Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets over het Evangelie van Mattheüs, Hoofdstuk 4, (vervolg)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het Evangelie van Mattheüs, Hoofdstuk 4, (vervolg)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VK. 91. In welke omstandigheid was onze Heere in deze wereld, en hoe was Hij daarin gekomen , en hoe gedroeg Hij Zich, hoe en waardoor verkreeg Hij de overwinning over den duivel, dat hij (hoewel dan ook voor eenen tijd) den Heere moest verlaten?

ANTW. Alle menschen, die van Eva (de moeder van alle menschenkinderen) afstammen, liggen in de verblinding van het zichtbare, in de macht en heerschappij des duivels en des doods; a l l e n zijn zij door de verwerping van den wille Gods in het paradijs, vleesch geworden, dat is zijn zij in de macht en heerschappij des duivels en des doods gekomen, alzoo dat alle bedenken en streven van het menschelijk hart boos is van zijne jeugd af en voortaan, geheel en al vleesch tegenover God den Almachtige, Die Geest is. — Door ongehoorzaamheid aan, door afval van den levendeu God is de mensch (zijn wij) uit het leven in den eeuwigen dood gezonken en alzoo van moeders lijf aan, naar het vleesch in opstand tegen God, tegen Zijn Woord en Zijne almachtige genade tot aan zijnen (tot aan onzen) dood. — De Heere echter stond in onze plaats, i n ons v l e e s c h ; Hij was niet een z o n d a a r , Hij kende geene zonde, Hij heeft geene zonde gedaan, maar omdat het Gods welbehagen was, wilde Hij h e t , en werd zonde voor ons, en dat werd Hij door Zijn komen in ons vleesch. Hij werd niet, gelijk wij, vleesch, namelijk, door afval en ongehoorzaamheid maar Hij kwam, naar den eeuwigen raad en wil, in gehoorzaamheid aan Zijnen Vader en begaf Zich in onze zonde , in onzen vloek, in onzen dood. — ITit het vleesch en bloed der maagd Maria, een zoon van Adam, nam Hij de gestaltenis van eenen dienstknecht aan, en werd gelijk een ander mensch, in g e d a a n t e g e v o n d e n als een mensch. Het eeuwige, waarachtige Woord werd vleesch, — God gaf Zijnen heiligen, volmaakten, eeniggeborenen Zoon aan den duivel over, in onze verlorenheid, in de macht des Satans. — De eeuwige liefde Gods daalde mitsdien in onzen vergiftigden toestand in, opdat Zijn heilige Naam weder verheerlijkt, en het vergif der slang, des duivels vernietigd en onschadelijk gemaakt zou zijn. Gods oneindige liefde openbaarde zich in het vleesch, opdat een menschenkind, opdat wij Zijne goedertierenheid aanschouwen zouden. Gods welbehagen was het, in z w a k h e id teruggebracht te hebben eenen nieuwen hemel eneene nieuwe aarde, welke door de macht des Satans verwoest was. Maar — de Almachtige kwam niet op eenen Elias wagen, om Zich in het heilige der heiligen van den tempel te Jerusalem neer te zetten, of in het paleis van eenen hoogepriester, — neen, als een zwak hulpbehoevend Kindeke, geheel als wij, legt Hij Zich in eenen stal, in eene krib te Bethlehem, en hoewel Jerusalem de belofte kent, blijft het haar nochtans verborgen ; het Woord, dat geboren, verschenen is in eenen stal, — nochtans verborgen, hoe ook de engelen Gods Zijnen lof verkondigen. In den nacht, in de duisternis verschijnt het Licht, de Zon der gerechtigheid, maar de duisternis begrijpt het niet, — en al komen ook mannen uit verre landen, om het Kindeke te aanbidden, zoo wordt toch, in plaats van de liefde en de barmhartigheid te verstaan, het moordstaal geslepen, en zoo moet het Kindeke op den rug van Jozef (eenen armen zondaar) naar Egypte worden gedragen en evenzoo terugkeeren. (Daar de middelen ontbreken, laat God voor hen van den opgang der zon koninklijke geschenken komen.) Te Nazareth, onder zondaren, vestigt Hij Zich metterwoon, en tot in het dertigste jaar is schaaf en zaag in Zijne hand, en in het zweet Zijns aangezichts eet Hij Zijn brood, — en als een liefhebbende Bruidegom verlaat Hij nu vader en moeder om Zijner bruid, Zijner Gemeente toe te behooren, gelijk-Hij dan ook met haar, uit eeuwige ontferming, één vleesch geworden is en in alles Zijnen broederen gelijk, uitgenomen de zonde, Ilebr. 4: 15; derhalve niets boven eenen» anderen mensch, boven ons vooruit hebbende, nog zwakker, nog armer, nog doover, nog blinder dan wij, bovendien den duivel, den Satan, den god dezer eeuw, als een brieschenden leeuw tegen Zich, zooals geen menschenkind, — en eene vergelijking van Hem met Job ware te zwak; hier was meer dan Abraham, David en Salomo, hier was het eeuwige Woord Hetwelk God sprak : „Er zij licht!" hier was de almachtige God Zelf verschenen, in vervulling Zijner belofte (in het paradijs) om te vernietigen, te vermorzelen den kop der slang, in Zijn Woord, aan Hetwelk Hij een lichaam toebereidde, en dat Hij in liet vleesch zette, opdat het geloof Gods weder opgericht en een verloren menschenkind verlost zij, — vandaar die vijandschap, vandaar die list en macht der verzoeking over onzen dierbaren Heere, van Bethlehem tot aan het kruis, — vandaar die vervolging, smaad en spot van alle Profeten en dienstknechten Gods, van het paradijs tot nu toe, — want niet onze naam, ons woord, maar het Woord Gods lijdt vervolging, in allen, die in Zijnen Naam gelooven.
Aan het geschrevene Woord was het eeuwige, ongeschapene Woord onderdanig, en zoo ging de Heere tot Johannes aan de Jordaan en liet Zich doopen, om der gerechtigheid wil, — daar God alleen goed is, en alle vleesch veroordeeld is en al zijne heerlijkheid niet anders is dan gras, en Hij, de Zoon des menschen — hoewel Gods Zoon — gehoorzaam was aan Zijnen God, Zijnen Yader, Hem geloovende en vertrouwende, dat Hij in den dood en onder den vloek, waarin Zijn God Hem gesteld had, nochtans den grooten Naam van God verheerlijkte, en Zijne almachtige genade, goedertierenheid en ontferming openbaar werd, dat, hoe ook een menschenkind in den dood en in de verdoemenis ligt, nochtans Gods Naam Ontfermer is, en Zijne goedertierenheid in der eeuwigheid is, •over allen, die Zijnen Naam aanroepen.
Yan den troon Zijner heerlijkheid af zag de eeuwige Yader Zijnen Jedidjah, Zijnen eenig Geliefde — naar Zijnen wil — in gehoorzaamheid Zich in den dood begeven, en als de Heere uit het water opkwam, moest de hemel scheuren en eene uitstraling van God den Almachtige — de Heilige Geest — daalde op Jesus neder. Het geloof en) de overgave van Jesus aan Zijnen God en Vader hadden den hemel gescheurd, de liefde des Vaders tot den in den dood Zich bevindenden Geliefde drong door de •wolken: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn •welbehagen heb!" Toen de hemslsche heirscharen in de velden van Bethlehem de geboorte des Heeren bezongen en de komst van den Almachtige verkondigden, toen maakte zich de duivel en zijne inedegenooten op, Hem in het verderf te storten en t e dooden, — en toen het getuigenis van den Almachtige aan de Jordaan door de wolken gedrongen was, rukte de Satan en zijn leger met vergiftige, vurige pijlen aan, om een arm, onschuldig Lam in het verderf te storten — als eenen Adam, •eene Eva, en in hetzelve ons allen.
God echter wilde Zich openbaren, zooals Hij goedertieren, genadig en barmhartig is in Zijnen geliefden Zoon, ondanks duivel, zonde en hel, en zoo ging de Heere, gedreven door den Heiligen Geest, in de woestijn, waar Mozes, waar Elias en vele armen en geplaagden in benauwdheid en nood met God geworsteld, en ontferming en troost in gebed en smeeking gevonden hadden. Veertig dagen en veertig lange n a c h t e n , (die in het bijzonder voor den mensch niet aangenaam zijn) werd de Heere voortdurend aan de vurige pijlen des duivels blootgesteld , de macht van het zichtbare (dat is des duivels) wilde Hem verderven, de gevaren der woestijn, zooals honger €n dorst hadden Hem ten doode toe afgemat, daarbij trok Zich de Geest terug, — en vleesch, het zichtbare werd Hem door den duivel voor de oogen gehouden.
Onmachtig naar lichaam en ziel, zwak als eene tortelduif tegenover een leviathan, — laat de Almachtige Hem één en nog één woordje, en nog eens een woordje in Zijn ledig bewustzijn dalen, — Hem, het eeuwige Woord, is dit geschrevene Woord als een juweel in eene gouden kroon, als een lichtstraal der zon in eenen duisteren, donkeren nacht, als een dronk water uit de eeuwige bron voor eene dorstige en versmachtende ziel. De Heere neemt dit woordeke Gods, heft het omhoog en zegt: Dit is Mijn brood, — dit is Mijn leven, — dit is Mijn kenteeken, — hierin ligt Mjjne erkenning, — en al staat ook alle heiligheid, al het zichtbare, hemel en aarde Mij tegen, «n al is het, dat Ik ook niet in het recht gesteld wordt, — al wil Mijn oog Mij ergeren, Ik ruk het uit en werp het van Mij; hand en voet moeten afgehouwen zijn, — en al moet Ik ook omkomen in deze machteloosheid, in zulk eene ellende, — zoo leeft nochtans Mijn Verlosser: — het Woord zal nochtans recht behouden over alles in hemel en op aarde.
Satan, — wijk van Mij! gij zijt een tegenstander, want gij wilt goed, wilt geprezen, wilt God zijn, maar er staat geschreven: God is het alleen, Die goed is, Die alleen geëerd, aangebeden zijn zal, het vleesch is niet nut. In zwakheid, gelijk geen menschenkind zwak is, sprak de Heere het woordeke, h e t g e s c h r e v e n e , doch de macht des Woords overwon al liet zichtbare, duivel en vleesch. — Er staat geschreven, — het is niet Mijn Woord, het is het Woord Mijns Gods, Mijns Vaders, en alles wat dit Woord tegen is, zal niet bestaan; het moge heerlijk zijn, het moge schitteren, Gode gelijk schijnen, nochtans zal het niet bestaan, — het Woord, al schijnt het ook machteloos, — zal nochtans heerschappij voeren en recht behouden over alle vleesch, in elk gericht, waar en hoe het ook geoordeeld wordt; — God alleen is goed, God alleen is vroom, God alleen is genadig; alle vleesch is gras, alles is ijdel, —- er staat geschreven: Gij zult God alleen aanbidden. In eene van alle kracht ontbloote zwakheid werd de duivel en het vleesch overwonnen, en alzoo overwon onze Heere en Heiland in het g e l o o f de wereld en al hare koninkrijken mitsgaders hunne heerlijkheid, alle heerschappijen en machten (niet voor Zichzelven, maar voor ons heeft Hij het gedaan) en heeft over dezelve getriumfeerd, zoodat zij machteloos zijn voor allen, die gelooven iri den Naam des Zoons Gods. De Sterkere kwam over den sterke, de duivel sidderde en week terug, de Leeuw uit Juda's stam was in den strijd gekomen, Hij had Zich aangegord voor Zijn arm, ellendig, verloren volk ; het geloof heeft Hij begonnen en heeft hetzelve voleindigd, en heeft daardoor de banden verbroken, die ons gebonden hielden in dienstbaarheid der zonde, opdat wij zouden wedergebracht zijn tot Zijnen God, tot onzen God — tot Zijnen Vader, tot onzen Vader — en de duivel verliet Hem, en daarom moet Hij ook ons verlaten, dewijl de Heere in onze plaats stond, en de engelen Gods zullen ook ons dienen, omdat zij tot Hem gekomen zijn, om Hem te dienen.

Dat heeft Hij alles ons gedaan,

Daarmee toont Hij Gods liefde aan,

Dies love Hem der Christ'nen schaar,

Die anders eeuwig verloren waar'.

(Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Iets over het Evangelie van Mattheüs, Hoofdstuk 4, (vervolg)

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's