Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herman Ravensperger, een Godgeleerde uit de eerste helft der 17 eeuw. Uit de oorspronkelijke en andere bescheiden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herman Ravensperger, een Godgeleerde uit de eerste helft der 17 eeuw. Uit de oorspronkelijke en andere bescheiden

Hoofdstuk IV. Ravensperger's werkzaamheid ten opzichte van de Bentheimsche Kerkordening

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op kerkelijk gebied was hier en daar in het graafschap Bentheim bij de leeraren de invloed van Vorstius merkbaar geworden, zoodat de goede gereformeerde leer, gelijk zij tot hiertoe was voorgestaan geworden, als eene zoodanige, die Gods souvereine vrijmacht der genade prijst, gevaar liep daardoor in de schaduw gesteld te worden. Vorstius, die in 1609 in plaats van Arminius, die overleden was, naar Leiden beroepen was, schoon Koning Jacobus I van Engeland zijne stem daartegen verhief, en ook zijne boeken verbranden liet, stemde in met de dwaalleeringen der Remonstranten in de Nederlanden. De onlusten en vijandelijkheden, door laatstgenoemden tegen de trouwe aanhangers der gereformeerde Kerk veroorzaakt, •welke zij bij de overheid wegens hare kerkelijke zelfregeering poogden verdacht te maken, konden niet zonder terugwerking Wijven in een zoo nabijgelegen gewest als het aangrenzende Bentheim.
Evenwel de in de Nederlanden ontstane gedachten, alsof de Graven van Bentheim vrienden van het Socinianiame, of beter gezegd Vorstianisme, waren, noodzaakte hen, zich van zulke verdenking te zuiveren. Zij stelden te dien einde op raad van Ravensperger, wien het opzicht over de kerken en scholen T a n liet Graafschap was toebetrouwd, kerkvisitatiën in. Zulke werden in het jaar 1612 door Ravensperger, door Jolian van Munster, drost van Tecklenburg te Yortlage, en door de predikanten Arnold Rumpius van Tecklenburg en Joachim Neander, hofprediker te Bentheim, gehouden. Daarbij werden den predikers de volgende vragen voorgelegd: (zie Brandt, Historie der Reformatie, 2' dl. pag. 191 v.v.) 1. Of gij gelooft dat Goddelijk Wezen enkel en onverdeelbaar is, of dat Jehovah onze God één is in getal ? 2. Dat in de eenheid •des Goddelijken Wezens of der Godheid, drie onderscheidene evengelijke en eenwezenlijke Personen zijn, Yader, Zoon en Heilige Geest? 3. Dat Jesus Christus in één Persoon waarachtig God is, van eeuwigheid op eene onuitsprekelijke wijze van den Yader gegenereerd, en waarachtig mensch, indertijd uit de maagd Maria geboren? 4. Dat Jesus Christus ons van God gegeven en geordineerd is tot eenen Profeet, Hoogepriester en Koning? 5. Dat Christus ons niet alleen de zaligheid en den weg ter zaligheid heeft verkondigd, maar ons ook door Zijn lijden en dood van den eeuwigen dood heefc verlost, een allergenoegzaamst rantsoen voor onze zonden betaald hebbende, en alzoo de volkomenste voldoening voor ons teweeggebracht? 6. Dat Christus de ware geloovigen bij de eenmaal verkregene genade onfeilbaarlijk en geduriglijk bewaart en beschermt, en en dezelve genade door den Geest, het Woord en de Sacramenten krachtelijk toevoegt? 7. Dat de kinderen zoowel als de bejaarden tot het genadeverbond behooren, en dat men hun het teeken en zegel des verbonds (hetwelk de ouden het teeken van den ingang der Kerke noemden), te weten : den waterdoop geenszins behoren te weigeren?
Men ziet uit deze vragen duidelijk, dat dezelve gericht zijn tegen de Sociniaansche dwalingen, aangaande den Persoon van Christus en de Sacramenten gelijk zij door Yorstius waren ingevoerd. De leeraren moesten er met „ja" of „neen" op antwoorden. Op hunne visitatiereis kwamen de bovengenoemde visitatoren, bij wie zich ook Graaf Adolf gevoegd had, tot den predikant Brunleven te Leugerich, eenen aanhanger van Vorstius. Zij begeerden dat hij de gestelde vragen onder eede bevestigend zou beantwoorden. Deze verklaarde evenwel, dat dit te hard ware en tegen alle kerkelijke gebruik. Na verdere onderhandeling werd besloten, dat hem zou worden toegestaan in plaats van den eed de Artikelen te onderteekenen, die hem op den 9de" van Wijnmaand te Rheda zouden worden voorgelegd, en dat te doen in tegenwoordigheid der Graven Adolf en Frederik Ludolf, der andere visitatoren en den drost en predikant van Rheda. Hier deed Ravensperger het weer uitkomen , hoe de Magistraat ijverig had te zorgen voor het welzijn der Kerk.
Over de uitvluchten en ongehoorzaamheid van Brunleven kon zich de overheid (zoo zeide Ravensperger) niet genoeg verbazen, daar immers de Graven zeiven zich niet aan de visitatie onttrokken. Hierop wendde zich Johan van Munster tot Graaf Adolf, die op de hem voorgelegde vragen rondborstig „ja" zeide; toen zich van Munster tot Graaf Erederik Ludolf richtte, ontving hij een minder duidelijk antwoord. Men liet het evenwel daarbij, maar toen legde Ravensperger aan van Munster de vragen voor alsmede aan den drost van Rheda; 't laatst werd Ravensperger zelf door van Munster gevraagd. N u moest de predikant Brunleven beloven, dat hij zijne bijzondere gevoelens niet openbaar op stoel zou brengen, noch ook in het bijzonder zou voorstellen, voortzeggen of voortzetten , zoolang als hij zijn ambt te dier plaatse zou bedienen, en dat hij, na 't verloop van een half jaar zich van eene andere gelegenheid had te voorzien.
Over de uitvluchten en ongehoorzaamheid van Brunleven kon zich de overheid (zoo zeide Ravensperger) niet genoeg verbazen, daar immers de Graven zeiven zich niet aan de visitatie onttrokken. Hierop wendde zich Johan van Munster tot Graaf Adolf, die op de hem voorgelegde vragen rondborstig „ja" zeide; toen zich van Munster tot Graaf Erederik Ludolf richtte, ontving hij een minder duidelijk antwoord. Men liet het evenwel daarbij, maar toen legde Ravensperger aan van Munster de vragen voor alsmede aan den drost van Rheda; 't laatst werd Ravensperger zelf door van Munster gevraagd. N u moest de predikant Brunleven beloven, dat hij zijne bijzondere gevoelens niet openbaar op stoel zou brengen, noch ook in het bijzonder zou voorstellen, voortzeggen of voortzetten , zoolang als hij zijn ambt te dier plaatse zou bedienen, en dat hij, na 't verloop van een half jaar zich van eene andere gelegenheid had te voorzien.
Over de uitvluchten en ongehoorzaamheid van Brunleven kon zich de overheid (zoo zeide Ravensperger) niet genoeg verbazen, daar immers de Graven zeiven zich niet aan de visitatie onttrokken. Hierop wendde zich Johan van Munster tot Graaf Adolf, die op de hem voorgelegde vragen rondborstig „ja" zeide; toen zich van Munster tot Graaf Erederik Ludolf richtte, ontving hij een minder duidelijk antwoord. Men liet het evenwel daarbij, maar toen legde Ravensperger aan van Munster de vragen voor alsmede aan den drost van Rheda; 't laatst werd Ravensperger zelf door van Munster gevraagd. N u moest de predikant Brunleven beloven, dat hij zijne bijzondere gevoelens niet openbaar op stoel zou brengen, noch ook in het bijzonder zou voorstellen, voortzeggen of voortzetten , zoolang als hij zijn ambt te dier plaatse zou bedienen, en dat hij, na 't verloop van een half jaar zich van eene andere gelegenheid had te voorzien.
De eerste vier Artikelen zijn gelijkluidend met de eerste vier visitatie-vragen; zij handelen 1. over de eenheid van het Goddelijk Wezen; 2. over de Drieëenheid ; 3. over den Persoon van Christus; 4. over het ambt van Christus in het algemeen; het 5"e in het bijzonder over het profetisch ambt van Christus: Gelooft gij, dat Christus als Profeet ons het heil en den weg daartoe verkondigd heeft en derhalve op de wijze van eenen getuige en gezant onze Middelaar is ? Het O'1'' Artikel handelt over het priesterlijk ambt: Gelooft gij, dat Christus als Priester niet slechts voor ons op deze aarde onze Voorspraak geweest is, en zulks nog in den hemel bij den Vader is, maar ook door Zijn lijden en door Zijnen dood, als het ten volle toereikende losgeld, ons van de zonden en den eeuwigen dood vrijgekocht heeft en derhalve ook als zoodanig, zoowel ten aanzien van de voorspraak als de verlossing onze Middelaar is ? Het 7',e over het koninklijk ambt: Gelooft gij, dat Jesus Christus de door Zijn lijden verworvene en voorbereide g e n a d e den waarachtig geloovigen en boetvaardigen k r a c h ti gl ij k door Geest, Woord en Sacramenten doet deelachtig worden en hen i n d e z e l f d e g e n a d e b e s t e n d i g b e w a a r t , en derhalve ten slotte op die wijze ten aanzien der toeëigening en bewaring onze Middelaar is? Het 8!te over de kracht van de verdienste van Christus: Gelooft gij, dat buiten Christus geen heil te verkrijgen noch te behouden is, en dat derhalve de vaderen De eerste vier Artikelen zijn gelijkluidend met de eerste vier visitatie-vragen; zij handelen 1. over de eenheid van het Goddelijk Wezen; 2. over de Drieëenheid ; 3. over den Persoon van Christus; 4. over het ambt van Christus in het algemeen; het 5"e in het bijzonder over het profetisch ambt van Christus: Gelooft gij, dat Christus als Profeet ons het heil en den weg daartoe verkondigd heeft en derhalve op de wijze van eenen getuige en gezant onze Middelaar is ? Het O'1'' Artikel handelt over het priesterlijk ambt: Gelooft gij, dat Christus als Priester niet slechts voor ons op deze aarde onze Voorspraak geweest is, en zulks nog in den hemel bij den Vader is, maar ook door Zijn lijden en door Zijnen dood, als het ten volle toereikende losgeld, ons van de zonden en den eeuwigen dood vrijgekocht heeft en derhalve ook als zoodanig, zoowel ten aanzien van de voorspraak als de verlossing onze Middelaar is ? Het 7',e over het koninklijk ambt: Gelooft gij, dat Jesus Christus de door Zijn lijden verworvene en voorbereide g e n a d e den waarachtig geloovigen en boetvaardigen k r a c h ti gl ij k door Geest, Woord en Sacramenten doet deelachtig worden en hen i n d e z e l f d e g e n a d e b e s t e n d i g b e w a a r t , en derhalve ten slotte op die wijze ten aanzien der toeëigening en bewaring onze Middelaar is? Het 8!te over de kracht van de verdienste van Christus: Gelooft gij, dat buiten Christus geen heil te verkrijgen noch te behouden is, en dat derhalve de vaderen in bot oude verbond niet minder door het geloof in Christus, Di( toenmaals nog komen moest, gerechtvaardigd en zalig geworden zijn, dan wij in het nieuwe verbond door het geloof in Christus. Die nu verschenen is, gerechtvaardigd en zalig worden? Het 9d'' handelt over den kinderdoop: Gelooft gij, dat de kinderen even zoo goed als de volwassenen tot het genade verbond Gods behooren en hun het teeken en zegel des verbonds, namelijk de doop, niet mag onthouden worden ? 10. Over de verkiezing: Gelooft gij, dat God voor de grondlegging der wereld in Christus Jesus ons uitverkoren en tot het kindschap verordend heeft, naar het welbehagen van Zijnen wil, tot lof Zijner heerlijke genade, en wel hiertoe, dat wij heilig en onberispelijk voor Hem leven zouden in de liefde? 11. Over de behoudenis: Gelooft gij, dat God wil, dat alle geloovigen en berouwhebbenden behouden worden en Hij degenen, die in goddeloosheid en ongeloof hardnekkig ten einde toe volharden, gewisselijk tot de eeuwige verdoemenis veroordeelen zal? 12. Over de middelen des heils: Gelooft gij, dat bij de middelen des heils aanvang, midden en einde gansch en al aan God moet toegeschreven worden, niet echter aan menschelijke krachten en werken en aan hunne verdienstelijkheid, hetzij geheel of ten deele, moet toegeschreven worden, hoezeer ook, als God ter zaligheid werkt, vromen en geloovigen door Gods genade medewerken?
Onder het afschrift van deze Artikelen was de volgende toevoeging gesteld: Deze zelve Artikelen, rakende het stuk der leer, heeft men den professoren en onderwijzers van de school te Steinfurt voor te stellen, hunne belijdenis af te vorderen en toestemming te verhoopen. Indien zij mogelijk in sommige punten eenig klein verschil hebben, zoo zal men nochtans den professor der theologie de belijdenis dezer Artikelen met ernst afeischen, den anderen zal men aanzeggen, dat zij hunne bijzondere gedachten bjj zieh hebben te houden, opdat zij de jeugd met dezelve niet ontrusten, noch de school met dezelve te openbaren verdacht maken, koorts zal men er deze particuliere Artikelen bijvoegen : 1. Of ieder professor en onderwijzer met een goed gemoed zou kunnen verzekeren, dat hij de Socianisterij niet begunstigt, en dat hij het invoeren derzelve niet wenscht of gewenscht heeft, noch daartoe gearbeid heeft; 2. of iemand Soeiniaansche boeken uit Polen deed brengen, of van daar ontving ; 3. of ook iemand van de professoren en onderwijzers met den onlangs afgezondenen Sociniaan omgang gehad heeft, waarom, hoeverre en op wat wijze; 4. of ook iemand der professoren in zijne lessen of disputatiën ooit eenigen weg gebaand heeft tot Socianisterij, of eenige van die voorstellingen, wegens welke deze School voor dezen verdacht geworden was, voorstellen om te disputeereii; 5. of iemand het ooit onderstaan heeft zijnen leerlingen iets, dat Sociniaansch was, in te drukken; 6. of er onder de publieke studenten of schooljongens eenige Soeiniaansche dolingen in zwang zijn; 7. of ooit iemand in den Heidelbergschen Catechismus iets wilde veranderen?
Uit deze toevoegingen, welke de Steinfurtsche Hoogeschool betreffen, blijkt duidelijk, dat ook deze binnen den kring der visitatie getrokken werd, want Kerk en School behoorden toch naar gereformeerde beschouwing op het nauwst bij elkander. Uit het belijdenisgeschrift echter kan ieder onbevooroordeeld lezer klaar on duidelijk de zuivere gereformeerde leer terugvinden, gelijk die in onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis, in onzen Heidelbergschen Catechismus en later, om het nog te herhalen, in de Besluiten der Dordrechtsche Nationale Synode van 1618 is vastgesteld geworden. Slechts onverstand, onwetendheid op het gebied der historie, of eene met partijdigheid geschrevene geschiedenis, kan zulks uit haat tegen de leer der vrije genade Gods in Christus loochenen. Schrijver dezes heeft voor zich liggen een, voor zooverre ons bekend is, nog niet in het licht verschenen schrijven van een ten volle vertrouwbaar man, den predikant Hermannus Strickius te Neuenhaus in het Graafschap Bentheim, van geboorte Middelburger, die in 1587 te Herborn gestudeerd heeft en in het jaar 1640 te Neuenhaus gestorven is, die derhalve het geheele tijdperk, waarin de hevige, door de Arminianen verwekte verwarringen plaats vonden, doorleefd heeft. Deze schrijft aan den beroemden predikant te Deventer, Caspar Sibelius, den 15de" November 1633 in het Latijn: „Reeds lang heb ik den wensch gekoesterd, om aan deze of gene plaats iemand in uwe Gemeente te hebben, aan wien ik nu en dan zou kunnen schrijven. Evenwel vóór u heb ik niemand kunnen vinden. Gij zijt mij bekend als een onderteekenaar van de Besluiten der Dordsche Synode, die ik steeds van harte toegedaan ben geweest " „Ik kon reeds rustend zijn, maar toch durf ik Christus nog ten dienste zijn, en zal mijn streven, zoo lang ik leef, geen ander zijn, dan Zijne waarheid te verbreiden. Ik sprak daar van de Dordsche Synode. Ik herinner mij evenwel, dat vóór den aanvang derzelve meer dan dertig schrijvers onze orthodoxe meening bevestigd hebben, evenzeer alle mannen van meerdere beteekenis, die in staat zijn te raden. Met Dr. Ravensperger heb ik meer dan eens er over gesproken."
Strickius was, toen hij deze woorden schreef, zeventig jaar oud en vier en veertig jaren in dienst der Bentheimsche Kerk. Dat hij geheel eenstemmig met Ravensperger is, treedt duidelijk uit deze woorden aan het licht.
Zijne voltooiing kreeg deze reformatie-arbeid hier te lande in eene door de predikanten, onder Ravenspergers leiding ontworpene kerkenordening in het volgende jaar 1613, in welke bovengemelde Artikelen als Geloofsbelijdenis naast den Heidelbergschen Catechismus opgenomen werd. Zij werd vervolgens door Graaf Arnold Jobst bekrachtigd, die den 13(,e" October van hetzelfde jaar den zoogenaamden Opperkerkeraad in het leven riep, een zelfstandig van staatsvoogdij geheel onafhankelijk kerkbestuur, hetwelk tot in den jongsten tijd, tot het jaar 1884, rechtens bestond, terwijl toen de Pruisische regeering het ophief en de Gereformeerden in het Graafschap Bentheim aan het Consistorie te Aurich in Oost-Friesland ondergeschikt maakte. De Gereformeerden in het Graafschap Tecklenbuig en Rheda, reeds vroeger onder Pruisen gekomen, zijn helaas al sedert tientallen van jaren in de Pruisische Unie opgegaan, die de Gereformeerden opslokt en slechts het Lutherdom gunstig is.
Niet lang bleef Ravensperger nog hier. Zijne degelijkheid op het gebied der godgeleerdheid en bovenal zijne zuiver gereformeerde geloofsovertuiging was in de aangrenzende Nederlanden bekend geworden, en bij de Heeren Staten van Groningen en Ommelanden was de wensch levendig geworden, om deze kracht aan hunne nog jeugdige, pas gestichte hoogeschool te verbinden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Herman Ravensperger, een Godgeleerde uit de eerste helft der 17 eeuw. Uit de oorspronkelijke en andere bescheiden

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's