Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweede afdeeling. De tijd der getuigen van Jesus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweede afdeeling. De tijd der getuigen van Jesus.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

§ 8. Inleiding
Getuigen van Jesus noemen wij de thans in aanmerking komende schrijvers op grond van Luk. 24 : 48. Zij hebben van de in Jesus verschenen vervulling van Mozes en de Profeten getuigenis te geven en dus niets nieuws te ontdekken. Men ontdekt op dit gebied niet, men vindt slechts wat reeds aanwezig is, en bedient zich daarvan tot heil der ziel. Toegerust voornamelijk ook met de laatste uitlegging des Heeren, die zij eigenlijk nu voor de eerste maal recht vatten, wachtten nu de discipelen te Jerusalem op de belofte des Vaders, welke op den Pinksterdag aan hen vervuld werd, Handel. 1; Luk. 24 : 49. Het getuigenis, dat voortaan door deze discipelen van Jesus verkondigd wordt, is in twee deelen te onderscheiden: 1) in het getuigenis, dat zij rechtstreeks voor al het volk afleggen in mondelinge mededeeling en prediking. Dit treffen wij aan in de Handelingen der Apostelen. 2) in het getuigenis tot de Gemeenten, dat zij in de Brieven, waartoe ook de Openbaring van Johannes behoort wegens hare brieven in het begin, hebben neergelegd.
Hetgeen van bijzonder belang voor ons is bij deze voortbrengselen is dit: hoe ver het schijnbaar nieuwe zich aansluit aan het oude. Waar derhalve deze getuigenissen nieuwe belangrijke bestanddeelen leveren, daar hebben wij na te gaan, in hoeverre zich deze beslanddeelen aan het reeds aanwezige aansluiten en daaruit zijn voortgekomen. Het reeds aanwezige is eensdeels het getuigenis van Mozes en de Profeten, anderdeels de woorden van Jesus Christus, welke van den beginne aan in de mondelinge overlevering bewaard en ten slotte in de vier Evangeliën neergelegd werden. De' mededeelingen, die wij zullen aantreffen, staan dus geenszins op zichzelve. De leer van de getuigen van Jesus is in de meest volkomene overeenstemming met het Oude Testament en met de mondelinge prediking des Heeren. Dit wordt ons gewaarborgd door de belofte des Heiligen Geestes, Welken Christus Zijnen Apostelen wil zenden van den Vader. Deze Heilige Geest komt niet met Zichzelven in tegenspraak. Hij gebruikt alle getuigen gelijkelijk als Zijne organen, Joh. 6 : 13; Luk. 24 : 49; Hand. 1 : 8 . De Geest van God is de samenbindende band van alle getuigenissen, die wij hebben. Daarom zullen ook de getuigen van Jesus zeiven elkander niet tegenspreken. Hoe formeel onderscheiden hunne werken ook mogen zijn, zoo vullen zij elkander toch op het schoonst aan. De eigenaardige Paulinische leertype is niet in tegenspraak met den aard en de wijze der getuigenissen der andere Apostelen. Dezen geven aan Paulus, gelijk Petrus bekent, de hoogste eereplaats, zoodat zijne Brieven naast de oudste geschriften komen te staan, 2 Petr. 3: 15, en hetzelfde lot met hen ondergaan, namelijk verdraaid te worden door gruwelijke menschen. Paulus is waarlijk een eerste onder zijns gelijken. Johannes schreef lang na Paulus en ploegde alleen op denzelfden akker verder. Jakobus schreef slechts met het oog op Paulus, en Judas volgde Petrus bijna woordelijk na. Dus kon volgens zuiver uitwendige gezichtspunten geen plaats zijn voor strijd tusschen de Nieuw- Testamentische leerbegrippen, maar zij vullen elkander op het voortreffelijkst aan. Er is geen Christendom met het zegel van Jakobus en Johannes en een ander met het zegel van Paulus. Er zijn geene specifiek Nieuw-Testamentische leerbegrippen. Als wij de geschiedenis recht verstaan, dan zien wij, dat Paulus werkelijk de leeraar der Heidenen is, juist hij, die van buiten aan den kring der Apostelen is toegevoegd. Om deze roeping te vervullen, ontziet hij geen strijd van persoonlijken aard. In Handel. 15 vinden wij hem in het strijdperk en wederom in Gal. 2, waar hij zijne leer in een praktisch voorbeeld tegenover Petrus verdedigt. In beide gevallen wint Paulus zijne tegenstanders. Zijne leer is geen hem eigene vorm gebleven, maar gemeenschappelijk goed der Kerk geworden, toebereid voor Israël en de volken. Petrus wandelt volkomen in zijne voetstappen , en Johannes arbeidt op den door Paulus toebereiden bodem in Klein-Azië verder. Jakobus weerlegt hen, die reeds toen de leer van Paulus verkeerd verstonden. Kortom alle andere getuigen steunen op dezen man, die hen allen verre overtreft. Paulus draagt met zijn scherp belijnde physiognomie de leer van de Westersche Kerk (sedert Augustinus en verder de Reformatie). Het Protestantisme kan deze leer nooit verzaken, zoo het zich niet weder tot de dwaalleer van Rome en op het verkeerde spoor van het piëtisme wil laten terugleiden.
Het grootste verschijnsel van dezen nieuwen tijd is Paulus, evenals in het Oude Testament Mozes Het is van groot belang om op te merken, hoe God op eenige weinigen de volheid Zijns Geestes heeft uitgegoten. Vóór Christus hebben wij Mozes, die reeds het donker verleden van vele eeuwen met het licht, dat hem geworden is, verlicht heeft en ons het Boek Genesis heeft gegeven. Bij hem was reeds de maatstaf, waarnaar hij alles beoordeelt, dit woord van Christus: Het heil, de zaligheid is uit de Joden, Joh. 4 : 22. Naar dezen maatstaf doet hij zijne keus, en wanneer hij heengaat van zijn volk, laat hij hun het testament na : Een Profeet als mij zal u de Heere uw God geven. (Deuteron. 18 : 15.) In het Nieuwe Testament hebben wij een man als Paulus, den Apostel der Heidenen, die wederom het licht, dat Gods Geest in hem ontsteekt, alle eeuwen, die reeds verloopen zijn, door laat schijnen. Zooals Mozes de leeraar Israëls is, Joh. 5, zoo is Paulus de leeraar der Heidenen. Hij heeft den moed alle anderen te vervloeken, die niet met zijn Evangelie overeenstemmen, Gal. 1 : 8. Op zulke mannen heeft God de volheid des Geestes uitgegoten; 1 Petr. 1 : 21 noemt hen de heilige mannen Gods. Van de anderen wordt nu aansluiting aan deze gehoorzaamheid des geloofs gevorderd. Evenwel ook Paulus staat niet op zichzelven, maar zooals hij zelf verzekerd heeft, Hand. 26: 22, zegt hij niets, dan wat Mozes gezegd heeft, dat geschieden zou, en de Profeten. De geschriften van Mozes en van Paulus vormen de groote wereldomvattende band, die om de geheele heilige geschiedenis gelegd is. In den vorm zijn de Paulinische Brieven geene geleerde theologische vertoogen, maar godsdienstige toespraken, welke met dankzegging en voorbede beginnen en met groeten aan de broeders in het geloof besluiten. De schijnbaar leerstellige bewoordingen draagt hij zoo voor, dat zij met de accoorden van het gevoel worden ingeleid en met een dankgebed tot God eindigen, Ef. 1 : 3; Col. 2; zijn doel is vermaning, niet uitsluitend bevestiging der leer. Christus is b.v. Filip. 2 als voorbeeld der Gemeente voorgesteld. Daarom is en blijft Paulus echter niet minder theoloog, en als hij argumenten aanvoert tegen zijne tegenstanders, gaat er van zijne scherpte niets af, wijl hij het uit liefde doet en niet om gelijk te hebben. Hij is en blijft de grootste theoloog en staat als de sterkste pilaar der orthodoxie, van de ware leer der zaligheid. Wij wiizen hierop reeds in de Inleiding tegenover hen, die uit den gevoelstoon der Paulinische Brieven zouden besluiten tot de onwetenschappelijkheid dezer Brieven. Deze geleerden vergeten, dat de diepste wetenschappelijkheid met de grootste spanning des gevoels samengaat, en wel bij onze grootste theologen. Het zou zeer verkeerd zijn de warmte des gevoels, dat alles doordringt, onvereenigbaar te achten met eene streng theologische strekking der gedachten.

§ 9. Handelingen der Apostelen.
De Apostelen des Heeren wachtten op den Heiligen Geest, Hand. 1 : 4 ; 12 —14. Intusschen vullen zij hun getal aan, maar zoo, dat de aanwijzing van den persoon des nieuwen Apostels wordt overgelaten aan den Heere, Hand. 1 : 13—26. Hunne roeping als getuigen beginnen zij echter eerst dan, als do Gemeente op het Pinksterfeest de beloften ontvangen heeft. Deze uitstorting des Heiligen Geestes is een der fundamenteele feiten, de grondslag voor al het volgende, waarop de geheele geschiedenis gebouwd is. Om de onwetendheid des volks aangaande het Pinksterfeit te verdrijven, treedt Petrus op en verklaart uit Joël 3 : 1 wat dit alles heeft te beteekenen.
Dit getuigenis van Petrus maakt grooten indruk op de in Jerusalem verzamelden. Drie duizend werden reeds op den eersten dag toegedaan. Maar de vijand rustte niet. Bij gelegenheid van een aan een lamme (Hoofdst. 3 : 1 —12) geschied wonder, op grond waarvan de Apostelen de menigte tot berouw opwekten over hunne zonden tegenover den Christus, begonnen de heerschende partijen den Apostelen het prediken te verbieden, Hoofdst. 4 : 1 —12. Daar echter de Heere Zich nu weder tot Zijne Gemeente wendde, en het getal der geloovigen toenam, zoo nam de regeerende partij daaruit aanleiding, om altijd scherpere resolutiën te nemen, en werd ondanks de wonderbare bevrijding der Apostelen slechts met moeite van het uiterste weerhouden, Hoofdst. 5 : 8—39. Dit veroorzaakte, dat de Apostelen zich tegen de geboden der overheid verzetten (20—32), om liever den smaad van Christus op zich te nemen. Het is het eerste feit, waarbij de Joden het Evangelie van zich stooten. De alzoo begonnen breuk met Israël voltooide zich, toen een der hunnen, Stefanus, voor den hoogen raad werd gesteld, en hier het volk zijne verharding tegen Gods openbaring aanwees, Hoofdst. 7. 'i)it getuigenis leidde tot zijne steeniging. Het eerste bloedvergieten heeft plaats ter onderdrukking van de Gemeente van Christus en daarop ontstond eene algemeene vervolging der Christenen, Hoofdst. 8: 1 — 3. Maar juist daardoor werd het zaad in steeds wijderen kring uitgestrooid. De Gemeente werd •verspreid, en de verdrevenen begonnen het evangelisatie-werk eerst te Samaria, en ook hier overwon het eiken tegenstand. Deverblindende kunst van Simon den toovenaar hield geen stand voor de prediking der Apostelen, Hoofdst. 8 : 4—13. Vervolgens vond' het Evangelie aanneming bjj den kamerling, Hoofdst. 8 : 26—40, en de dood van Stefanus veroorzaakte aldus eene geweldigeopschudding in het geheele land. Weldra opende de Heere andere wegen. Het door de Joden verworpen Evangelie werd door Petrus zelf tot eenen Heiden gebracht, tot den hoofdman Cornelius, en de Heere bezegelde deze bekeering eens Heidens door het schenken des Heiligen Geestes, Hoofdst. 10; ook in den kring der overige Apostelen werd dit feit bekend, en elke twijfel aan de wettigheid, om het Evangelie aan de Heidenen te brengen, werd weggenomen door de j rede van Petrus, Hoofdst. 11 : 1 —18. Door de verspreide Christenen had zich het Evangelie verder naar Antiochië verplaatst, en hier verkrijgt het eene nieuwe rust- en vergaderplaats! en trekt nieuwe belijders tot zich. Grieken worden in de? Gemeente opgenomen. De oorspronkelijke Gemeente zendt Barnabas uit, en deze bevestigt de waarheid van hunne bekeering, Hoofdst. 11: 19—26. Barnabas wordt door Paulus begeleid.
Hier begint het iweede deel der Handelingen (Hoofdst. 17) namelijk de prediking tot de Heidenen en daarnevens tot de* uitlandsche Joden. Het zwaartepunt valt van nu af op de- Heidenen door de schuld der Joden, zonder verdienste der Heidenen. Ook hier herhalen zich dezelfde vervolgingen, dezelfdeverschijnselen doen zich voor. Ook van nu aan dient de geheele geschiedenis tot getuigenis van den eenen Geest, die de Apostelen bezielt. Te vergeefs zoekt men heden ten dage de Apostelen en hun getuigenis van elkander te scheiden. De Handelingen verbieden dit. Wij zien hier dezelfde werking des Woords en des Geestes, denzelfden inhoud, dezelfde aanneming, denzelfden tegenstand, en daarom overal dezelfdeverschijnselen ook in bijzonderheden, en bij dit alles toch de grootste veelzijdigheid. Paulus verschijnt op het gebied der zich uitbreidende Gemeente. Hij zelf is een wonder in hare oogen, hij zelf een lof der genade Gods, die zich aan hem,-den voornaamsten zondaar, heeft geopenbaard. Zijn geheele leven wordt sedert zijne bekeering één groote lof, Gode aangebracht in Christus, één dienst der liefde voor de broederen. Hij was door God onmiddellijk geroepen, Gal. 1 : 1, 15, 16, werd echter door de Gemeente uitgezonden, Handel. 13: 3. De Gemeente, staande onder de leiding des Heiligen Geestes, zendt hem uit onder gebed en oplegging der handen. Hij ging niet uit zichzelven. Hij komt op een wenk des Heiligen Geestes. Bij de uitoefening van zijn zendingswerk in Azië werd hij, toen hij dieper in Klein-Azië wilde voortdringen, door den Heiligen Geest daarin verhinderd en door een gezicht te Troas naar Macedonië heengewezen, Hoofdst. 16 : 5—10. In Europa herhaalt zich hetzelfde verschijnsel als in het eerste deel. Het Evangelie wil zich ook door den dienst van Paulus het eerst tot de Joden wenden, maar het ondervindt wederom de steeds vernieuwde vijandschap tegen het Evangelie. Te Pilippi ontsluit zich het eerste heidensche huis door de bekeering van Lydia en den stokbewaarder, Hoofdst. 16: 12—14. Te Athene werd hij wederom door drijving des Geestes, Hoofdst. 17 : 16, aangespoord, getuigenis van het Evangelie af te leggen en wel voor ontwikkelde Heidenen. Te Corinthe wees hem een gezicht op 'het vele volk Gods en leidde zijn blik van de Joden af tot de Heidenen. Eene gelofte gaf hem aanleiding -tot eene reis naar Jerusalem, Hoofdst. 18 : 18—23. Te Corinthe zette Apollos zijn werk voort, en Paulus neemt Efeze tot middelpunt van zijn werk. Wederom noodzaakt hem de tegenstand der Joden zich tot de Heidenen te wenden. Eindelijk drijft een opstand hem weg. Ook in dit gedeelte stellen ons de Handelingen voor oogen, hoe de Apostelen van stad tot stad gaan, gedreven door den Heiligen Geest, om het Evangelie te verkondigen en wel allereerst den Joden, en, wanneer deze het verwerpen, dan den Heidenen. De Handelingen laten duidelijk uitkomen, dat het werken des Apostels niet door zijne eigene gedachten en plannen, maar door de vijandschap der Joden, dus door Goddelijke bestiering bepaald wordt. Het duidelijkst komt deze tegenstelling uit, toen de Apostel eene andere reis naar Jerusalem •ondernam, in een voorgevoel van al het lijden, dat hem zou treffen. Hij doet alles, om de Joden niet te kwetsen. Het baat alles niets. De Joden zijn verhard. Zij hebben den Heiland gekruisigd en vervolgen nu ook Zijne dienaren. Te vergeefs zocht hij den hoogen raad het Evangelie als de vervulling van hunne schoonste verwachtingen voor te stellen: Israël en zijne overheid volharden in de verwerping van het Evangelie. Door den aanslag van eenige dweepzieken komt Paulus in de macht van de Romeinsche overheid en moet Jerusalem onder het veilige geleide van den Romeinschen stadhouder verlaten. Te Rome gekomen wendt hij zich weder allereerst tot de Joden, en als ook hier volkomen onverschilligheid hem tegenkomt, zoo spreekt hij het openlijk uit, dat hij zich tot de Heidenen zal wenden.
Juist de verwerping van het Evangelie door Israël wordt het middel tot evangeliseering der Heidenen, Rom. 11: 7—27. Het merkwaardige van den apostolischen tijd is de verwerping van Israël en het in de plaats komen der Heidenen. God heeft Zich volgens Jes. 65 : 2 tot hen gewend, die naar Hem niet vraagden. Zijne genade is verrassend ia haar optreden en werken. De Handelingen der Apostelen geven slechts historische parallellen voor de Brieven van Paulus, en daarom heeft met recht Luther het Boek der Handelingen eene aanteekening (glosse) op de Brieven van Paulus genoemd. De genade en wederom de genade heeft zich over de Heidenen ontfermd, terwijl Israël verhard is geworden.
(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Tweede afdeeling. De tijd der getuigen van Jesus.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's