Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De laatste uren van Andreas Rivet, Doctor en Professor in de theologie te Leiden. (Vervolg.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De laatste uren van Andreas Rivet, Doctor en Professor in de theologie te Leiden. (Vervolg.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na een half uur stilzwijgens ging hjj voort: „Verhoor, o God, de beden, waarmede Uw dienstknecht nog in zijn sterven voor dezen jeugdigen prins tot U komt. Zegen hem, heilig hem van zijne kindsheid af, bewaar hem voor de verdorvenheid dezes tijds, laat hem voor Uw aangezicht wandelen in onberispelijkheid en rechtschapenheid." Ook bad hij voor de keurvorstin van. Brandenburg en voor hare zusters. „De Heere moge haar versieren met alle christelijke deugden en haar de genade schenken om daarin te volharden ten einde toe."
Zijne benauwdheid werd steeds grooter. Reeds kon men niet meer geheel zijne redenen volgen. Men ontwaarde evenwel aan zijn gezicht en zijne bewegingen, dat hij zonder ophouden in gebed was. Verscheidene woorden ontsnapten hem, als: „Ja, Heere, en ik geloof het, en dat is mijne vreugde." Of: „God boven alles; Hij zal Zijn werk doen, — ik heb geen deel meer aan hetgeen onder de zon geschiedt, maar ik wenscli der Kerke vrede toe aan alle plaatsen. — Doe Zion wél en laat Uw goedheid niet van zijne burgren wijken; bouw Salem op, laat nooit zijn muur en wal door Uwe straf voor 's vijands macht bezwijken. Ik ben uit Zion, ontferm U over mij en doe ook aan mij wel. Ik sterf thans en vermag niets meer; de Heere slaat ! mij, maar Zijn Geest trekt mij tot Hom. De hoofdzaak is, dat ik mij niet meer behoef te bekommeren vanwege mijne zaligheid. God bewaart mij op wonderbare wijze, zoodat ik nog in mijne laatste uren opgebouwd mag worden. Ik hoop zeer, o mijn God, dat ik toch nimmer morren moge. Wat zijn ook alle smarten tegenover Uwe genade, die mij gewillig maakt om alles van Uwe hand aan te nemen? Gij verzacht deze voorbijgaande bitterheid door onuitsprekelijke vertroostingen. Gij spreekt met eene zachte stem tot mijne ziele, en ik versta LT, want ik ben van Uwe schapen. „Mjjne schapen hooren Mijne stem en Ik ken dezelve en zij volgen Mij." Hierbij sprak hij den Hebreeuwschen aanhef van Psalm 23 uit: J e h o v a h rogi lo e c h s o r , de Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken; welken hij zich toen liet voorlezen, de laatste woorden in het IlebreeuwBch nazeggende: „en ik zal in liet huis des Heeren blijven in lengte van dagen." Ziende, dat velen zich hierover verwonderden, zeide hij: „Verbaast u niet. ik vermag dat niet meer uit mijzelven; het is de Heere, Die alles in a l l e n werkt, opdat allen nederig zijn. Uier is eene school der verootmoediging, aanschouwt slechts mij; slaat Gods genade aan mij gade; bedenkt, hoe Hij mij met Zijne sterke hand geslagen heeft, om mij te verhoogen te Zijner tijd. Het lijden dezes tijds is niet te waardeeren tegen de heerlijkheid, die daar aan ons geopenbaard worden zal. Dit is mijne vreugde, mijnen God te verheerlijken in mijnen dood. O lieflijke dood, die een ingang zijt ten eeuwigen leven! O God, bevestig de ziel Uws knechts, opdat hij ten einde toe volharde; ik hoop, dat de strijd niet lang meer duren zal. Maak een einde, o Heere, opdat liet einde het werk krone."
Op dezen voormiddag had hem een zijner dokters, een Roomschiatholiek, bezocht en hem.gevraagd, of hij nog steeds goedsmoeds was. „Ja," had hij geantwoord, „want ik ben in God, en God is in mij. Dat is slechts een klein kruis, dat God mij nu geeft, mijnheer. Ieder moet zijn kruis dragen om Christus te volgen, Die zooveel voor mij gedragen heeft, Hij, Die het toch ganschelijk niet verdiend had. "Wat mij echter bij dit kruis hope geeft, is een goedertieren Heer, Die met Zijnen armen dienstknecht niet in het gerichte treedt. Christus is gestorven om mijne zonden en opgewekt tot mijne rechtvaardigmaking."
Eenigen tijd later kwam de heer Wimkelmans, een jeugdig Ylaamsch predikant, en sprak met hem in het Latijn; hij antwoordde hem met menigvuldige herhalingen het volgende: „De goede God sterke en beware mij voor alle kwaad. Ik dank God voor het onuitsprekelijk goed, dat Hij in mij gelegd heeft. Hij is mij te hulp gekomen in dezen toestand; Hij is steeds met mij geweest tot op dezen oogenblik. O, Hij kroont degenen, die Hem welbehagelijk zijn; op niets anders wacht ik. God woont door Zijnen Heiligen Geest in mij, welken Hij mij nimmermeer ontneemt. O Heere, geef, dat ik Uwe geboden houde. Wij kunnen en mogen ons tegen den wil van God niet verzetten. Eeuwige Yader van onzen Heere Jesus Christus, ik dank U voor al het goede, dat Gij aan mij gedaan hebt, en dat Gij mij Uwen roem hebt laten verkondigen tot in den ouderdom. Laat mij toch nu volstandig blijven tot mijn laatsten zucht, in dezelfde hoop en lijdzaamheid. Ik behoor geheellijk mijnen Heiland Jesus Christus toe, en ben verzekerd, dat Hij mij, wat Hij mij gaf, tot den laatsten dag bewaren zal. Ja, o Heere Jesus, kom! Over u echter moge God, wat ik óók bidde, Zijnen zegen uitbreiden en u een krachtig instrument, tot de verkondiging Zijner eere, maken. Amen! Ik dank u voor uwe gebeden en twijfel er niet aan, dat God ze verhooren zal. God heeft al Zijne toezeggingen aan mij vervuld; ik heb ze van verre gezien, ik heb ze geloofd en aangenomen; ik wacht slechts daarop, dat ik mi jnen laatsten zucht mijnen God moge wijden. Hij heeft mijn hart in bezit genomen; dat gevoel ik. Hij woont geheel in mij en zal mij nog slechts arendsvleugelen schenken om tot Hem te vliegen. O, heilige God, iaat mij nu tot U vliegen om geheel bij U te zijn." 's Avonds ondervond hij de verschrikkingen des doods in hooge mate. Hij had hevige pijnen in de ingewanden; de eene bezwijming volgde op de andere, en alle kenteekenen van het naderend einde openbaarde zich. Bij deze zichtbare afneming zijner krachten nam zijn geloof toe en werd zijne lijdzaamheid sterker. „Beklaagt mij toch niet,'' zoo liet hij zich uit, „deze laatste uren hebben volstrekt niets verschrikkelijks voor mij. Wel lijdt mijn lichaam zeer, doch mijne ziel is getroost, gesterkt en naar wensch verzadigd. De j Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken; Zijn stok en staf voeren mij gansch zeker door het duistere dal des doods. ' Deze kleine wolk hindert mij volstrekt niet om het hemelsche licht te zien, dat reeds in mijne ziel zijn schijnsel werpt. Heere, Gij verlicht mij, Gij verwarmt mij, Gij trekt mij naar boven; ik volg U gewillig; ik stijg opwaarts, gedragen door de vleugelen des geloofs. Nu zijn mijne smarten hevig; des te eer zal ik door dezelve ontbonden worden. Mijne wonde is smartelijk, maar ik verdraag die, dewijl Gij mij zulks opgelegd hebt. Ontferm U over mij, mijn God. Het geduld verlaat mij niet; ik weet, dat God getrouw is, en dat de beproeving dus een einde nemen zal, zoodat ik ze kan verdragen."
Toen hij het oog op zijne vrouw richtte, zeide hij: „Mijn» vriendin, ik prijs God en verblijd mij over Zijne genade aan u. Hij heeft alles wel gemaakt, mijne dierbare; moge Hij Uwe vreugde nog bevestigen en vermeerderen; de mijne is geheel onverdeeld. Ik ben zeer blijde, dat gij het einde mijner bekeering mede aanschouwt, want gij kent mij en weet, dat ik van alle pralerij een vijand ben, en dat de menschen mij altijd meer hebben toegeschreven, dan ik in mijzelven gevoeld heb, dewijl ik mijne zwakheden kende en wel wist, dat hetgeen er goeds aan mij was, geenszins uit mij voortkwam. Gode komt de roem toe, het is alles Gods werk; voleindig en kroon nu Uw werk, o mijn [God. Ik bedroef mij niet meer over mijne smarten; ik voed ook geene hoop meer in mijne z i e k t ej ik heb dadelijk bij den aanvang er in berust, dat God mij oproepen zou, en is het nu nog geen tijd, mijne dierbare?' wees slechts niet bedroefd; ik ga van u heen, maar geloof mij, 'gij zult mij spoedig volgen. Gij waart mij eene goede hulpe; gij hebt mij getrouwelijk ondersteund; God zal u ook spoedig verlossen, vrees niet. Ik weet, hoe gaarne gij dit kind gehad hebt (waarbij hij naar zijn kleinzoon wees). Heb mij verder in hem lief. Het is een welgezind, welopgevoed kind, van hetwelk ik het beste hoop." Daarop zeide hij tot het kind : „Reik mij uwe hand, mijn zoon, beschouw uwen grootvader op het sterfbed. Uwen grootvader van moederszijde, die een wakker man was, hebt gij reeds verloren; nu verliest gij ook uwen grootvader van vaderszijde. Maar in den hemel hebt gij eenen grootvader, Die u nooit ontbreken zal. Ik hoopr dat mijn zegen in u werkzaam zij. Mijn lieve jongen," ging hij voort, terwijl hij hem onder zijne armen vatte, „bid naarstig tot God, en gij zult zijn als een sterke boom, die aan waterbeken geplant is, heb goede takken en draag goede vruchten, dat is, heb de vreeze Gods, en gij zult hebben wijsheid, kloekzinnigheid en recht verstand. Wees goed en goeddoende, vlied de kwade gezelschappen, en God zal u zegenen en u gewisselijk niet verlaten. Hier is uw oom, die de plaats des vaders bij u innemen zal. Wees hem in alles gehoorzaam , evenzeer uwe grootmoeder en uwe moeder, voor welke ik bidde, dat God haar met hare beide overige kinderen rijkelijk zegenen moge." De opwekkende toespraken waren eenige malen door eene sluimering of door bemoedigende woorden en voorbeden der'predikanten, die hem kwamen bezoeken, afgebroken geworden. Hij ontving deze laatsten met hartelijke liefde, hoorde hunne vertroostingen aan en vertroostte hen wederom. Aandachtig hoorde hij naar hunne gebeden en zeide telkens bij het einde, dat hij verlichting gevoeld had. I I i j dankte en zegende elk met eenen gepasten zegenwensch.
's Avonds kwam hem ook Mejuffrouw Schuurman in de gedachten. „Dat is een persoon," zoo zeide hij, „van welke ik altijd veel gehouden heb. Zij heeft mij met hare godvruchtige vriendschap en met den titel van vader vereerd. Als een gering bewijs van mijne vaderlijke toegenegenheid geef ik haar eenen kleinen Bijbel zonder leesteekens, eene uitgave van Plantijn 1),
«Iie gij in mijne bibliotheek vinden zult. Had ik nog eenige kracht, zoo zou ik er iets met mijne stervende hand in •schrijven, tot bewijs van mijne hulde en achting, die ik voor haar vanwege hare bijzondere gaven Gods heb. Maar gij, mijn zoon, voegde hij er aan toe, zult deze tekortkoming goed maken, en haar bericht geven van mijn gelukkig uiteinde «n van mijne gebeden voor haar om bevestiging in hare liemelsche roeping en verlenging van hare dagen in zegening, «n oin de genade, dat zij gelukkig hare loopbaan voleindigen moge. Wat is er nog te doen? Heb ik niet alles gezegd? Er is niets meer te doen, dan dat ik mijne ziel in de handen Gods bevele. Is het niet tijd? Mijn God, het zij genoeg, Tieem mijne ziele; ik stel ze, o Heer, in Uwe handen, „want -Gij hebt mij verlost, Gij, God der waarheid." Gjj zijt mijne hoop en mijn vertrouwen van mijne jeugd af; ik heb geene zorg meer om iets. De Heer heeft den smaad van mij weggenomen, welken ik vreesde. (Hjj bedoelde het uitwerpen van stoffen door den mond, het gewone verschijnsel t i j deze krankheid, voor hetwelk hij bevreesd was geweest.) Spoedig zal Hij alles voleinden, wat mij aangaat, tot Zijne -eer en tot mijn eeuwig heil. Vertraagt Hij, stelt Hij mijne •verlossing uit, zoo geschiedt zulks tot uwe stichting en tot uw heil. Laat de langdurigheid mijns lijdens u niet verdrieten, maar prijst God, dat Hij Zijnen begeerlijken zegen op mij komen doet en mijn hart vroolijk maakt. Verheugt •u dan met mij en bidt." (Wordt vervolgd.)


1) Eene gezochte Hebreenwsche uitgave. Behalve Latijn en Grieksch en elf nieuwere talen was deze vrouw ook het Hebreeuwsch machtig. Anna Maria

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De laatste uren van Andreas Rivet, Doctor en Professor in de theologie te Leiden. (Vervolg.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1890

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's