Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zesde kruiswoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zesde kruiswoord

„Het is volbracht!" — Ev. Joh. 19:30.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het doel van den booze en het streven van alle vleesch was, om, zoo mogelijk, het werk der verlossing te verhinderen. Evenwel, dit gelukte den vijand onzer zaligheid niet. Of ook de Heiland ten einde toe met smaad en hoon overladen werd, en de bedwelmende edik, dien men Hem spottend aanbood, de laatste lafenisdronk was, dien de wereld Hem gaf, — niets kou Zijne liefde dooven, om te voleinden het werk, dat de Yader Hem gegeven had om te doen, en van Zijne lippen te weerhouden het woord dezer liefde: „Het is volbracht!" dat machtige woord, dat der slang den kop verpletteren, Satans werken verbreken zou. Door dat woord zou het blijken, dat de verlatenheid van God voor den Messias had opgehouden; dat Hij wederom deelde in de gunst en nauwe gemeenschap des Yaders, en dat de verlossing was teweeggebracht voor hen, die ten leven ingaan. O, die trouw, die liefde des Heilands, welke niet bezweek, ook waar zij door niets, dan door bespotting en miskenning beantwoord werd. Waar alles week, daar hield Hij stand; waar alles Hem verliet, daar droeg Hij alléén den zwaren last; waar Hij zelfs van God was verlaten, daar hield Hij nochtans aan God vast, en daarom kon Hij '— hoewel Hij den dood nog moest smaken, — reeds nu den triumfkreet doen hooren : „Het is volbracht!" Ofschoon Hij daar hing als een machtelooze, als een vloek voor de zonde, — toch wist Hij, dat Hij de Rechtvaardige was, de Knecht des Yaders, door Wiens hand het werk der verlossing gelukkiglijk voortging. Hij wist het, — hoe geheel verloren de zaak der verlossing naar het uitwendige ook scheen, — Hij wist het nochtans, hoe daarboven, in het gericht van God, voor 's Heeren aangezicht, alles in het recht was gesteld; daarom riep Hij het uit, ten aanhoore van hemel en aarde, ten aanhoore van menschen en duivelen: „Het is volbracht!" Met dit woord wil Hij troost gieten in het hart, dat troosteloos is vanwege zijne zonden; met dit woord wil Hij hen bemoedigen, die evenals de tollenaar van verre staan en hunne oogen niet ten hemel willen heffen; Ilij wil hun toeroepen: „Komt, gij armen en ellendigen, die naar verlossing uitziet; alles is bereid, het Vaderharte Gods staat open, het hemelsch Paradijs is herwonnen!" — Zoo was het in Jesus' hart, zoo was het ook in den hemel der heerlijkheid gesteld, hoewel het naar het zichtbare scheen, dat niets volbracht, dat niets herwonnen, maar dat alles mislukt, alles verloren was. Dit is de genade van onzen Heere Jesus Christus, dat Hij door allen nacht van lijden en verlatenheid, te midden van alle aanslagen des boozen en de kwellingen van menschen, liet werk der verlossing heeft tot stand gebracht; Zijn arm heeft Hem heil beschikt, toen alle machten der duisternis op Hem aanvielen, en niettegenstaande dit alles, heeft Hij beleden: „Het is volbracht!" Daardoor heeft Hij eene deur der hope geopend, waardoor z i j tot Hem mogen vluchten, die in nood van allerlei aard verkeeren, en het alles voor hen schijnt toegemuurd te zijn. En o, er is zooveel, dat ons gedurig aanvalt en allen troost doet missen: de zonde, die ons altijd omringt, onze verdorven aard, waartegen wij ons leven lang te strijden hebben, de verkeerde gedragingen der menschen jegens ons, — hoe maken zij zich op tot eene ontzettende macht, om ons den mond gesloten te houden, terwijl wij al deze aanvallen toch hadden kunnen te gemoet treden met te wijzen op het woord onzes Heilands: „Het is volbracht!" Wij bezwijken, wij hebben geene kracht om in dezen geestelijken strijd staande te blijven, en nog veel minder, om de overwinning te behalen; maar daarom juist heeft de Heere Jesus het voor ons gedaan, voor ons, die als gansch hulpeloozen en krachteloozen tot Zijne genade de toevlucht nemen, en alzoo geenen anderen grond van zaligheid zoeken, dan die daar ligt in Zijn volbracht Middelaarswerk. Nu alles volbracht is, mogen wij met vrijmoedigheid toetreden, al is het ook, dat wij in en om ons niet anders zien, dan het tegendeel. „Het is volbracht"! — heerlijk troostwoord voor allen, wier ziel dorst naar den levenden God, al is het dan ook, dat hier een edikdrank van vele wederwaardigheden en smarten des aardschen levens te drinken wordt gegeven. „Het is volbracht"! — eenig, maar ook voldoend houvast voor hen, die zich verloren gevoelen voor God, en die door den duivel met hel en verdoemenis worden gedreigd. „Het is volbracht"! — arke des behouds voor allen, die zichzelven wegens hunne zonden moeten veroordeelen en wegwerpen, en voor wie het onmogelijk is, om er zich aan te ontworstelen. „Het is volbracht"! — ster der hope voor allen, die in het duister dwalen, die in nood en dood verkeeren en allen troost missen; maar die nochtans het oog vestigen op deze Ster, die uit Jakob is voortgegaan (Num. 24: 15). Jesus, — Hij, Wiens Naam beteekent: Zaligmaker, iemand, die ruimte maakt, die er uit- en doorhelpt, — Jesus heeft gesproken: „Het is volbracht"! en dit woord zal zijne kracht behouden, als de zon niet meer wezen, en de maan niet meer schijnen zal, j a tot in alle eeuwigheid zal dit woord zijne kracht behouden. Daarom, gij allen, die bekommerd zijt vanwege uwe zonden, wien het om Jesus Christus en Zijne gerechtigheid te doen is, —• heft uwe hoofden op, aanschouwt aan Golgotha's kruis den Man van smarten, en hoort uit Zijnen eigen mond het woord, dat u kan troosten; d a t woord, hetwelk u allen twijfel wil ontnemen; dat woord, waarover de engelen Gods juichten, en waarvoor de hel sidderde, „Het is volbracht"! Klemt u aan d a t woord vast in allen nood en dood, en ziende op Hem, Die dit woord heeft gesproken, geeft den Heere de eer Zijns Naams, dat Zijns het heil is.„Het is volbracht!" Wilde de Heiland daarmede zeggen : „nu is de profetie van Ps. 69 vervuld, waar de Heilige Geest getuigt, dat men den Messias in Zijnen dorst edik te drinken zou geven ? Zeer zeker bedoelde Hij ook dit; maar er was toch nog veel meer. Wilde Hij dan zeggen: „Mijn lijden is bijna ten einde, en door den dood zullen deze banden geslaakt worden" ? Zeer zeker heeft de Heiland ook dit bedoeld; want dat hing alles met de groote hoofdzaak samen; maar de groote hoofdzaak was d e z e , dat Gods geschonden recht hersteld, de Wet vervuld, de zonde gedragen en verzoend, en de weg ter zaligheid was geopend en gebaand. Er; dit alles was noodig, zouden zondaren gered zijn; noodig was dit, omdat wij niet meer in die betrekking tot God staan, waarin wij stonden, toen wij, in Adam, rein geschapen uit Zijne hand te voorschijn kwamen. Immers Adam viel, en wij in hem, en zoo is door de misdaad van dien éénen de dood gekomen over allen. DAiir ligt de breuke, daar de oorsprong ook van ons verderf, daarin de ondergang van al wat mensch heet; maar ziet! o wonder van genade, de Zone Gods gaf Zich over tot lijden en dood, om de Wet Gods te vervullen en Gode Zijne eer weer te geven, Hij wilde een vloek worden, om ons van den vloek te verlossen. Dat had Hij op Zich genomen in den raad des vredes, en d a t was nu volbracht. De Heere God had den mensch Zijne heilige Wet gegeven en daarin hem getoond, h o e Hij wilde, dat de mensch gelukkig zou zijn in Zijnen dienst, levende in de gemeenschap der liefde Gods en des naasten. En dat deze Wet met hare eischen niet op zij geschoven, maar dat zij stiptelijk moest vervuld worden, dat kon die mensch zien, toen de heilige Wet werd afgekondigd onder het geklank der bazuin, terwijl de berg van vuur brandde, en een hevig onweder den Sinaï deed rooken en daveren. Dat alles was zinnebeeld van den strengen eisch der Wet, en van het schrikkelijk oordeel, dat hem wacht, die met die geduchte Wet door zichzelven tracht klaar te komen. Zoo is het dan de Wet, die ons veroordeelt, die ons vervloekt, die ons schuldig stelt voor God. De Heere Jesus Christus nu heeft aangebracht, wat de Wet vorderde; Hij heeft aan al hare eischen in geest en waarheid gehoorzaamd, en alzoo gerechtigheid, genade en het eeuwige leven verworven voor hen, die als verlorenen bij Hem schuilen; Hij heeft den weg tot het Vaderharte Gods geopend, en mogen wjj door Hein tot God gaan; Hij heeft teweeggebracht. dat dood- en doemschuldige zondaren door het geloof in Hem rechtvaardig zijn voor Gud: zie, d a t alles is door Hem volbracht. Hij heeft met Zijne ééne offerande volbracht, wat al de duizende offeranden volgenB de Mozaïsche Wet niet volbrengen konden. Allerlei offeranden moesten voortdurend worden gebracht; het bloed van runderen en lammeren moest stroomen; maar het was niet in staat om de consciëntie te reinigen, dewijl men telkens wederom volgens de Wet onrein werd, en dan weer lag onder de straf, op de zonde gedreigd; alle wettische reinheid, alle ceremoniëele verzoening was slechts voor een tijd, zij kon evenwel voor zichzelve de ziel niet rechtvaardigen voor God, noch een grond zijn voor de eeuwigheid. Wat het offer beteekende en predikte, dat was noodig, opdat er een in Gods oog voldoende rechtsgrond voor den zondaar ware, waarop hij welgetroost en zalig leven en sterven kon. Deze rechtsgrond, waarop een zondaar, in zichzelven veroordeeld en verloren, nochtans voor God rechtvaardig staat, is het Lam Gods, geslacht voor de grondlegging der wereld; daarom heeft de Heere Christus door Zijn leven, lijden en sterven volbracht, wat te volbrengen was. Zóó is er genade verworven bij God, bedekking der zonden en eeuwige gerechtigheid bij den Oppersten Rechter. Zondaren, die niets hebben om er mede voor God te kunnen bestaan, hebben in Hem den Heiland, die hen met Zijne gerechtigheid bekleedt; zij, die naar den Heere niet vraagden, vinden in Hem den Verlosser, in Wiens: „Het is volbracht!" de volkomene herstelling is voor allen, die als verlorenen tot deze genade toetreden. Nu is de weg des lieils geopend : de Filistijn, de Tyriër, de Mooren, zij, dh zitten in het land der doodsschaduwe, zij worden geroepen, zij worden genoodigd, om op dit volbracht werk het „amen" te spreken, en met het Israël, dat in de voetstappen zijns vaders Abrahams wandelt, zich neer te buigen voor den Heere Heere, Die zulk een wondervollen weg van eeuwige verlossing heeft gebaand. Christus heeft alles volbracht, en Hij heeft dat gedaan, „om te openen de blinde oogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten," j a Hij is het, „Die de gebrokenen van harte verbindt, Die het j a a r van 's Heeren welbehagen uitroept, en Die alle treurigen vertroost" (Jes. 42 en 6 1 ) ; want: waarlijk — „het is volbracht!" De verklager der broederen heeft het proces verloren; al zijne aanklachten zijn te schande geworden, en het volk des Heeren gaat vrjj uit. De wereld moge dat volk verdrukken, op zijnen ondergang het toeleggen, alles aanwenden om het Koninkrijk des Heeren tegen te werken, — nochtans komt dat Rijk van dag tot dag, en zal het komen, zoolang er zondaren zijn, die naar Gods gerechtigheid hongeren en dorsten, want de zekere waarborg ligt in dit woord des Heilands: „Het is volbracht!" In dit woord ligt de oplossing van zooveel, wat ons anders geheel onverklaarbaar zou zijn. Waardoor toch komt het, dat er hier en elders zondaren zijn, die gebogen gaan onder den last hunner zonden, die worstelen om redding, om licht, om leven, om troost, — en in wier hart de vrede Gods nederdaalt, die vrede, die alle verstand te boven gaat? De oplossing dier vraag ligt in het woord des Heilands: „Het is volbracht!" Waardoor komt het, dat er redding, dat er uitkomst voor allen lichamelijken nood en geestelijke ellende is; dat er geen kruis zoo zwaar is, of er is eene almachtige hand, die dat kruis opheft? het is door het woord onzes Heilands: „Het is volbracht!"
„Het is volbracht!" men zou dit woord het Evangelie in het Evangelie kunnen noemen voor hen, die zich daarop verlaten in leven en in sterven. O, laten wij het nooit vergeten, dat de Heiland dit heerlijk woord heeft gesproken tot troost voor verlorene zondaars, die meenen, dat het met hen buiten hope is. Wij lezen van David, toen hij in de spelonk van Adullam was, dat tot hem vergaderde alle man, die benauwd was, en alle man, die een schuldeischer had, en alle man, wiens ziel bitterlijk bedroefd was, en dat hij hun tot een overste werd (1 Sam. 22: 2), — welnu, zoo mogen zoo vee] te meer, met volle vrijmoedigheid allen, die naar den geest in benauwdheid verkeeren, die hunne schuld voor God gevoelen, wier ziel bitterlijk bedroefd is over hunne zonden, tot Jesus gaan, in Wien de redding is door Zijn volmaakt werk, en Die alzoo ons geworden is w ijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing (1 Cor. 1 : 30). Dat niemand zich dan van dezen Heiland late terughouden door zijne zonden, door de beschuldigingen zijner consciëntie, noch door de aanvallen des boozen, want alles is volbracht, wat voor een arm zondaar noodig is, en daarom:

Snelt aan, gij allen, wien de schuld

Het bevend hart met vrees vervult,

Uw sterkte zij v e r t r o u w e n.

B e r u s t in 't geen H i j heeft volbracht;

Wie hier op Gods genade wacht,

Zal eeuwig Hem aanschouwen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Het zesde kruiswoord

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's