Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van het Ev. van Markus 6 : 55, 56.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van het Ev. van Markus 6 : 55, 56.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En het geheele omliggende land doorloopende, begonnen zij op beddekens, degenen, die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse, waar zij hoorden, dat Hij was. En zoo waar Hij kwam, in vlekken, of steden of dorpen, daar leiden zij de kranken op de markten, en baden Hem, dat zij maar den zoom Zijns kleeds aanraken mochten; en zoo velen, als er Hem aanraakten, werden gezond".

Hetgeen wij hier in dit woord hooren, is voorzeker wonderbaar, — gelijk alles in het Rijk der genade wonderbaar is, maar wonderbaar klinkt het ook in onze dagen, want men ziet zoo weinig, wat in de dagen des Heeren gezien werd. Men wil den naaste nog helpen met stoffelijke gaven, om zich met eene zekere gerechtigheid of godsdienstigheid te versieren, maar ja, zeg het, wie wil als een arme en verminkte tot Jesus komen ? wie even dezulken ook tot Jesus brengen ? Dit Woord dient ons dan ook tot eene ernstige prediking en vermaning, opdat zich toch een iegelijk bekeere van zijne wegen en leve, — opdat zich een ieder bekeere en de liefde des Heeren en des naasten niet vergete. Zie eens hier, hoe alles tot Jesus gaat, lioe het volk boort, wat de Heere Jesus zegt, en hoe dat het harte van velen beweegt tot hun heil en tot het heil der broederen. Zij gelooven en komen niet iilleen zeiven tot Jesus, maar zij brengen ook allen tot Jesus, die tot Hem niet kunnen komen. De liefde des naasten ontvlamt in de harten, en daar maken zij zich op en brengen met bewogen harten tot Jesus allen, die krank, kreupel en verminkt waren. Maar, beeft de Heere ook niet tot Zijne dienstknechten gezegd: Gaat uit in de wegen ec heggen en dwingt ze in te komen, opdat Mijn huis vol worde ? Nu dan, gij dienstknechten en dienstmaagden des Heeren! dwingt dan ook gij, wier harten de liefde tot het heil des broeders of der zuster beweegt, dwingt ze tot den Heere te komen. Komt, laat ons opgaan tot het huis van den GodJakobs! Tot het geloof laat zich wel niemand dwingen, want het geloof is eene gave Gods, maar roept hun toch met luide, dringende stemme toe: Mensch, gij hebt Jesus van noode! Gij hebt eene onsterfelijke ziel, zij moet gered worden, ja geheel uw ziel en uw lichaam moet het eigendom van Jesus wezen. Loop toch den weg der helle niet; komt gij heilbegeerigcn, laat ons aan Zijne voeten zinken, laat ons den Heere vragen, dat Hij ons genadig zij. Dat is ons tot eene vermaning gegeven, wat hier geschreven staat, opdat wij het ook alzoo doen, en opdat wij tot ons eigen verderf niet nalaten, wat deze dooide liefde des Heeren en des naasten gedaan hebben. Die barmhartigheid verkregen hebben van den Heere, die kunnen bet bezwaarlijk anders doen. Alles moet hen dwingen, om zielen voor Jesus te winnen, opdat Zijn Naam verhoogd worde. Hoe het in de Gemeente des Heeren en onder Zijne leiding toegaat, en wat men daar begeert en verkrijgt, wordt ons in dit woord des Evangelies aangewezen. Wij zullen het zien, als wij nagaan: 1. de k r a c h t des g e l o o f s en d e r l i e f d e des n a a s t e n ; 2. de k r a c h t der g e n a d e dos H e e r e n.
Mijn vriend, gjj behoort tot of zijt wel het hoofd van een huisgezin. Is het niet alzoo? Nu dan, gij weet het dan, hoe het in een huisgezin toegaat of behoort toe te gaan! Laat daar de een den ander zijne eigene wegen gaan ? Helpen de leden van een huisgezin niet elkander de lasten dragen en verlichten? Is de een den ander niet tot steun en tot hulpe? Verblijden zich niet allen, wanneer er bij éénen blijdschap is, en zijn niet allen bedroefd, als één lijdt en bedroefd is? Ja wel, zoo is liet! Welnu, zoo is het ook in dc Gemeente van Christus! het volk des Heeren is ook een groot huisgezin, het is verbonden door éénen Geest, door ééue liefde, en daar heeft het lid niet alleen voor zichzelven te zorgen, maar aan een iegelijk is ook zorg voor zijnen naaste opgelegd, dat hij tot den Heere Christus kome en zijne ziel behoude. Alzoo wordt de Naam des Heeren recht groot gemaakt; hoe meer er toegebracht worden, des te meur eer wordt Hem gegeven. Het gaat dus naar des Apostel» woord toe, zeggende: Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen des anderen is. Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jesus was; Die, in de gestaltenis Gods zijnde, geenen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn; maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den menschen gelijk geworden. (Filipp. 2.) Dit alles heeft Hij voor u over gehad; zult gij dan voor uwen naaste ook niet alles doen? Zoo gaat het dus in de Gemeente van Christus toe,— maar in den geest van Ivaïn staan, die zeggen: zal ik wel mijns broeders hoeder wezen?
Gaan wij nu eerst kortelijk het verband van onze woorden na. Er wordt ons verhaald, dat de discipelen des Heeren op zee waren; zij pijnigden zich om voort te komen, maar het hielp alles niets, want de wind was hun tegen. Zoo gaat het met die ervarene schippers, daar Jesus niet bij hen is. Maar toch hadden zij Jesus gekend, daarom was het niet zoo erg geweest, hoe erg het ook in deze ure mocht geweest zijn. Jesus kwam, als het begon te lichten; liet begon ook te lichten in hunne harten, en zij waren gered. De Heere Jesus is toen met Zijne discipelen naar Genezaretli overgevaren, en hier erkenden zij Hem, dat Hij het was. En het g e h e e le l a n d d o o r l o o p e n d e begonnen zij op beddekens, degenen, die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse, waar zij hoorden, dat Hij was.
Onmiddelijk van te voren wordt ons gezegd: Zij werden Hem kennende, d. i. zij hebben Hem herkend, namelijk Jesus. Daarin zien wij reeds de kracht des geloofs! Hoe zij den Heere hebben leeren kennen ? vraagt gij ? Daar wordt ons niets van gezegd, maar waarschijnlijk was Hij reeds in deze omstreken geweest, en daar hadden Hem zeer velen gezien en gehoord. Zij hadden gezien, hoe Hij weldaden aan het volk beweeB, kranken genas, dooden opwekte, en zij hadden woorden des levens en der genade van Zijne lippen vernomen. Anderen hebben weder door dezen van Jesus gehoord; zij hadden hun verhaald, wat kracht Gods van Hem uitging, en hoe Hij het verstond ziel en lichaam van Zijn volk te genezen, ja, hoe Hij schuld en zonde wegnam van een zuchtend volk, dat naar vrede haakt. En zooals het dan gaat, waar het goede, levende - zaad des Woords in een harte valt, en waar Zich de Heere in Zijne genade tot eene ziel bekent, daar kent men Jesus. (l\om. 8 : 29, 30.) En als Jesus een tijd lang weg is geweest, geweken is met Zijn licht en met Zijne genade, en Hjj komt weder, zoo herkent Hem ook Zijn volk terstond. Dat weet gij immers, gij, die het hebt mogen smaken, hoe goed en hoe vriendelijk de Heere is. Gij herkent Jesus in Zijne verootmoedigingen uwer ziel; gij herkent Hem in Zijne bedreigingen en ook in Zijne beloften en verkwikkingen; gij herkent Hem in Zijne trekkingen en in al Zijn werk, dat Hij in uwe ziel en in de zielen van anderen werkt. En hebt gij van te voren naar Jesus omgezien, boe zoudt gij nu niet te gemoet gaan dien Heere, Die u. te gemoet gekomen is, om in u Zijne macht en genade groot te maken? Gij haast u naar Hem toe, het zij om Hem te belijden uwe schuld, trouweloosheid en ongeloof, het zij om Hem te danken voor Zijne uitreddingen, en om nieuwe weldaden van Hem af te smeeken voor uzelven en voor uwen broeder of zuster, die in nood nederliggen.
Op die wijze is het ongeveer bij het volk op die plaatsen, waarvan ons woord spreekt, toegegaan. Zoodra de Heere Jesus erkend en herkend werd, kwam er ook leven en beweging in de zielen en onder het volk. De een riep het den ander met blijdschap toe: Daar is wederom Hij, Die onze zielen liefgehad heeft, Die ons opgezocht heeft in onzen nood en jammer, en Die ons van den dood verlost heeft. Hij is daar, Die onze krankheden draagt, en Die om onze ongerechtigheden verbrijzeld wordt. (Jes. 53.) Hij is er, Die ons verlost van schuld, duivel, hel en zonde, en Die ons ook lichamelijke weldaden bewezen heeft. Ja, Hij is er, Die ons uitkomst gegeven heeft, daar wij anders voor eeuwig in onze zonden moesten stikken en sterven. (Luk. 1 : 68—75.) En nu, wat ziet gij, wat merkt gij daar op op die plaatsen? Alle volk, dat Jesus herkent, loopt het gansche land af, de een gaat hierheen, een ander daarheen, het is eene gansche beweging bij het volk; een heilig vuur en een ijver des Heeren brandt in de zielen, om te redden, wat te redden is, en om alles, wat krank en met kwalen behebt is, tegen wil en dank aan de voeten van Jesus te brengen, opdat liet mocht gered worden. Zoo doet het oprechte geloof, het verloochent de liefde der broederen niet; het gunt het gaarne ook den broeder of der zuster, wat hij verkregen heeft. De tijd dringt, en het gevaar is er steeds, om eene onsterfelijke ziel te verliezen, daarom moeten zij in den aangenamen tijd en in den dag des welbeliagens des Heeren tot Jesus gebracht woorden. Zulke zielen hebben een welbehagen in de grootheid en in de eer huns Heeren, daarom gaat het hun in de eerste plaats; het is hun niet in de eerste plaats om hunne zaligheid te doen, in de eer huns Heeren is hunne zaligheid, daarom haasten zij zich en worden door den Geest gedrongen zoo velen mogelijk tot Jesus te brengen, want hoe meer er komen, des te meer eer krijgt Hij, en ook haasten zij zich hulpe aan te brengen, waar alle heil verloren schijnt.
Och, hoe gaat het toch in onze dagen ganscli anders toe, als in de dagen des Heeren. Hoeveel bestraffing en beschaming ligt er niet voor ons in dat Woord! In onze dagen zou men den naaste veel eerder verderven of onverschillig voorbijgaan, dan hem tot Jesus brengen; maar gelukkig zijn er niet allen goddeloozen, ofschoon helaas, veel onverschilligen, die zelf tot Jesus niet gaan en daarom ook den broeder of de zuster tot Jesus niet brengen. Nochtans heeft de Heere ook heden nog Zijne zeven duizend, Zijne stillen in den lande, die met denzelfden Geest der liefde vervuld zijn, als het volk, waarvan hier gezegd wordt: Z i j b e g o n n e n op b e d d e - k e n s om te d r a g e n . Zij begonnen, dat staat hier als van de Apostelen op het Pinksterfeest: zij begonnen met vreemde talen de groote werken Gods te verkondigen, en zij hielden niet -meer op, ja anderen zetten dat werk voort. Alzoo zij begonnen terstond, toen zij Jesus erkenden; terstond toen zij zichzelven erkenden in hunne krankheid en verdorvenbeid; terstond toen zij het inzagen, dat zij ia het oordeel der verdoemenis lagen, toen kwamen zij tot Jejus en brachten tot Hem allen, die Hem hebben moesten, om behouden te worden. Waren dan allen bekeerd, die dat deden? Ach, vraag daarnaar niet, maar zorg, dat gij het zijt, en dat gij doet, hetgeen dezen dedert. Er was toch een arm volk te midden van den grooten hoop des volks, gelijk God de Heere overal de Zijnen heeft, die Jesus van noode hebben, die vrede gevo nden hebben in Zijn dierbaar bloed, en die, al is het dan ook met vreeze, zeggen mogen: Jesus heeft niet alleen anderen, maar ook mij genade geschonken.
Zulk een volk is er alzoo nog, en dat volk beseft het, wat de Heere hem opgedragen heeft. De Heere heeft op hunne ziel een last gelegd en dien ook afgenomen, en nu zegt Hij : Gaat, en brengt alle zulken tot Mij, die eenig gebrek hebben, die kreupel of lam zijn, en die gered moeten worden. Deze hebben dezulken op beddekens gebracht, want Jesus was toen lichamelijk tegenwoordig. Breng gij hen op het beddeken des geloofs en der liefde Gods en des naasten tot den Heere, — breng hen op het beddeken des gebeds en leg hen, zooals zij zijn, misvormd en bedorven, leg hen ook met uzelven aan de voeten des Heeren! Zeg toch: Heere, ook deze is Uw schepsel, een ellendig mensch, ach, zie toch zijne ellende aan: zie, hoe de duivel hem , hoe hjj zichzelven verdorven heeft, help hem en mij! Gij hebt mij gered, rod ook hem en laat het hem nog ervaren, dat Gij aan alle armen van Geest nabij zijtmet Uwe genade, en dat Gij hun den gewenschten vrede geeft. Ontdek ook zijne oogen, dat hij zichzelven aanschouwe, en dat hij ook zelf roept uit zijn bloed, waarin hij nederligt, om erbarming. Die zulks doet, dien zal het de Heere geven, dat Hij zijne ziel en ook de ziel zijns broeders, zijner zuster behoudt in het eeuwige leven, want het gebed des rechtvaardigen vermag veel.
De vraag is nu: wat voor menschen hebben zij toch gebracht? Z u l k e n , die k w a l i j k g e s t e l d w a r e n . De Gemeente des Heeren is een groot ziekenhuis; daar zijn enkel zieken te vinden: kranken, lammen, kreupelen, blinden; zulken , die genezen zijn, en toch nog steeds hun gebrek en hunne krankheid voor den Heere gevoelen; zulken, die het nog niet gelooven kunnen, dat zij genezen zijn, en derhalve krank ternederliggen. In dat huis nu brengen de eenen de anderen tot den waren Medicijnmeester, aan de voeten des Heeren Jesus, opdat de eenen en de anderen mochten gezond gemaakt zijn, en plukken de vruchten van den boom des levens. Alle menschen zijn wel krank en liggen in hunnen dood terneder (Efez. 2), maar zij zien het niet, noch gevoelen het; eenigen sluiten zelfs opzettelijk de oogen toe, en de Heere sluit ze hun ook toe, opdat zij zich niet te eeniger tijd bekeeren , en Hij hen geneze. (Matth. 13: 15.) Deze allen gevoelen zich gezond, maar het volk des Heeren, dat door genade opening der oogen vei kregen heeft, gevoelt zich krank, het is misvormd cn ligt in zijn bloed; (Ezech. 1G.) het kan zichzelven niet helpen, gelijk de eigengerechtigen, het kan zich ook niet pleisteren, gelijk de kinderen der wereld; het kan de oogen niet sluiten voor zijn diep verderf, gelijk de goddeloozen, om in de zonde voort te leven, — neen, het gevoelt het, dat het verloren is, als Jesus het niet helpt, en als Jesus het niet steunt met Zijnen Geest en genade. Het moet tot Jesus, onder de handen Zijner genade verkrijgt het genezing, vrede en lafenis der ziel, dat het God als Zijnen genadigen Yader kent. En dan blijft het daarbij niet, het heeft dan nog altoos voor dezen en genen een zegen te vragen, dezen en genen te brengen, dien het krank, verloren en verslagen op den weg ziet liggen. Ook deze heeft eene ziel te verliezen, en het zou zoo gaarne, dat ook deze zijne ziel weggedragen hebbe als eene buit voor de eeuwigheid, opdat maar de Naam des Heeren verheerlijkt worde.
Alzoo allen hebben zij gebracht, allen, die kwalijk gesteld waren; zij hebben gezegd: Kom, laat ik u bij Jesus biengen, Hij is een barmhartige Koning, Hij zal ook u aannemen, gelijk Hij mij en zoo velen aangenomen heeft. Verlaat den verkeerden weg, belijd het Hem slechts, dat gij een doode, een j vervloekte zijt. (Deut. 27 : 26, vergl. Gal. 3: 13 v.v.) Hij kan het doen, waar alle verwachting uit is, en hoe groot ook de schade zij, — en Hij wil het ook doen; ja Hij zal het doen ook, want Hij laat geenen heilbegeerige, geenen eenzame aan zijn lot over, die het op Zijnen Naam waagt. Zoo brachten zij hen t er p l a a t s e , w a a r z i j h o o r d e n , d a t H i j was. Nu, gij weet toch wel waar Jesus is? Hij zit ter Rechterhand des Vaders, een barmhartige Hoogepriester, om voor ons te bidden. (Hebr. 7 : 25—27.) Gij weet wel waar Jesus is, Hij zegt het u in Zijn Woord, gij behoeft uwe voeten niet meer te vermoeien, Hij is ook hier, Hij maakt Zich aan u bekend in Zijn Getuigenis. Hij zegt: Hoort aandachtelijk naar Mij, en Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden van David. Hij is alzoo in Zijn Woord te vinden, daar ontmoet Hij Zijn volk, en de Zijnen ontmoeten Hem daar ook. Kom als een kranke en verlorene en breng ook zulken tot den Heere, die alle hoop op behoud verloren hebben, of die behoeftig en verbrijzeld zijn, en de Heere zal Zich laten veibidden. Ziet, zoo moet de kracht des geloofs en der liefde des Heeren en des naasten gekend worden; wiens harte daartoe niet dringt, die is nog dood in zonden en misdaden, en hij zal het voor eeuwig blijven, indien hij zich niet van harte tot God bekeert. Voor de eenen is een zegen bij den Heere, maar voor de anderen — ja, wat anders dan een oordeel? Dat er dan velen mochten wezen, die naar den Heere vragen — voor zichzelven en voor anderen — zij zullen niet ledig uitgaan, want Hij vervult de hongerigen met goederen.
(Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van het Ev. van Markus 6 : 55, 56.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's