad der vrouw, dat door de slang doodelijk gebeten, door zijnen dood haar den kop vermorzelt en zoo verheerlijkt wordt. — Ook Abraham, die Izak door het geloof offerde (in den weg of aan de hand des geloofs), heeft hem als uit de dooden wedergekregen, als eene gelijkenis en voorafschaduwing van het beloofde Zaad, in hetwelk alle Heidenen gezegend worden, als eene gelijkenis en voorafschaduwing van den lijdenden en uit de dooden opstaanden Christus. (Hebr. 11 : 17 —19.) Naar Yers 2G zag Mozes den Christus in het volk Israëls gesmaad en lijdend.
Met deze eerste belofte in het paradijs van eenen Verlosser staan nu ook alle andere beloftenissen in verbinding, mot name de rechtvaardigverklaring van Abel op grond van zijn offer door het geloof, (Vers 4) de behoudenis van Noach uit het gericht des zondvloeds, de belofte van het land Kanaan, de belofte eener nakomelingschap als het zand aan de zee aan Abraham, de belofte van zorg voor aardsche behoeften, voor het dagelijksch brood (Gen. 28: 20 vv.), de belofte van redding van den dood, enz. Alles moet bewijzen, dat God om den wille van het beloofde Zaad in zondige mensehen een welbehagen heeft, dat Hij hun God is.
Alle beloftenissen Gods echter zijn ten slotte voorwerp des geloofs, v o o r z o o v e r r e zij n i e t g e z i e n w o r d e n , Hebr. 11 : 1; 2 Cor. 4: 17, 18. En dat is de derde onderstelling des geloofs, die wij wel in het oog houden moeten. Wat gezien wordt, kan als zoodanig niet meer voorwerp des geloofs en der hoop zijn. Rom. 8 : 24, 25. Daarom zullen ook het geloof en de hoop, zoodra zij in aanschouwen verwisseld worden, ophouden. Nu echter wandelen wij in het geloof, niet in aanschouwen. 2 Cor. 5 : 7. — Als zieh nu echter het geloof aan het onzichtbare hoult, zoo is daarmede niet gezegd, dat het slechts op dingen betrekking hoeft, die volstrekt nooit in werkelijke verschijning treden en in dien zin onzichtbaar zijn. Veel meer heeft het ook betrekking op dingen, die wij wel ervaren en zien zullen. Noach ontving door het geloof eene Goddelijke openbaring omtrent dingen, die hij toen nog niet zag, maar voor zeer onwaarschijnlijk mocht houden, t w. ten aanzien van hot gericht van den zondvloed. Hebr. 1 1 : 7 . Abraham wist niet, waarheen hij ging, toen hem God naar Kanaan leidde, Vers 8. Dat hij en Sara nog kinderen hebben zouden, gelijk het zand aan de zee, was naar alle menschelijke ervaring en uitzicht onmogelijk (Vers 11 en 12, Rom. 4: 18 vv.). Mozes had geen gevoel van de nabijheid Gods, toen hij uit Egypte vluchten moest, Vers 27. Het was volgens menschelijke berekening onmogelijk, dat Israël gered zou worden: achter hen de Egyptenaren en vóór hen de bruisende zee, Vers 29. Waar waarachtig geloof is, daar ziet en gevoelt men niets van hetgeen men gelooft, dan slechts het tegenovergestelde er van Men behoeft slechts eenen blik in de Psalmen geworpen te hebben, om dat onmiddellijk te vinden. Daar worstelt David, aan wien toch God een welgevallen had, om genade, in het gevoel van den ; toorn en de verbolgenheid Gods.
Slechts waar deze veronderstellingen zijn, waar zonde en nood aanwezig zijn, en men met God in het reine komen moet, waar het Evangelie van Jesus Christus zijnen weg vindt, en waar men datgene, wat Gods Woord zegt, niet ziet of gevoelt, daar kan waarachtig geloof zijn.
(Wordt vervolgd.)


*) In Genesis 4 : 3 staat in het Hebreeuwsch een woord, dat offergave beteekent: Kain wilde God iets geven. Ook van Abels offerande staat in Vers 4 hetzelfde woord; Abels offerande nam de Heere als gave aan , dewijl hij toch niet geven wilde, noch te geven hal, dan het hem door God gegeven Lam, Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juli 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Over het geloof. (Naar Hebreën XI.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juli 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's