Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene betrachting over Psalm 118. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene betrachting over Psalm 118. (Vervolg.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vers 22. De s t e e n , dien de b o u w l i e d e n v e r w o r - p e n h e b b e n , d e z e is g e w o r d e n tot een h o o f d des h o e k s ; dit is van den H e e r e g e s c h i e d , on h e t is w o n d e r l i j k in o n z e o o g e n .
Daar zien wij, hoe waar het is wat in het vorige "Vers gezegd is: Gij helpt mij uit, of Gij waart mij tot heil. Daar vernamen wij, hoe het toegaat, als er aan God geloofd en geprezen wordt: Uwe verootmoedigingen hebben mij groot gemaakt. Zoo neemt God het ellendige, het verachte, dat Hem eert, in het aangezicht van alle duivelen en de gausche wereld, vol liefde aan, gelijk Hij gezegd heeft: „Die Mij eeren, zal Ik eeren, maar die Mij ver- smaden, zullen licht geacht worden." 1 Sam. 2: 30. Wij hebben hier in weinige machtige woorden, wat ook Hanna, de moeder van Samuel, des Heeren lof vertellen deed: „ Ik verheug' mij in Uw heil. Er is niemand heilig, gelijk de Heere, want er is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen, gelijk onze God! Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uwen mond zou gaan, want de Heere is een God der wetenschappen, en Zijne daden zijn recht gedaan. De hoog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord. De Heere doodt en maakt levend ; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. De Heere maakt arm en maakt rijk, Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Ilij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige ver- hoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der eere doe beërven, want de grondvesten des aardrijks zijn des Heeren, en Hij heeft de wereld daarop gezet. Een man vermag niet door kracht. Die met den Heere twisten, zullen verpletterd worden. De Heere zal de einden der aarde richten, en zal Zijnen Koning sterkte geven en den hoorn Zijns Gezalfden verhoogen. (1 Sam. 2.) Indien de Heere den gerechtvaardigde uit het geloof, die alzoo uit zijn geloof leeft, verootmoedigt, zoo verootmoedigt Hij hem alzoo, dat Hij hem door wereld en duivel, zonde, nood en dood, door geheele onvruchtbaarheid laat aanvechten, opdat zijn geloof beproefd bevonden worde, gelijk Petrus schrijft: „Nu een weinig tijds bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen, opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid in de openbaring van Jesus Christus." (1 Petrus 1.) Gelijkerwijs nu het geloof onder vele verootmoedigingen beproefd wordt, zoo drijft de Geest der genade tot het geloovig gebed; zulk een gebed vindt verhooring, en op het antwoord, hetwelk de Heere op het gebed geeft door Zijn woord en Zijne belofte, wordt het groote heil, dat de Heere schenken zal, geloofd, totdat het ervaren en beleefd wordt. Wanneer de Heere den in de duisternis met Hem worstelende verlichte oogen geeft, zoo ziet hij als het ware door eene reet door de poorten der gerechtigheid naar binnen en aanschouwt het groote heil, dat hem daarboven bij God aan Zijne Rechterhand bereid en weggelegd is. Dat maakt, dat, ofschoon hij in zonden ligt en zich ten schrikkelijkste van zijn verderf bewust wordt, hij toch aan de toegezegde gerechtigheid gelooft. Hij gelooft heiligheid tegen zijne onreinheid, en, hoewel hij in den dood ligt en in het stof, zoo gelooft hij nochtans aan het beloofde leven; hij gelooft de verhooging ter Rechterhand Gods en de zekere bewaring van zijn erfdeel. Wie genade aan zijne ziel ervaart, wie door God genadig aangezien wordt, wie met het genadige Woord des Heeren, als met eenen straal van het licht Zijns aanschijns, vriendelijk, vrede aanbrengend bestraald wordt, die ziet zich door den Heere aangenomen; daardoor wordt hjj getroost tegen alle verwerping om des Heeren wil en heeft goeden grond, niet slechts in het leven, maar ook en vooral in het aangezicht van den dood, te zeggen: „De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, is geworden tot een hoofd des hoeks." Want wie zich door den Heere aangenomen vindt, die wordt ook hiervan zeker, dat zijn verborgenste zuchten en bidden, de stille arbeid zijner ziel, zijn verborgenste oprechte werken, zijn waarachtig zuiver belijden, al is het na zijn sterven, vrucht dragen en tot zegen zal zijn, hoe verworpen het ook moge geweest zijn, zoodat anderen er door verkwikt en opgebouwd zullen worden, gelijk geschreven staat: „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan, want zij rusten van hunnen beid, en hunne werken volgen met hen." (Openb. 14 : 13.) IIet voorbeeld der Patriarchen en Profeten, gelijk ook van alle heiligen en geloovigen, welke de wereld niet waardig was, en aan wie vervuld werd, wat de Heere gezegd heeft: „Gij zult door alle menschen gehaat worden om Mijns Naams wille," moet daarom alle oprechten, in wier harten gebaande wegen zijn, troosten, zoodat, waar zij ervaren, dat zij door den Heere niet verworpen worden, zij hiervan verzekerd zijn, dat, waar wij met den Heere lijden, wij ook met Hem heerschen zullen. De 118l,c Psalm draagt geen opschrift; wij kunnen diensvolgens niet met zekerheid zeggen, of koning David of een andere heilige dien gezongen heeft. Zooveel is zeker, dat de dichter door den Heiligen Geest gedreven werd, om dezen Psalm te schrijven. Heeft David hem opgesteld, zoo heeft hjj hem even goed kunnen dichten, toen hjj zich in de moeielijkste omstandigheden, als bijv. in de spelonk van Adullam, bevond, als toen hij als koning zijnen intocht in Jerusalem deed. Het is toch een Psalm voor de gansche Gemeente der heiligen, en ons Vers een geloofsartikel, zooals: ik geloof de opstanding des vleeschea en een eeuwig leven, of: ik geloof, dat Jesus Christus ter Rechterhand Gods. des almachtigen Vaders, zit en vandaar zal wederkeeren, om te oordeelen de levenden en de dooden, en dat Hij al Zijne en mjjne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen zal, mij echter met alle uitverkorenen tot Hem in de hemelscbe vreugde en heerlijkheid opnemen zal. Wat echter geloofd wordt, wordt geloofd, geprezen en beleden, wordt echter niet gezien, tenzij bij God.
Wilt gij dus den rechten troost van deze woorden hebben, zoo moet gij in het leven ondervinden, dat gij met Christus verworpen wordt, om voorts met geestelijke oogen te zien, hoe gij om Christus wil bij God aangenomen zijt, en met Paulus te zeggen: „Zoo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden." (Rom. 8 : 17.) Zoo zag ook Christus niets in den nacht, in welken Hij verraden werd, en daar zong Hij het voorzeker van ganscher harte, uit alle gemoed en uit alle krachten. Hij had slechts de eerste helft van het Vers voor oogen, t. w. dat Hij door de bouwlieden verworpen werd; de andere helft geloofde Hij in den troost der Schrift. Hij zag er ook even weinig van, toen Hij eenige dagen te voren Zich ook met deze Schrift troostte, en Hij geloofde in de verhooring, gelijk wij in Matth. 21 : 42 lezen: „Jesus zeide tot hen (n.1. tot de overpriesters en ouderlingen des volks): Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze oogen!" Hij voegt in het geloof er aan toe : „En wie op dezen steen valt, die zal verpletterd worden, en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen."
Overeenkomstig deze uitspraak onzes Heeren kunt gij, die om de waarheid Gods, om het getuigenis van Jesus Christus en wegens uwen oprechten en vromen wandel door de wereld verworpen wordt, het voor gewis en zeker houden, dat gij het eenmaal aanschouwen zult, wat gij naar luid van de Schrift gelooft, dat God eert, die Hem eeren. Want wij vernemen daaruit, dat de dichter van dezen Psalm zulks in gemeenschap met Christus en in den Persoon van Christus geschreven heeft. Wij zien toch, dat Christus, Hij, de Leidsman en Voleinder des geloofs, deze woorden, als op Hem ziende, wil verstaan en uitgelegd hebben, dat Hij de steen is, die door de bouwlieden verworpen en tot een hoofd des hoeks geworden is. Zoo hebben het ook de Profeten en de Apostelen, ja God Zelfvan Christus verklaard. Zoo lezen wij van eenen steen, dien Josua | oprichtte bij het heiligdom des Heeren, waarbij hij zeide : Deze steen zal tot eene getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gij uwen God niet liegt. Zoo ook Jesaia (Hoofdst. 28: 16.): „Daarom, alzoo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik leg eenen grondsteen in Zion, eenen beproefden steen, eenen kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten.'' Zoo ook Zacharia 4 : 7 : „Hij zal den hoofdsteen voortbrengen , met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven!" „En ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Josua, op dien éénen steen zullen zeven oogen wezen; ziet, Ik zal zijn graveersel graveeren, spreekt de Heere der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op éénen dag wegnemen." (Hoofdst. 3: 9.) Daarom schrijft ook de Apostel Paulus aan de Efeziërs: Gij zijt gebouwd op het fondament der Apostelen en Profeten, waarvan Jesus Christus de uiterste hoeksteen is, op welken het gelieele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot eenen heiligen tempel in den Heere." En de Apostel Petrus, 1 Petrus 2: „Totwelkem (gij) komende als tot eenen levenden steen, van de menschen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, zeo wordt gij ook zeiven, als levende steenen, gebouwd tot een» geestelijk huis, een heilig priesterdom, om geestelijke offerandenop te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jesus Christus. Daarom is ook vervat in de Schrift: Ziet, Ik leg eenen uitersten hoeksteen, die uitverkoren en dierbaar is; u dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongeloovigen wordt gezegdr de steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks en een steen des aanstoots en eene rots der ergernis dengenen, die zich aan het Woord stooten." Zoo is de verworpen steen, die tot hoeksteen geworden is, eigenlijk en uitsluitend Christus; zijt gij nochtans in waarheid een lid van Hem, het Hoofd, zoo wordt gij medeverworpen, en moogt gij eveneens gelooven, dat God u tot hoeksteen maken zal, gelijk Hij den Heere Christus tot hoeksteen gemaakt heeft, wel is waar niet in dien zin zooals- Christus hoofd des hoeks is, maar in dezen zin, dat God u met Christus tot eere brengen zal, zoodat, gelijk gij op den eenigen hoeksteen als een levende steen gebouwd zijt, er evenzoo op uwe belijdenis, op den arbeid uwer ziel anderen na u: met u op Christus opgebouwd worden, van welken staat, van welk beroep gij ook zijn moogt, indien gij maar Christen zijt en om Zijnentwille en alzoo wegens uwe goede werken, uwen goeden wandel in Christus versmaad en verworpen wordt. Immers dit woord vat het lijden en de toekomende heerlijkheid samen: het lijden in het „verworpen worden", en deheerlijkheid, dus opstanding, eeuwig leven en blijvend vruchtdragen voor God, in het ,,tot hoeksteen gemaakt worden". Daarom zal ieder heilige dit indachtig blijven , dat het va» hem als lid aan het Hoofd, evenals van Christus, voorzegd is? dat hij verworpen moet worden, en dat hij bij God tot eere komen zal.
(Wordt vervolgd.).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's

Eene betrachting over Psalm 118. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 6 Pagina's