Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schets uit de Kerkgeschiedenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schets uit de Kerkgeschiedenis.

De tijd der eerste christenvervolgingen. (Vervolg.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de volgende keizers verminderde de macht van het Romeinsche rijk meer en meer; de te hoog opgevoerde weelde bracht het den ondergang' nabij, en juist toen eene krachtige hand vereischt werd, om het wankelende staatsgebouw staande te houden, werd het door zwakke, wreede of nietsbeduidende keizer3 geregeerd. Eenigen onder hen waren persoonlijk den Christenen gunstig gezind, maar toch bleven dezen blootgesteld aan de willekeur van stadhouders, die de bestaande wetten op hunne zijde hadden. Tot deze keizers behoorde S e p t i m i u s S e v e r u s (193 — 211), die in het begin zijner regeering zijne Christelijke onderdanen welwillend behandelde, zooals de geschiedenis mededeelt uit dankbaarheid, omdat een Christelijke slaaf hem van eene ziekte met olie had genezen; maar toen deze verhouding niet langer strookte met zijne staatkundige plannen, keerde de wind, en de keizer verbood den overgang tot het Christendom. De laatste negen jaren zijner regeering kenmerken zich dan ook weer door bloedige vervolgingen; ditmaal waren het de Gemeenten in Noord-Afrika, die het zwaarst bezocht werden. Ook hier, als iu Europa en Azië, dezelfde uitgezochte folteringen, maar daartegenover ook dezelfde geloofsmoed, dezelfde blijmoedigheid en doodsverachting; wel verre van door het toegebrachte lijden de Gemeenten uit te roeien of hare inwendige kracht te ontzenuwen, wrerden zij integendeel opgebouwd en gesterkt in het geloof, dat eene macht is, die de wereld overwint en de vijanden ternederslaat , of het middel wordt, om hen de wapenen te doen nederleggen aan de voeten van Koning Jesus. De veldheer Basilides, die in menig gevecht onverwinbaar was, werd overwonnen door het geloof eener zwakke vrouw; veel doodsverachting mag hij in zijn leven aanschouwd hebben, waarvan de drijfveer was ijdele eer of gekwetste hoogmoed. maar geene als die van P o t a m i a e n a en hare moeder, die, in kokende pek geworpen, mot vreugde den dood te gemoet gingen, niets ziende dan verderf en ondergang, maar vol moed, omdat zij onwankelbaar vasthielden aan de onzichtbare heerlijkheid, die niet was te vergelijken met het kortstondige lijden, dat haar hier werd toegemeten. Zulk een geloof en vertrouwen, het kon niet anders, moest rusten op een' vasten grond, en deze grond is alleen de ware, terwijl elke andere onder de voeten wegzinkt. Tot deze overtuiging kwam ook Basilides, en zij deed hem grijpen naar dat leven, dat niet kan worden afgesneden door houtmijt en schavot, maar een eeuwig leven is, hetwelk na korten strijd hierbeneden voor alle gezaligden eene zee van eindelooze en volmaakte gelukzaligheid is.
De geschiedenis heeft ons uit deze zelfde vervolging nog twee andere namen van vrouwen genoemd , die denzelfden geloofsmoed aan den dag legden: P e r p e t u a e n P e l i c i t a s , zeer onderscheiden in rang en stand, maar één in geloof en liefde tot haren Heer, en in dat geloof, als ook in het lijden, zusters. Uit een edel, aanzienlijk geslacht te Carthago was Perpetua voortgesproten; maar zij behoorde tot die weinige edelen, wier oog geopend werd, om het goed dezer wereld , dat vergaat, en haren glans, die eenmaal verdooft, te verachten, ter wille van eeuwige rijkdommen en eene woonstede in het eeuwige licht. Toch was haar strijd niet gemakkelijk, — achtte zij gevangenis en martelingen licht, er waren voor haar banden, die haar sterker dan eenige andere hechten konden aan dit leven; teedere banden, wier verbreking voor de liefhebbende vrouw gelijk moest staan met het breken van haar hart. Perpetua was niet slechts vrouw, maar zij was ook moeder, en als dochter de oogenlust van haren grijzen, maar Heidenschen vader; zijne liefde was voor haar een machtiger hefboom dan zijn haat zou geweest zijn. Maar de liefde van haren Heere en Heiland is grooter; vele wateren kunnen deze liefde niet uitblusschen, en al gaf ook iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou liein ten eenenmale verachten; deze liefde heeft overwonnen en deed ook Perpetua de overwinning wegdragen; haar geloof zegevierde over aardsehe liefde, •— de dochter voelde zich losgemaakt van haren vader, de moeder gaf haar kind over aan de zorgen van Hem, Wiens ingewanden teederder zijn dan die eener moeder. Schoon diep bewogen over de smart haars vaders, bleef Perpetua standvastig bij hare belijdenis: „Ik ben eene Christin ! en wanneer ik voor den rechterstoel sta, dan zal geschieden wat God wil, want weet voorzeker, dat wij niet in onze eigene, maar inde macht Gods staan." Het loon voor zulk een geloof bleef niet u i t ; de woede van de machten der duisternis gaf haar over aan de horens eener wilde koe en aan den dolk van een zwaardvechter. De slavin Felicitas maakte dezelfde smarten door; nog in de gevangenis moeder geworden, moest ook zij scheiden van haar kind, en haar leven, dat nu nog grootere waarde had, eindigen in den marteldood.
Zwaarder lijden dreigde echter de Gemeente van Christus; immer dikker werden de wolken, die zich aan den horizon saampakten. De korte rust onder de volgende keizers: A l e x a n d e r S e v e r u s (222—235) en F i l i p p u s A r a b s (244—249), was als de stilte, die den storm voorafgaat. In \olle woede barstte deze los onder D e c i u s (249—251), de eerste van eene reeks soldatenkeizers, die de Christenen als de „inwendige vijanden" des rijks met alle middelen van geweld bekampten. Gedurende zijne korte, slechts tweejarige regeering bereikte de vervolging eene uitgebreidheid a!s nooit te voren. Een bevel des keizers, om alle Christenen onder bedreiging van pijnbank en doodstraf te dwingen, de gebruiken van den Staatsgodsdienst na te komen, werd het middel, om de gelieele massa te zamen te treffen. De vervolging woedde door het g e h e e l e r i j k ; te voren werden slechts veroordeeld, die aangeklaagd waren, nu trad de overheid am b t s h a l v e op tegen het gansehe Christendom. Alie denkbare middelen: berooving van goederen, verbanning, martelingen, werden aangewend, om de Christenen tot afval te bewegen, en menigeen onder hen, door den tijd van rust verwend, zwichtte voor de overmacht. Bisschop Cyp r i a n u s van Carthago schrijft daarvan in een zijner brieven: „Er werden martelingen aangewend, waarbjj aan het pijnigen geen einde scheen te komen, zonder voorafgaande veroordeeling, zonder den troost van den dood te gemoet te gaan; martelingen, die de lijders niet spoedig de kroon doen beërven, maar hen zoolang kwellen, tot zij zwak worden, indien niet middelerwijl de Goddelijke barmhartigheid tusschenbeiden treedt, en geeft, dat de mensch onder de marteling bezwijkt en de overwinning behaalt, niet omdat de martelingen haar einde bereikt hadden, maar omdat de dood snellijk is toegetreden.
Komen vele gevallen van afval voor, over het algemeen geldt uit deze bloedige tijden: de Christenen waren een om des geloofs wille tot sterven bereid volk. „Wilt gij geene genade?" vraagde in Decius' tijd een rechter aan eene aangeklaagde Christin; „in een' eerlijken strijd kan er geene sprake zijn van genade", was haar antwoord; „wij sterven met vreugde voor onzen Heere Jesus Christus!" Der Christenen ideaal was het martelaarschap ; onder de wensehen, die hunne ziel vervulden, was de eerste en vurigste, dat de Naam Gods door hen mocht verheerlijkt worden in belijdenis der waarheid tot in den dood en opoffering ter eere Gods.
In welk eene gemoedsstemming zij verkeerden, daarvan is ons een bewijs bewaard in eenen in de tweede eeuw geschreven brief, door eenen onbekende gericht aan zekeren Diognetus: „Wanneer gij verlangt in ons geloof te deelen, zoo zult gij voor alle dingen God leeren kennen als Yader; met welk eene vreugde zal u deze kennis vervullen, of hoe zult gjj Hem liefhebben, Die u te voren zóó lief heeft gehad! — Verwacht overigens nietr dat menschen u het geheim des Christelijken geloofs in al zijne diepte kunnen leeren. Zie, wat in het lichaam de ziel is, dat zijn de Christenen in de wereld. Gelijk de ziel verbreid is door alle leden des lichaams, zoo ook zijn de Christenen over alle steden der wereld verspreid. De ziel woont wel in het lichaam, maar zij is niet van het lichaam; zoo wonen de Christenen in de wereld, maar zij zijn niet van de wereld. De onzichtbare ziel is door het zichtbare lichaam omsloten; zoo kent men de Christenen als bewoners der wereld, maar hunne godsvereering blijft eene onzichtbare. Het vleesch haat deziel en strijdt tegen haar, schoon de ziel het vleesch geen leed doet, maar het hindert haar aan de lusten des vleesclieszich over te geven. Zoo haat ook de wereld de Christenen, schoon zij haar geen leed doen, omdat zij zich tegenover hare lusten stellen. De ziel heeft het vleesch lief, dat haar haat,, en de Christenen hebben hen lief, door wie zij gehaat worden. De ziel is door het lichaam omsloten, en toch is juist zij h e t , die het lichaam te zamen houdt. Zoo wTorden de Christenen in de wereld als op een post teruggehouden, en zij zijn het toch, die de wereld te zamen houden. De onsterfelijke ziel woont in het sterfelijke lichaam, — en de Christenen wonen als vreemdelingen in deze wereld, die vergaat, en verwachten het onvergankelijke in den hemel. Op zulk een gewichtigen post heeft God hen gesteld , en zij mogen dien post nimmer weigeren."
Zoo stonden de Christenen door belijdenis en leven als lichten in de wereld; hoe grooter de nacht rondom hen was, des te heerlijker het licht der Christenheid straalde, zoodat de Heidenen uitriepen: „Ziet, hoe lief zij elkander hebben." En hoe deze liefde den omgang met de naasten naar alle zijden doortrok, mogen wij opmerken uit eene uitspraak van T e r t u 1! i a n us : „Welk eene verbinding tusschen twee geloovigen", roept hij u i t , „die ééne hoop, één zielsverlangen, ééne levensordening, éénen dienst des Ileeren met elkander gemeen hebben! Zij vallen met elkander op de knieën, zij bidden en vasten samenT zij leeren, zij vermanen, zij dragen elkander wederkeerig. Zij zijn te zamen in het huis Gods, aan den disch des Heeren, zij deelen met elkander droefheid, vervolging en vreugde; geen houdt iets voor den ander verborgen, niemand onttrekt zich aan den ander; vrijwillig wordt de kranke bezocht, de nooddruftige ondersteund; er weerklinken onder hen Psalmen en lofliederen. Christus verheugt Zich, als Hij dit alles ziet en hoort, en zendt denzulken Zijnen vrede; waar twee te zamen zijn, daar is H i j r en waar Hij is, is de booze niet!" Onder de breede schaar van bloedgetuigen uit den tijd van Decius, treffen wij ook O r i - g e n es aan, eenen leerling van Clemens van Alexandrië en later zelf leeraar aan de Alexandrijnsche school. Na vreeselijke smarten stierf hij te Tyrus den marteldood (254). In hem verloor dekerk een leeraar, die door vriend en vijand werd beschouwd als een wonder van geleerdheid, maar niet is vrij te pleiten van menige ketterij. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Schets uit de Kerkgeschiedenis.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 juli 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's