Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Gelijkenis van de wijze en dwaze maagden, Ev. Matth. 25 : 1—13. (Vervolg en Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Gelijkenis van de wijze en dwaze maagden, Ev. Matth. 25 : 1—13. (Vervolg en Slot.)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Licht moest er zijn, om in den nacht den bruidegom te gemoet te gaan en hem ter bruiloftszaal te geleiden. Zoo alleen wordt de bruidegom geëerd en waardig ontvangen. Daarop nu waren de wijze maagden bedacht geweest; en dat ontbrak aan de dwaze maagden. Als zij allen op het geroep, dat de bruidegom kwam, hare lampen bereidden, zeiden de dwazen tot de wijzen: „Geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit." Zie, hare lampen brandden niet, juist toen het noodig was; zij hadden geen licht, toen het er wezen moest. Nu wendden zij zich in dezen nood tot de wijze maagden om olie, maar . . . . neen, dat ging volstrekt niet aan. Waarom niet? waren deze dan niet mededeelzaam ? Wel, het kon daarom niet, omdat het dan gaan kon, zooals zij antwoordden, zeggende: „Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij" — en zoo zoude aan de eer van den bruidegom te kort gedaan worden. Deze toch mocht niet anders dan in licht en vreugdeglans begroet worden; hij kon niet in het donker staan.
Hier komt dan aan den dag, dat de dwaze maagden aan zichzelven dachten, zij wilden licht hebben , om meê te gaan ter bruiloft, •— de wijze maagden daarentegen bedoelden de eer van den bruidegom, deze mocht niet zonder licht zijn. Het ééne noodige , waarop alles aankwam, de olie en dientengevolge het licht, dat ontbrak de dwaze maagden, en dat hadden de wijze maagden, waarom zij wijs genoemd worden. Dat was het, wat er wezen moet, om in de toekomst des Heeren, in Zijne heerlijkheid te deelen.
Wijs, voorzichtig, bedachtzaam heet naar des Heeren Jesus woord (Matth. 7 : 24) eeu iegelijk, die Zijne woorden hoort en dezelve doet. Dwaas echter heet hij, die Zijne woorden hoort en dezelve niet doet. In onze gelijkenis beteekent alzoo, dat de maagden olie in de vaten hebben, en dies hare lampen brandende zijn, en daarom wijs heeten dit: dat men h e t W o o r d Gods n i e t a l l e e n h o o r t , m a a r ook, v e r v u l d met den H e i l i g e n G e e s t , b e w a a r t en a l d u s den H e e r e v e r w a c h t . Z i e t , d i t i s h e t é é n e n o o d i g e .
De Bruidegom moet licht hebben; alzoo de Heere vraagt bij de Zijnen naar datgene, waarvan het licht in de Schrift symbool, zinnebeeld is: n. 1. leven, waarheid, reinheid, — neen, niet naar den schijn, maar in wezen, niet naar uiterlijk vertoon, maar naar waarheid in het binnenste.
De dwaze maagden hadden geene olie in hare vaten meegenomen, zoo gingen hare lampen uit. De wijze maagden daarentegen hadden er voor gezorgd, dat er olie genoeg was, opdat de bruidegom licht had. Zullen wij nu leven, waarheid, heiligheid, al de God verheerlijkende werken hebben, zoo moeten wij door den Heiligen Geest blijven bij het Woord van genade. Waaruit toch ontvangen wij dit alles? Waaruit anders, dan uit de volheid des Woords, dat in den beginne was, dat bij God was, dat God was ! — uit de volheid van dat vleeschgeworden Woord, waarvan een Apostel getuigt: „En wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader; en uit Zijne volheid hebben wijallen ontvangen,ook genade voor genade". Zie, wij verachteren van de genade, wijken van het Woord der waarheid en des levens af, — en wij zijn gelijk aan de dwaze maagden — als wij niet voor oogen houden, dat de Heere Christus, als Hij komt, niet naar het zeggen, maar naar het doen vraagt, — als het niet in waarheid bij ons gaat om het geloof, dat de werken heeft, — als het ons eigenlijk niet te doen is om Christus, Zijnen Naam, Zijne eer, Zijn Woord, maar om onszelven. De wijze maagden waren daarop uit, dat de Bruidegom licht zou hebben, het ging haar niet zoozeer om hare eigene heerlijkheid met Hem, als wel om Zijne eere en heerlijkheid. Bij de wijze maagden ging het om den Bruidegom, bij de dwaze maagden was de heerlijkheid van de bruiloft de hoofdzaak. Zoo kwam het, dat de eersten, olie met zich namen, en de laatsten daarom niet dachten. Zoo was er dan bij de laatsten wel sprake van geloof, hoop, verwachting, maar de liefde ontbrak, — de liefde, die niet onverstandig is, niet ziohzelve zoekt. Deze liefde had het hart der wijze maagden vervuld ; en nu, wat is dat in de Gemeente van Christus anders, dan dat men alles laat varen, wat niet Jesus is, dat men zoekt des Heeren Jesus Christus eere, dat men Zijn Naam en werk, Zijne daden en deugden looft en prijst; — zonder Hem kan men niet zijn, niet leven. — En j a , de liefde b l i j f t , zij het ook dat men bevangen en verstrikt wordt door de macht des vleesches, en er zorgeloosheid komt, zooals bij de discipelen des Heeren in den hof Gethsémané, — en later ging het nog erger met hen — toch kan men niet van den Heere Jesus wegblijven, Hem moet men wéér hebben, Hij moet ons deel zijn — in Zijne gemeenschap moet men zich bevinden.
Maar letten wij op het vervolg der gelijkenis. De wijze maagden, als zij tot de dwaze hadden gezegd, dat zij geene olie kouden missen, voegden er bij: „Maar gaat liever tot de verkoopers en koopt voor uzelven". Hoewel scherp teruggewezen, ligt er in deze woorden voor de dwaze maagden geen spot, geen verwijt, maar het is een raad vol ernst en waarheid. Het is de raad, dien de Heilige Schrift, ook in deze gelijkenis, aan ons geeft, om toe te gaan tot de Bron van alle leven, genade en zaligheid. De wijze maagden konden de dwazen in haren nood niet helpen; zij moesten daarheen gaan, waar haar gebrek te vervullen was. O, liet predikt ons éénerzijds, wat geschreven staat (Psalm 49): „Niemand van hen zal zijnen broeder immermeer kunnen verlossen ; hij zal Gode Zijn rantsoen niet kunnen geven'', — anderzijds, dat men tot dat alles, wat men noodig heeft, om in den dag van Christus te bestaan, ééniglijk en altijd opnieuw de toevlucht heeft te nemen tot den Heere cn Zijne genade. Zoo spreekt onze Heere (Openb. 3 : 18): „Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden, en witte kleederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde". O, dat is een koopen, zonder prijs en zonder geld, om niet; liet is: genade aanvaarden, zooals zij genade is. — Maar het komt aan op het lieden. Wij lezen van de dwaze maagden: „Als zij nu heengingen om te koopen, kwam de bruidegom; en . . . die gereed waren gingen met Hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere! Heere! doe ons open. En Hij, antwoordende, zeide: Yoorwaar zeg lk u, Ik ken u niet"; — en de Heere Jesus besluit Zijne gelijkenis met de ernstige vermaning: „Zoo waakt dan, want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des menechen komen zal".
Gereed zijn, bereid zijn op liet rechte oogenblik, dat is het waken, waartoe de Heere Jesus met allen nadruk vermaant. De dwaze maagden waren niet gereed. Of zij ook nog heengingen , om olie te koopen, het was reeds te laat; de bruidegom was inmiddels gekomen; en als zij daarna kwamen, vonden zij de deur gesloten. En het baatte niet, of zij riepen om toch binnen gelaten te worden. Of z i j den Bruidegom willen kennen, H i j kent haar niet.
Wie, als de Heere komt, niet bereid zijn, die kent Hij niet als de Zijnen; en zij moeten eeuwig Zijne heerlijkheid missen. Dit nu is het bereid-zijn: olie in de lampen te hebben; het is „het getuigenisse Jesu, Zijne geboden bewaard te hebben"; niet geweken te zijn van het Woord der genade; door den Heiligen Geest volhard te hebben in het spoor der gerechtigheid , in een zijn en wandelen in overeenstemming met Gods eeuwig geldende Wet, alleen in geloove uit God den Heiligen Geest; het is „bevonden te zijn in de liefde Christi" — dat Hij, Jesus Christus onze lleere, en Zijne woorden meer bij ons gelden dan het eigen ik, dan de wereld en hare begeerlijkheid, — j a , dat Zijn Woord en eere hooger bij ons staan dan ons leven en onze zaligheid. De wijze maagden waren meer er van vervuld, dat de bruidegom licht moest hebben, dan dat zij tot de bruiloft ingingen.
Maar ach, menigeen heeft de wereld en hetgeen in dezelve is te lief, dan dat hij deze dingen met ernst zou bedenken. De een heeft eene vrouw getrouwd, de ander gaat tot zijnen akker, een derde tot zijn koopmanschap, e n . . . de toekomst van den Zoon des menschen wordt verre, verre gedacht. Ja, men boort ook het Woord Gods, komt onder de prediking van het heilig Evangelie, — maar of het in het harte bewaard wordt, of het vruchten voortbrengt, die in handel en wandel God verheerlijken, — of het oprechte geloof er is, — daarnaar wordt niet gevraagd; — gevraagd wordt slechts naar dat wat de lusten des vleesches streelt, naar de eigene begeerlijkheid.
Menigeen ook hoort liet Woord, en hij schijnt het lief te hebben en zich te verheugen in het licht der genade, des levens en der zaligheid. Hij schijnt verbonden te zijn in eenigheid des waren geloofs met de ware en oprechte kinderen Gods, — maar als het aankomt op zelfverloochening — om de gouden en zilveren, de houten en steenen, de vrome en goddelooze afgoden vaarwel te zeggen, opdat alléén het Woord Gods, alléén de Wet van het Rijk der genade heersche door gerechtigheid ten eeuwigen leven, — ach, dan blijkt het, dat het niet te doen is om des Heeren eer, maar om eigene heerlijkheid. O, hoe waar is het, wat Luther getuigde van het groote verschil tusschen een vroom-zijn om zichzelven en een vroom-zijn om Gods wil, om Christus wil. Bij het eerste geldt het eigen ik, bij het laatste alleen Gods I k , Zijn Christus. Ach, het is te vreezen, dat er velen onder de Christenen zijn bij wie juist dat vroom-zijn om Christus wille ontbreekt. Zij hebben geene olie in de lampen. Maar dit wordt ons, naar het doel van deze gelijkenis toegeroepen, niet opdat wij op anderen zien, anderen oordeelen en veroordeelen, maar opdat wij onszelven beproeven, opdat wij tot onszelven inkeeren met de ernstige vraag: ben ik gereed, ben ik bereid, als de Heere komt? Als wij denken: o, voor ons is er geen gevaar, wij zijn gelijk aan de wijze maagden, dan juist staat het te vreezen, dat wij zullen blijken aan de dwaze maagden gelijk te wezen. Dan staan wij immers hoog en verheven, — en wat klein is en arm, dat alléén houdt zich aan de volheid der genade, want de genade maakt klein. — Maar, wij moeten toch aan de wijze maagden gelijk' zijn, zullen wij de deur niet gesloten vinden, die toegang verleent tot des Konings bruiloft ?! O, voorzeker; en dat moet in het hart leven; dat moet onze hoogste zorg zijn. Maar als wij mi in oprechte zelfveroordeeling op ons toepassen: wij zijn de dwaze maagden, en zoo met een verbroken liart ons begeven heden en morgen , altijd opnieuw tot de Bron des Lichts en des Levens, tot God den Heere en Zijne genade, — ziet, gij aangevochtene, verslagene en verlegene zielen! zóó znllen wij op het einde blijken de wijze maagden te zijn , en deelen in des Heeren heerlijkheid. Alleen uit en in deze genade des Heeren zijn wij bereid en gereed. Daarin zijn wij geschapen, — Gods maaksel, — in Christus Jesus door den Heiligen Geest; en de liefde Gcds heeft onze harten vervuld.
Het is nog heden. De dwaze maagden kwamen te laat. En dat „te laat ' zal een ieder onzer gelden, als hij niet bereid is, wanneer de Heere komt. Nog is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid. De Heere is aireede in Zijne oordeelen op aarde gekomen. Hij komt (en gerichte in ons stervensuur. En Hij komt op den jongsten dag. Hij komt eens gewis een iegelijk van ons ten gerichte roepen. "Wanneer? wanneer? Heden, heden, zoo gij Zijne stemme hoort, verhardt uwe harten niet!
Gij allen, die des Heeren toekomst verbeidt, wien het te dofn is cm Zijn Woord en Eere, om evenals de wijze maagden Hem te begroeten, en onbevlekt en onstraffelijk van Hem bevonden te worden in vrede, — houdt moed! Gaat het hier door aanvechting, lijden en strijd henen. Hij beproeft het geloof, loutert de liefde en kroont de volharding; Hij houdt trcuwe eeuwiglijk. Gaan moge het door gebaande en ongebaande wegen , ock meest docr donkerheid en droefenis, — het einde is: eeuwig licht, eeuwige vreugde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 augustus 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

De Gelijkenis van de wijze en dwaze maagden, Ev. Matth. 25 : 1—13. (Vervolg en Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 augustus 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's