Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene betrachting over Psalm 118. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene betrachting over Psalm 118. (Vervolg.)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar wij dan zulk een licht deelachtig worden, waar wij dit licht, dat de Heere alleen God is, en Hij ons aldus alleen algenoegzaam wordt, waar wij dit offer aanschouwen, daar galmt het lied in hooger koor: B i n d t h e t f e e s t o f f e r m e t t o u w e n , of wel: Komt tot het feest met palmtakken, t o t aan de h o o r n e n van het a l t a a r . Hoe deze woorden verstaan of opgevat geworden zijn , zoolang de Psalm nog door het Joodsche volk in den tempel te Jerusalem gezongen werd, is niet gemakkelijk te bepalen, vooral alswjj in aanmerking nemen dat over hunne beteekenis tweeërlei meening bij de uitleggers heerschende is '). Luther volgt in zijne vertaling Hieronvmus, en deze de Grieksche vertaling der Zeventig. Volgens die uitlegging hebben wij hier aan het loofhuttenfeest te denken, en wordt in den Psalm het volk uitgenoodigd om met palmtakken tot het feest te komen, om ze tot aan de hoornen des altaars te planten of vast te binden. Als het loofhuttenfeest aangebroken was, zoo waren de vruchten op het veld rijp en werden zij in de schuren gebracht. Het volk nu voorzag zich op den eersten dag van het feest van citroenen en palmtakken. Wij lezen daarvan in Leviticus 23 : 40 : „En op den eersten dag zult gij u nemen takken van schoon geboomte, palmtakken, en meien van dichte boomen, met beekwilgen; en gij zult voor het aangezicht des Heeren uvvs Gods zeven dagen vroolijk zijn." Yan deze takken maakten zij zich niet slechts hutten, om daarin zeven dagen te wonen, maar zij maakten er ook bundels van, met welke zij met de citroenen in de voorhoven kwamen. Eenen bundel legden zij in de voorhoven nooit uit de hand 2). Met andere versierden zij als met kronen en guirlandes de voorhoven en staken ook meerdere takken en meien aan het altaar, en bonden ze zelfs aan de hoornen van het altaar. Het Ilebreeuwsche woord „binden" laat zich naar deze uitlegging, die met het Joodsche gebruik in overeenstemming is, zeer wel door „versieren, tooien" teruggeven, als zijnde een gevolg van het „binden", en het Hebreeuwsche woord, dat door „meien'' vertaald wordt, slechts „touwen" zou beteeken en, is nog niet geheel uitgemaakt. Zeer vele uitleggers daarentegen vertalen : Bindt het feest met touwen tot aan de hoornen van het altaar. Het woord „feest" wordt hier voor feestofferdier genomen, als passah voor passahlam. Deze vertaling schijnt van het Joodsche volk zelf afkomstig te zijn; althans vinden wijze in den Targum 1), driehonderd jaar na de verwoesting van den tweeden tempel gemaakt.
De Engelsche Bijbel, de Nederlandsche Statenvertaling, de Deensche en verscheidene andere 2) hebben : „Bindt het feestoffer nu met touwen tot aan de hoornen van het altaar." Volgens de Statenvertaling zou de beteekenis zijn: Bereidt u, om het feest te houden en den Heere te offeren; het „feest" duidt dan op het offerdier, en „tot aan de hoornen van het altaar" beteekent dus : men moet zoo vele offerdieren brengen, dat men ze tot aan de hoornen van het altaar zou moeten voeren. De Fransche Bijbelvertaling van Martin heeft: Bindt het offerdier met touwen en brengt het tot aan de hoornen ! des altaars 3). Hij maakte de opmerking, dat men de woorden „binden" en „tot aan de hoornen" niet bij elkaar moest plaatsen. De beteekenis zou zijn: Voert het dier tot aan het altaar, dat hoornen heeft. Reeds vroeger hebben geleerden de bedenking in het midden gebracht, dat de offerdieren wegens de hoogte niet aan de hoornen van het altaar konden gebonden worden. „Waar staat het geschreven", zoo vraagde Luther, „dat de Joden het offerlam met touwen naar het altaar moesten voeren?" De zin is, dat ten tijde van Christus alle feesten een dagelijksch feest zullen zijn, waarin men verheugd in het geloof predikt en daarmede Gode een dankoffer brengt, — het moet een geestelijk loofhuttenfeest zijn *). Een uitlegger uit den nieuweren tijd geeft deze verklaring": „Bindt de feestoffers zoo lang met touwen, totdat zij aan de hoornen van het altaar, d. i. op het altaar komen. Deze hoornen, aan welke het bloed van bepaalde offers gestreken werd, maakten zijne hoofdzakelijke kracht en zijn sieraad uit, datgene, waarin bovenal zijne beteekenis uitkwam Dit wordt daarom bier gezegd, om in den Psalm zeiven reeds op het hoogtepunt der feestviering lieen te wijzen, dat eerst na het einde van het gezang daar was, op de brandoffers dus. Bindt de feestoffers zoo lang vast, totdat wij uitgezongen hebben, totdat het tijdstip gekomen is, waarop zij aangebracht worden. (O. y. Gerlach.) Het is bezwaarlijk om bij zooveel uitleggingen uit te maken, hoe de Israelieten de woorden verstaan hebben. Zooveel is zeker, dat de varren, die tot het brandoffer dienden (zie Leviticus 8), niet gebonden werden. Daarentegen bond men het kleine vee met koorden of touwen en wel kruisgewijze. En het schijnt, dat Abraham zijnen zoon Izak gebonden heeft, toen hij hem opofferen moest, omdat hij hem als een lam beschouwde. Yoor het overige werd slechts het bloed van het zondoffer op de hoornen des altaars gedaan, als het een zondoffer voor den priester of voor de vergadering, de Gemeente, was. Daarentegen lezen wij in Leviticus 4 : 22, dat een overste, als hij gezondigd had, een geitenhok voor zijne zonde moest brengen. Het bloed nu van dezen bok, of van deze geit, dit zondoffer, moest op de hoornen van het brandofferaltaar gedaan worden.
Op het loofhuttenfeest was volgens Numeri 29 de bok ten zondoffer acht dagen lang het voornaamste van alle offers. Daar deze bok tot het kleine vee behoorde, werd hij dienovereenkomstig gebonden gebracht, en zijn bloed op de hoornen van het brandofferaltaar gedaan Daar nu de Joden eenstemmig verzekeren, dat op het feest der loofhutten de woorden van het eerste, het vijf- en het zesentwintigste Vers van onzen Psalm door het volk gezongen werden, zoo zullen wij wel niet feil gaan, indien wij aannemen, dat de Israëlieten ten tijde van David en daarna deu Psalm op het loofhuttenfeest toepasselijk geacht hebben. Het is ontegenzeggelijk, dat bij alle volkeren het gebruik geheerscht heeft, om niet slechts den tempel met kronen, kransen en bloem- en loofslingers te tooien, maar ook dat de feestgangers zichzelven en de offerdieren met kransen en slingers versierden en, als in Handelingen 14: 13, ook de offerdieren met touwen gebonden tot het altaar of ter slachting brachten. Het gebruik om met groen en takken te versieren wordt nog door de roomschgezinden op bijzondere feestdagen voor hunne tempels ook voor zichzelven in acht genomen. In meer dan ééne stad doen de slachters hetzelfde met de slachtdieren. Zelfs in de bouwkunst zijn kronen en loofslingers van takken, als nabootsing der natuur, de hoofdversierselen van zuilen, wanden enz. Daar nu touwen of banden zoowel uit den bast der takken of uit dunne, taaie, groene twijgen als uit vlas en huiden drievoudig gevlochten werden, terwijl het woord „binden" evenzeer met „gereed maken" of „versieren" vertaald kan worden, en het woord „feest" ook „feestoffor" beteekenen kan, evenals het woord „passah", „offer", of „feestoffer" beteekent, 2 Kron. 15: 7; 30: 17; daar voorts de Joden op het loofhuttenfeest met de takken der beukwilgen de takken der edele boomen samenbonden en daarmede het gansche voorhof des tempels en het altaar versierden tot aan zijne hoornen, ook het offer en mede den bok ten zondoffer bonden en zijn bloed op de hoornen van het brandofferaltaar deden, zoo komt het mij voor, dat de twee voornaamste uitleggingen, de eene : „Versiert het feestoffer met palmtakken en versiert inzonderheid de hoornen des altaars daarmede", en de andere: „Bindt het feestoffer met touwen, totdat gij het nabij gebracht en zijn bloed aan de hoornen des altaars gedaan hebt", zich aldus tot één laten brengen : dat beide vereenigd den waren zin dér woorden weergeven en ook zóó door de Joden opgevat werden; dat •dienovereenkomstig de psalmwoorden, opzettelijk in samengedrongen kortheid gezet, het een zoowel als het andere bedoeld hebben. Zoo is dan dit de beteekeuis : Houdt dezen dag, dien de Heere gemaakt heeft, aldus : Komt te zamen, zoovelen gij tot het volk des Heeren behoort, richt het feest aan met palmtakken, terwijl gij die allerwegen ook in den tempel tot op de hoornen van het altaar aanbindt en alles er mede versiert ; bindt en versiert met diezelfde takken ook den bok des zondoffers en doet zijn bloed op de hoornen des altaars.
Dat het volk de woorden van het vijfent wintigste en het zesentwintigste Vers den Heere Jesus op het Paaschfeest toegeroepen heeft, doet hier niets ter zake, daar het op dien dag alles niet uit zichzelven of naar gewoonte, maar door hoogere ingeving gedaan heeft. De feesten, zoowel het Loofhuttenfeest als het Paaschfeest liepen op den dag uit, toen de Heere als Koning te Jerusalem inkwam, om als het Lam Gods en als het zondoffer voor ons geslacht te worden en ons het ware geestelijke feest te bereiden van de vergeving van al onze zonden en des eeuwigen levens of der eeuwige hemelsche vreugde.
Naardien wij den zin der woorden hebben vastgesteld, wagen wij het eenen blik te werpen in het binnenste des Ileeren, hoe Hij de woorden opgevat heeft, toen Hij ze met Zijne jongeren zong in den nacht vóór Zijn lijden.
De opvatting der woorden was in de ziel van IIem, Die de Zijnen liefgehad heeft tot het einde, ongetwijfeld deze: Het is thans Paaschfeest en Loofhuttenfeest te gelijk. Mijn volk wordt door Mij van nu aan uit het Egypte des duivels, uit de macht der duisternis en het geweld des satans uitgevoerd. Het blijft hier wel is waar nog in de wereld als vreemdelingen in woningen van vergankelijk loof, dat heden groen maar morgen dor is. Ik evenwel bereid aan hetzelve dit feest, dat het zich over Mijne belofte des eeuwigen levens mag verheugen, hetwelk Ik voor hetzelve verwerf. Ik bereid hun het feest van eeuwige verlossing en verwerf voor hen den Geest der blijdschap, opdat zij zich verheugen, dat zij door Mij huisgenooten Gods en burgers van het hemelsche eeuwige Jerusalem gemaakt zijn. O Mijn volk, bindt op dit feest geloof en liefde en hoop te zamen, versiert het inet alle goede werken, welke God door Mij voor u bereid heeft. Plant al deze u gegeven werken, die gij niet hebt laten groeien, plant geloof en liefde en hoop, vrucht en gewas van Mijn werk en lijden, met al wat uwe zielen ter neder drukt, tot aan de hoornen des altaars, — dat is : Belijdt, dat al uwe in God gedane werken, al uw gelooven, hopen en liefhebben Mijn lof en des Vaders lof en eer en prijs en macht is van eeuwigheid. Bindt ook Mij met uwe takken, met uw gelooven, liefhebben en hopen, als uwen Overste, omdat Ik voor u betaal, alsof Ik gezondigd hadde, ja, bindt ook Mij als eenen uit het gemeene volk, een iegelijk uwer, die uwe zonden gevoelt en erkent, en brengt Mij Gode, als ware Ik uwe zonde, een vuile bok of geit, — zoo wil Ik gebonden zijn om u te ontbinden. Slacht Mij en rust niet, vóór gij Mijn bloed aan de hoornen des brandofferaltaars gebracht hebt, dat is gelooft, dat Ik voor u in den dood ga, en houdt u in het geloof aan Mijn bloed, als voor u vergoten, totdat gij door den Geest der blijdschap het aan uwe zielen ervaart en gelooft, dat Ik door Mijn bloed, door Mijne volkomene gehoorzaamheid tot in den dood des kruises, lqf, eere, prjjs en macht verworven heb, om krachtens deze Mijne heiligheid in u, Mijne leden, de hemelsche gaven uit te storten, en tegen al de vijanden uwer zielen u te beveiligen en te behouden. Zingt daarom: „Hosanna in de hoogste hemelen", Matth. 2 1 : 3 , „Yrede zij in den hemel en heerlijkheid in de hoogste plaatsen", Luk. 19 : 38.
Terwijl nu de Geest en de bruid roepen: „Kom", zoo heeft een iegelijk van ons, die geroepenen des Heeren zijn, voor zich deze woorden des Psalms zoo te verstaan, zooals ik meen, dat onze Heere die voor Zichzelven verstaan heeft.
(Wordt vervolgd).


1) Wij geven die tweeërlei meening het best weer uit de volgende omschrijvingen: EOBANUS HESSUS, wiens Psalterium van David door Luther, Melanchthon en Justus Jonas zeer geprezen wordt, omschrijft de woorden aldus:
„Atria flexilibus vincite virentia rarnis
Aurea qua geminis cornibus ara coit." —
SPINULA (M. Antonii Flaminii et P. Francisci Spiuulae paraphrasis in oinnes Davidis Psalmos. Basil. 1561):
„Laetissimis aras coronis cingite,
Velate festis frondibns
Dehibra patris usque ad aram : tota quo
Judaea gens se conferat." —
J . SCHWEINITZER (Straatsburgsch Gezangboek 1539) vertaalt :
„Das Fest streicht wohl und zierlich hausz,
Mit Pracht und Brausz
Die Zwyg steckt z'oberst am A l t a r . " —•
CHR. BUCHANANUS, overleden 1580, daarentegen:
„Laetitia celebrate diem, foetusque bidentis
Tenellus arae vinctus adstet cornibus." —
DATHENUS : „Bint den slagtoffer onbeladen
Aen de hoornen van den altaer."
JONSTON : „Vinctus ad äras
Stet caper et nitido de grege lecta bidens."
JORISSEN volgt in zijne Psalmberijming zulk eene uitlegging, die uit den historischen zin niet voortvloeit:
„Ein Jeder such Ihm zu gefallen,
Und bring sich selbst zum Opfer d a r l "
VONDEL: „Wijt den feestdagh in met galmen,
Al het volleck dringh' by een
Siert altaar en poort met palmen
Helpt met loof 't altaar bekleen."
M. GARGON, naar van T i l :
„ H i j is dc sterke Heer der Heeren
Die 't schaduwduister maakte klaar;
Laat loovermeien vreugd vermeêren,
En zwenkt die rondom 't brandaltaar."
•2) Hen vergelijke Nehemia 8: 15. Verv. Lundius, Oudheden; Beru. Lamy: de tabernaculo foederis, blz. 950 en Hi55. Hieronymus heeft: Constituite diem solemuem in condensis usque ad cornu altaris, en legt u i t : Colligite sub diem festum ramos et templum ornate. Dus : Bestelt den plechtigen dag in het dichte groen tot aan de hoornen des altaars, d. i. gelijk bij het nader uitlegt: llicht uwe tempelen en altaren voor God op,^ waarin gij uwe heilige plechtigheden verricht en dat in het dichte groen, d. i. in velerlei deugden, waarin God en de engelen verkeereu, tot aan de hoornen des altaars, d. i. tot den Heere Christus Zei ven, die de sterkte der ziel is." (G. Outhof, Keurstoffen over Ps. 118.) Evenzoo vertaalde het ook OslANDF.R. De LXX hebben : 2 v a T T j O a a & t é o Q r i j v t v x o ï t ; t m t x a £ o v o * v , d. i. Bestelt het feest met versieringen. Het Grieksche woord a v n n i d r c i en a v v i a r i jm beteekent: bij elkaïlr zetten, verzamelen, vergaderen, vereenigen, verbinden, dicht vastmaken, — vandaar: inrichten.


1) De Targum paraphraseert aldus: „Bindt het lara tot slachtoffer des fcestes met ketenen, totdat gij het geofferd (nabij gebracht) en zijn bloed gesprengd hebt aan de hoornen van het altaar." Gelijke opvatting als de Targum hebben ook A. Ezra, D. Kimchi en het boek Michlal Jophi Zunz vertaalt: Bindt het feestdier met koorden aan de hoornen des altaars. De Syrische overzetting heeft: Bindt ouze feestviering met ketenen tot aau de hoornen des altaars. De Arabische vertaling daarentegen, geheel van de andere afwijkende : llicht het feest aan onder hen die de hoornen van het altaar grijpen.
2) De ltaliaansche van Deodati: Legate cou funi l ' o s / i a d e l Y ó . solenneta alle coma dell' altare.
3) Evenzoo de Portugeesche van d'Almeida
4) Verdediging dezer vertalingen, Luther's Wel ke, IV, blz. 181, Walchsche uitgave.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 november 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Eene betrachting over Psalm 118. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 november 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's