Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets over het Evangelie van Mattheüs, Hoofdstuk 3,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het Evangelie van Mattheüs, Hoofdstuk 3,

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

YRAAO 19. In welken tijd predikte Johannes de Dooper in de woestijn van Judea ?

ANTWOORD. Ten tijde dat Jesus te Nazareth woonde.

YR. 20. Waarom predikte Johannes echter in de woestijn?

ANTW. Dewijl het bij de Profeten voorzegd was: Jes. 40: 3. „Eene stem des Roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt recht in de wildernis eeno baan voor onzen God," en Maleachi 3: 1 en 4: 5 en 6.

VR. 21. Maar had het dan beteekenis, dat Johannes in de woestijn predikte?

ANTW. Ja, want eene woestijn is een dor, onvruchtbaar land, een land zonder water, waar niets groeit, evenzoo is het geheele menschelijk geslacht eene woestijn, onvruchtbaar, en geen levenskiem is er in, geheel vervreemd van God, in dwaling, verderf en dood verzonken. Den eeuwigen Ontfermer, den God van alle genade, heeft het echter behaagd, uit vrije liefde en eeuwige ontferming in deze woestijn der menschheid door Zjjn heilig, levend Woord levend water te laten stroomen, opdat zij uit den dood weder groeie, bloeie en duizendvoudige vrucht drage.

VR. 22. Wat predikte Johannes aan liet volk?

ANTW. Boete (berouw) en bekeering, dat is: Buigt u neder in stof en ascli, en wendt uw aangezicht af van alle zichtbare, dingen, waarmede gij u Gode aangenaam meent te maken. Hoort en ziet, dat liet Koninkrijk Gods nabij gekomen is, waarin al uwe zonden bedekt zijn.

VR. 23. Wat is Johannes, en waartoe is hij gezonden ?

ANTW. Johannes is de grootste Profeet, want hij bereidde voor den eeuwigen Koning den weg tot Zijn volk; hij predikte, dat de groote en vreeselijke dag gekomen was, de dag des heils en der redding voor allen, die Hem aangrijpen, maar ook de dag des toorns en der verdoemenis voor allen, die Hem verwerpen, want de belofte is harer vervulling nabij.

VR. 24. Waarom droeg Johannes een kleed van kemelshaar?

ANTW. Hij kende zijne zending en wist, dat hij die Elia was, van wien geschreven staat bij den Profeet: „Hij zal voor den Heere heengaan in den Geest en in de kracht van Elia."

VR. 25. Hoe wist hij, Johannes namelijk, dat hij Elia was ?

ANTW. Zacharias, zijn vader, had hem onderwezen; ook kende Johannes den Heere zelf, bij Wien hjj eene wijsheid en een licht had gevonden, hetwelk geen gewoon mensch bezit; en het getuigenis des Geestes uit de Schriften bevestigde hem, dat, hetgeen zijn vader hem medegedeeld had, ondanks alles wat zich in en buiten hem daartegen verhief, Gods woord was.

VR. 26. Ging geheel het Joodsche land en geheel Jerusalem tot hem uit naar de Jordaan?

ANTW. IIet meerendeel ging tot hem uit.

VR. 27. Wat deden zij aan de Jordaan?

ANTW. Zij hoorden Johannes prediken, en het Woord overtuigde hen, dat hunne ongerechtige vroomheid niet deugde ; en alzoo lieten zij zich doopen.

VR. 28. Wat predikte Johanne3 den krijgslieden?

ANTW. Gij krijgslieden, gij weet het, hoe bet u eigen is; uwe macht te misbruiken, en daarbij gelooft gij nog, dat dit bij eenen krijgsknecht recht is; hoewel gij krijgsman zijt en een zwaard draagt, hebt gij echter het zwaard niet in ongerechtigheid tegen uwen naaste te keeren, en hem geweld en onrecht aan te doen, dat gij hem iets ontneemt, maar gij zult tevreden zijn met uwe bezoldiging.

VR. 29. Wat is echter in het algemeen de prediking van Johannes?

ANTW. Eene grondige onderwijzing, ware zelfkennis.

YR. 30. Wat waren de Parizeen voor lieden?

ANTW. Zij waren lieden, die den schijn van groote godzaligheid hadden, die zeer ijverden voor de Wet (voor Gods Woord), die zich met vasten en bidden in hunne vroomheid zeer onderscheidden, die voor bekeerden en wedergeborenen gehouden en algemeen geëerd werden, maar daarbij toch ongerechtigheid lief hadden, zoodat zij, gelijk Saul en Joab, onschuldig bloed vergoten en daarbij toch vroom zijn konden; die genade en werk met elkander verwarden en eigenlijk uit werken rechtvaardig wilden zjjn.

VR. 31. Hoe wilden zij dan uit werken zalig worden?

ANTW. Neen, uit genade; zij meenden: uit genade hadden zij de werken in de hand, waarbij zij zalig konden worden.

VR. 32. Wat zijn de Sadduceën voor lieden?

ANTW. De Sadduceën loochenen Gods Woord, gelooven niet aan de opstanding der dooden, ook niet aan duivel en hel, waren echter daarbij vroom. Men zou hen 't best kunnen vergelijken met de hedendaagsche zoogenaamde lichtvrienden, die ook nog wat zjjn willen, maar Gods Woord verwerpen, ook met de wereld-christenen.

VR. 33. Waarmede vergelijkt Johannes deze lieden?

ANTW. Johannes vergelijkt hen met adders, die zich niet laten tuchtigen, die niet willen hooren, wanneer gefloten wordt. Zoo vergelijkt hen ook de Heere, Luk. 7, met dooven, die het Woord Gods niet willen hooren, hoe en in welke gestalte hun ook de almachtige genade en redding aangeboden wurdt. Ps. 58: 1—5.

VR. 34. Maar hoe komt het, dat deze vrome lieden de wijsheid Gods zoo zeer tegenstaan?

ANTW. Juist wijl zij hunne vroomheid, ondanks hunne ongerechtigheid, willen handhaven; waar echter Gods Woord gehoord en aangenomen wordt, daar verdwijnen al onze werken, gerechtigheid en vroomheid, als een nevel voor de zon, en slechts een m e n s c h , een z o n d a a r , arm en naakt, blijft over, — en dat wilden deze lieden niet zijn.

Vli 35 Er kwamen echter toch van deze lieden, die zich lieten doopen? hoe kwamen zij daartoe?

ANTW Er kwamen wel zoodanigen; doch het is eerdér mogelijk, dat een kemel ga door het oog eener naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga; en bij de menschen is het ook onmogelijk, maar bij God is het mogelijk, want Gods Woord is een hamer, die steenrotsen vermorzelt, en Gods Woord keert niet ledig weder, het moet zijnen buit hebben. Zoo baande zich ook hier het Woord eenen weg, als zij erl& nden, dat zij in ongerechtigheid verkeerden, tot dusver mot God en met zichzelven geheel onbekend waren, en dat zij met hun vrome doen en drijven in den dood en in de verdoemenis lagen, en dat alleen God, krachtens Zijne eeuwige ontferming, hen uit dezen toestand redden kon, hetgeen zij ook daardoor betuigden, dat zij zich lieten doopen. Dezen waren echter geen Farizeën.

VR. 3FI. Wat beteekent „vruchten voortbrengen, der bekeering waardig"?

ANTW. Dat is: waarlijk erkennen, dat Gods Getuigenis (Zijn Woord) boven mij staat, en gerechtigheid en waarheid is; dat ik een overtreder ben, niet hierin of daarin, maar van a l l e geboden Gods, en dat al mijn lust, gezindheid en begeerte daarop uit is, God van Zijnen troon te stooten en mij zeiven er op te plaatsen, en ik alzoo in den dood en in het verderf lig, vervreemd van God; dat het tusschen mij én God eene volkomen afgesuedene zaak is, en ik mij alzoo op genade of ongenade, hetzij ik moge leven of omkomea, aan God overgeve, maar dat ik mijne hoop op Hem liebbe, dat Hij, Wiens Naam Ontfermer is, niet te schande laat worden allen, die op Zijnen Naam hopen.

VR. 37. Kunnen ook w ij denken, gelijk de Joden dachten : „Wij hebben Abraham tot eenen vader'' ?

ANTW. Wel zeker, met verandering slechts van den naam; bijv. als wij bij onszelven denken: Wij zijn gereformeerd en hebben geenen afgodendienst; de Roomsche heeft afgodendienst, en zoo is hij verloren; of: Ik ben een Christen, ben wedergeboren, ben uitverkoren, leef ook christelijk en vroom, heb alzoo de eigenschappen, welke een Christen moet hebben; mij kan het hemelrijk niet ontgaan; gij echter zijt een kind der wereld, een zondaar, vraagt niet eens naar Gods gebod, gij kunt niet zalig worden. — Op deze wijs hebben wij Abraham tot eenen vader, hebben echter Abrahams werken niet.

VR. 38. Wat beteekent dat: „God kan Abraham uit steenen kinderen verwekken" ?

ANTW. Alle harten der menschen zijn van steen; en wordt er een kind Abrahams geboren, zoo wordt door het levende Woord Gods het steenen hart in een vleeschen hart veranderd.

VR. 39. Wat beteekent het: „De bijl is aan den wortel der boomen gelegd; alle boom, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen" ?

ANTW. De bijl is Gods Woord, en nu is het de tijd waarin Gods Woord met kracht gepredikt wordt; wilt gij het nu niet aannemen, maar verwerpen, zoo kan het niet uitblijven, dat het volharden in uwe verdoolde wegen u nog meer verdoold maakt; want het Woord, dat u thans verkondigd wordt, is eeuwige ontferming Gods. En wie een oor heeft, heeft het te hooren , opdat hij gereed zij en niet ten verderve ga.

VR. 40. Kan God vrucht van ons eischen, daar wij toch in den dood en in het verderf liggen?

ANTW. Ja, wij vragen van eenen appelboom schoone goede appelen, zoo vraagt ook God van ons goede vruchten; en goede vruchten dragen wij dan, wanneer wij aan en in ons geene goede vrucht vinden, maar onze vrucht vinden uit Hem, Die onze zonden op Zich genomen en voor ons geleden heeft en gestorven is aan het kruis, Jesus Christus, Welke God is, boven allen te prijzen in alle eeuwigheid. Amen.

VR 41. Hoe doopte Johannes, en wat beleed hij voor het volk?

ANTW. Ik doop, spreekt bij, met water, want ik ben de Gezalfdeniet, Die uwe zonden kan wegnemen; Hij komt echter na mij, de Heere, Wiens schoenen ik niet waardig ben, Hem na te dragen. Ziet onbeweeglijk op Hem, Die zal u doopen met den Heiligen Geest en met vuur; en gelijk uwe vaders eenmaal in de woestijn door het zien op de koperen slang van den doodelijken beet der slang genezen werden, zoo zal ook bij het aanzien en aangrijpen van dezen Jesus (Zaligmaker) uwe door des duivels beet bekomen wond genezen, en uwe zonde weggenomen zijn.

VR. 42. Wat is dat: „met den Heiligen Geest en met vuur gedoopt worden"?

ANTW. Dat is: Wanneer wij geheel ledig zijn en geen werk in ons vinden, dat Gode kan behagen, en in onze zonde en ongerechtigheid ter helle varen, aan de eeuwige ontferming Gods, aan Jesus, den Heiland van zondaren, — Die ons toeroept: Vrees niet, gij zult niet verzinken, Ik ben gekomen om te verlossen! — hangen blijven, en alzoo de verlossing aangrijpen zonder handen, zoo zullen wij met de genade van den Heere Jesus Christus en met vuur, dat is: met de liefde Gods in Christus en met den Heiligen Geest overdekt, gedoopt worden. En alzoo zal onze ledigheid vol worden van Zijne genade, tot lof en tot verheerlijking van Zijnen Naam in eeuwigheid. Amen. Het moet echter alles door het vuur der beproeving Gods. Vergelijk Maleachi 3: 3 en 1 Cor. 3: 11—15.

VR. 43. Wat is eene wan?

ANTW. Een wan is een gevlochten werktuig, waarmede men het tarwegraan reinigt van het kaf. Het kaf is licht stroo, maar de tarwe is zwaar. De landman doet de met kaf vermengde vrucht in de wan en neemt de wan in handen, werpt de vermengde vrucht uit de wan in de lucht, waarbij door sterke beweging der lucht het lichte kaf wijken moet en op den grond valt, terwijl de landman zeer handig de zware tarwe weder in zijne wan weet op te vangen. Zoo is het duidelijk naar Duitsche en Hollandsche wijze, in het Oosten doet men het toch nog anders.

VR. 44. Wat is de wan in de hand des Heeren, en wat wil Johannes daarmede zeggen ?

ANTW. Johannes wil zeggen: De tijd is daar, dat de Heere komt, en Zijn Woord zal zulk eene wan zijn, dat is. Zijn Woord zal zoo krachtig zijn, dat Zijne dorschvloer, de Kerk, het geheele volk Gods, gereinigd wordt, want het wordt zoo bewogen en in de hoogte geworpen, dat het kaf uitvalt, of, zonder beeldspraak, dat de onrechtvaardigen, die in ongerechtigheid vroom en hoogmoedig zijn, geheel onbekwaam zullen worden voor het Koninkrijk Gods, en alzoo zich stooten; en wijl zij niet arm, niet ellendig, -en geene zondaars zijn, zullen zij door den adem des Almachtigen terugwijken en ter aarde vallen. Maar alle rechtvaardigen, dat is, alle armen en ellendigen, die zich verootmoedigen voor hunnen God, die aan het Woord Gods zich vastklemmen en geene gerechtigheid hebben, maar enkel zonde, jammer en ellende, hoewel zij ook heen en weder geworpen worden, zoo zal toch de bekwaamheid van Hem, Die de wan in handen heeft, hen in Zijne korf, dat is in Zijn Woord, weder weten op te vangen en in Zijne liefde bewaren.

VR. 45. Op welken tijd kwam Jesus tot Johannes aan de Jordaan ?

ANTW. Ten tijde, toen Johannes dit predikte en doopte, en de Heere dertig jaren oud was.

VR. 46. Wat wilde de Heere bij Johannes?

ANTW. Hij wilde Zich ook laten doopen.

VR. 47. Hoe doopte Johannes, en welk eene beteekenis had de doop?

ANTW. Johannes dompelde de menschen in de Jordaan onder, zoodat het water boven het hoofd hen bedekte; hetwelk een beeld is van „omkomen'', dat is zooveel als: in den dood gedoopt worden; ook was de Jordaan een beeld des doods, en alzoo was, wanneer men gedoopt was, alle eigene gerechtigheid, vroomheid en heiligheid in het water verdronken, ja overeenkomstig het beeld was men dood. Men ging als een levende (als een Farizeër) in het water, en als een doode (als een Heiden) kwam men weder boven; en alzoo was de doop eene belijdenis, eene erkentenis van zonde, wijl men ook openlijk daarmede betuigde, dat men een zondaar, een overtreder was, gelijk wij dan ook van den beginne in het paradijs, den afval van God aanvangen en heden nog voortzetten , en den dood gestorven zijn, maar niet willen gelooven, dat wij dood zijn, daarentegen ons voortdurend handhaven als levenden. Den God van alle genade heeft het echter uit eeuwige ontferming behaagd, allen, die zich in den dood bevinden, uit den dood te verlossen en levend te maken. Zoo kan derhalve, waar wij meenen te leven, naar den raad Gods geene redding gevonden worden, en zoo moeten wij, om te leven, eerst gestorven zijn, dat is, wij moeten erkennen, dat wij zijn hetgeen wjj zijn, namelijk dood in zonden en misdaden., aan verdoemenis en vloek overgegeven, opdat onze verlossing zij alleen op hoop, in het Woord, dat God gesproken heeft (in Christus): „Gij dooden, gij zult leven in Mijne genade en ontferming alleen". En ofschoon wij nu ook dood zijn in zonde en verderf, zoo heeft Hij, n. 1. God, ons nochtans levend gemaakt in Christus, maar ons leven is verborgen (voor onze oogen) met Christus bij God.

VR. 48. Wanneer echter de doop eene belijdenis van zonde is, waarom liet Zich dan de Heere doopen, Die geene zonde gedaan heeft ?

ANTW. De doop was naar gerechtigheid ingesteld, want God heeft alles onder de zonde besloten, onder ongeloof, opdat Hij Zich over allen ontferme, dat is : met al onze gerechtigheid is het uit. De geheele geschiedenis met ons is in het paradijs verdorven, door onzen moedwilligen afval van God; en dewijl wij Hem verwierpen en Gode gelijk wilden zijn, zoo hebben wij Zijn Woord, Zijnen heiligen Naam onteerd; daardoor zijn wij vervreemd van God, zijn in flen dood gezonken, en zoo was en is alle verlossing door menschelijke macht uit en voorbij. Toen heeft God uit eeuwige liefde, om Zijns heiligen Naams wil, deze onze verlorene geschiedenis besloten en verzegeld, en heeft eene eeuwige gerechtigheid, dat is, Zijne eeuwige ontferming en genade, in Zijn Woord, in Jesus Christus, aan het licht gebracht. Deze Jesus, onze Heere, werd een mensch, met lichaam en ziel, een mensch gelijk wij. Hij ontledigde Zichzelven en nam de gestaltenis aan van eenen dienstknecht, dat is, naar eeuwige ontferming Gods verliet Hij vrijwillig Zijne heerlijkheid, en werd een mensch en werd vleesch; maar door Zijn vleesch-worden stelde Hij Zich in den toestand, waarin wij zijn, in onze diepe verlorenheid, geheel en al met zonde beladen en bedekt, gelijk geen ander mensch, want al onze zonden waren op Hem geworpen; zoo kwam Hij ook tot Johannes, om Zich te laten doopen, om al onze zonden als Zijne zonden te erkennen, en alzoo liet Hij Zich zinken in liet waterbad, in de diepte des doods, en bekende daardoor, dat Hij waarachtig met ons in onzen dood geplaatst was, en gelijk Hij Zich vrijwillig, naar Gods ontferming, in de diepte van onzen dood plaatste, vertrouwende op het Woord Zijns Gods, rechtvaardigde en richtte Hij het Woord en den Naam Gods, welken de mensch (wij), alle vleesch verworpen hadden, weder in gerechtigheid op. En gelijk Hij, de Heere, nu in het vertrouwen op Zijnen God uit den dood verlossing gevonden heeft, zoo zullen allen, die in hunne verlorenheid in Zijnen dood zinken, in Hem uit den dood verlossing gevonden hebben.

VR. 49. Waarom weigerde Johannes den Heere den doop?

ANTW. Omdat hij in Hem den grooten Koning, den Heiland en Verlosser, zag, en in zichzelven eenen mensch, eenen arme, ellendige, eenen zondaar.

VR. 50. Waarom had Johannes noodig van den Heere gedoopt te worden?

ANTW. Omdat hij in den Heere de volheid van gerechtigheid en liefde zag. hij echter zichzelven geheel ledig bevond.

VR. 51. Waarom verwonderde zich Johannes, (lat de Heere tot hem kwam, daar hij Hem toch weigerde?

ANTW. Wijl Johannes en wij allen met hein de groote verborgenheid „God geopenbaard in het vleesch" niet kunnen vatten.

VR. 52. Waarom liet hij het Hem toe?

ANTW. Omdat hij het koninklijk woord des Heeren boven zijnen wil, zijne kennis en zijn verstand stelde.

VR. 53. Wat is het „alle gerechtigheid te vervullen"?

ANTW. Dat is: De Heere wilde niets meer hebben en niets meer zijn, dan wij; Hjj wilde geen wijn drinken, waar wij water drinken; niet verzadigd zijn, waar wij hongeren; Hij wilde niet leven, waar wij dood zijn, en zoo wilde Hij ook met ons gedoopt zijn.

VR. 54. Waarom opende zich de hemel?

AN TW. Wijl hij niet gesloten kón blijven; waar de ingewanden Gods, de volheid Zijner eeuwige ontferming, openbaar werden, daar moest de hemel scheuren, zich openen over Zijnen Heilige, Zijnen Geliefde, Die al Zijnen wil deed.

VR. 55. Wat zag Johannes toen ?

ANTW. Den Heiligen Geest, die als eene duif, broedende, vermeerderende, gelijk Genesis 1 : 2, op den Heere kwam; toen werd vervuld Jesaia 61: 1 en Psalm 45: 8.

VR. 56. Wat openbaarde zich toen ?

ANTW. De stemme Gods, het groote getuigenis, de openbaring Gods des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Iets over het Evangelie van Mattheüs, Hoofdstuk 3,

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's