Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De opstanding van Christus eene Goddelijke heilsdaad

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De opstanding van Christus eene Goddelijke heilsdaad

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het bewees eene bewonderenswaardige kennis van Christus, dat Simeon door den Heiligen Geest van het Kindeke getuigde: „Ziet, Deze is gezet tot een val en opstanding veler in Israël, en tot een teeken, dat wedersproken zal worden." Dat is immers rijkelijk vervuld in de dagen Zijns vleesches, opnieuw in den tijd der Apostelen, en wederom in onze dagen. Dat moet ons niet verwonderen; het zal zoo blijven tot aan het einde der wereld. Waar de ongerechtigheid der Joodsche en Heidensche wereld in de kruisiging van Christus naar het zichtbare hare grootste overwinning meende te vieren, moest het kruis en de opstanding van Christus, als het gericht der wereld, eerst recht tot een teeken worden, dat door de wereld met alle macht en de uiterste krachtsinspanning wedersproken werd. Immers had de Heere Zelf gezegd, dat aan het geslacht, dat niet gelooven wil, en dat, niettegenstaande dó menigte onloochenbare teekenen, met kwetsenden spot een teeken eischt en zich verhardt, geen ander teeken dan dat van Zijne opstanding zou gegeven worden. Nu men hoe langer hoe meer dit teeken wederspreekt, is het goed, dat men aan de o p s t a n - d i n g des H e e r e n J e s u s C h r i s t u s gedenkt als aan e e n e G o d d e l i j k e h e i l s d a a d . Het dient tot bevestiging in het alllerheiligst geloof, wanneer men overweegt, dat de opstanding Chiisti is 1. eene Goddelijke daad, 2. eene heilsdaad.
I ) De o p s t a n d i n g C h r i s t i eene G o d d e l i j k e daad. Meer dan ooit is de opstanding Christi heden ten dage een teeken, dat wedersproken wordt, juist omdat zij eene Goddelijke heilsdaad is, en de wereld voor God niet nedervallen, noch Zijne heilsweldaden erkennen wil. Daarom mogen wij ons reeht van deze Goddelijke heilsdaad verzekeren, en moet de tegenspraak ons in het geloof aan de waarheid bevestigen.
1. Men twijfelt alzoo aan de opstanding van Christus; men loochent haar; men spreekt haar tegen; mgn bestrijdt haar. Dat is niet nieuw: reeds voor 1800 jaren hebben de Farizeën en Sadduceën het gedaan, en zjj zullen steeds navolgers vinden. Men wederspreekt de opstanding, naar het heet, in naam der rede en der wetenschap. Evenwel de twijfel en de bedenkingen van het verstand, de schijngronden der rede en der wetenschap hebben in den grond der zaak niet veel om liet lijf, zijn integendeel zeer onverstandig. De tegenspraak heeft ook inderdaad een geheel anderen grond. Bij de gewone tegenwerpingen gaat men geheel willekeurig en hoogst oppervlakkig uit van hetgeen men eenmaal aangenomen heeft, t. w. dat wonderen in het algemeen onmogelijk zijn. Deze bewering heeft haar grond in het bijgeloof, dat boven de wetten der natuur niets hoogers is, hetgeen zelve een machtspreuk der willekeur is. Maar de Schrift leert, de Christen gelooft, en de ervaring in het algemeen zoowel als in het bijzonder bevestigt, ja verstand en ^wetenschap zelve moeten ten slotte getuigen, dat God de Heere een levend, almachtig God is, niet een dood ding, dat alleen in onze verbeelding bestaat, niet een bloot zedelijk wereldstelsel, niet eenigszins de inhoud van de natuurwetten of een bloote wereldziel. God is Schepper, Onderhouder en Regeerder; Hij is levend en almachtig. Iïij heeft alle dingen in 't aanzijn geroepen. Hij onderhoudt en draagt ze. Hij is de Zichzelfbewuste Oorsprong van alle dingen. Hij heeft aan het heelal en der natuur de wetten gegeven; maar llij is daarvan niet afhankelijk, daaraan niet onderworpen, daaraan niet gebonden, maar Hij staaat met Zijnen wil en Zijne macht boven dezelve. Hij heerscht vrijmachtig, met almacht, wijsheid en genade, met heilige liefde, llij is niet beperkt noch gebonden door ordeningen, die Hij Zelf heeft vastgesteld en die aan Hem onderworpen zijn.
"Wie alzoo de wonderen in het algemeen en het wonder der opstanding in het bijzonder loochent, die loochent niet minder dan den almaehtigen en levenden God Zeiven, zooals reeds de Heere Christus tot de Sadduceën, die over de opstanding met goddeloozen scherts spotten, sprak: „Gij d w a a l t , niet wetende de S c h r i f t e n noch de K r a c h t Gods". De Schriften getuigen overal: „Wij hebben eenen God, Die wonderen doet, eenen Heere Heere, Die redt van den dood; bij Hem zijn uitkomsten tegen den dood." Die God, Die hemel en aarde door Zijn almachtig „Er zij!" in het aanzijn geroepen heeft, is ook machtig, de banden des doods te slaken, uit den dood en uit het graf uit te voeren. „De goden der Heidenen zijn ijdel en nietig, zij vermogen niets; maar onze God in den hemel, Hij kan doen, wat Hem behaagt" (Ps. 115) en „Bij God is geen ding onmogelijk" (Luk. 1).
Wanneer wij dientengevolge zeggen: de opstanding van Christus is eene Goddelijke daad, dan meenen wij daarmede ten allereerste: God de Heer kon Christus opwekken, omdat Hij de almachtige en levende God is.
Ware dat niet hot geval, dan konden wij tot dezen God niet bidden, en Hij kon ons niet hooren, helpen of redden. Inderdaad verwerpen dan ook zij, die de opstanding loochenen, juist het g e b e d , ja God Zeiven. De Christen echter bekent: God kon Christus opwekken! want hij gelooft aan deneenigen, levenden, almaehtigen God, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft. Dat bekent de Christen op grond van het woord der o p e n b a r i n g , maar ook, omdat hij dezen levenden God bij e r v a r i n g kent als den Hoorder des gebeds, als den Redder in den nood, als den ouden en trouwen God, Die wonderbaar, almachtig en genadig helpt in nood en dood en uit nood en dood. Ja, laat ons onzen God hierin roemen, laat het ons luide van Hem verkondigen, zo>als Schrift en ervaring het bewees: God kon Jesus opwekken!
2. En God de Heere kon het niet alleen. Hij w i l d e het ook doen. Voor ons gebed hebben wij niet alleen eenen God, Die helpen kan, maar eenen God, Die ook helpen w i l , zooals reeds de aanhef van het „Onze Vader!" ons leert. Wij hebben eenen God, die niet alleen wonderen doen k a n , maar Die het ook doen w i l , waar het noodig is tot Zijne verheerlijking en tot des menscheu heil. De gansche verlossing is niet slechts een werk der m a c h t maar nog veelmeer een werk van den g e n a d i g e n wil Gods. Zoo is het met de opstanding: als de a l m a c h t i g e God k o n God den Heere Jesus opwekken, en als de g e n a d i g e en b a r m h a r t i g e God w i l d e Hij Hem opwekken. Hij had in Zijnen eeuwigen Raad Zich dat voorgenomen, en deze Raad moest tot daad worden. God de Heere had de verlossing in het algemeen en de opstanding in het bizonder b e l o o f d , daarmede dus uitgesproken, dat Hij Christus opwekken w i l d e . Dat de opstanding van Christus eene daad is van Gods genadigen wil, gelijk Hij beloofd heeft, getuigen de Apostelen daardoor, dat zij zeggen: „De God o n z e r vaderen — d. i. de God, Die den vaderen de belofte gegeven en haar nu vervuld heeft, — h e e f t J e s us o p g e w e k t " . Dit was dus Gods genadige raad en wil. Bedenken wij daarbij, dat de wonderen in het algemeen en de opstanding in het bijzonder slechts samenhangen met den raad en de daad der verlossing, dat zij alleen door de zonde en de verlossing is noodig geworden, dan wordt Gods genadige raad en wil, Zijne eeuwige liefdedaad ons juist door de wonderen en door de opstanding verzekerd, ja door het wonder der opstanding volbracht. In de opstanding van Christus is alzoo de macht Gods Zijner genade te hulp gekomen en dienstbaar geworden, en met beiden, met almacht en met genade, heeft Zich de groote en hooge God ten dienste gesteld van ons, arftie, zondige menschenkinderen, — Zijne almacht en genade als het ware ons, verlorenen, ter beschikking gesteld.
Ook dit wonder staren wij met bewondering aan, het dubbele wonder der almacht en der genade, dat God Zijnen Zoon Jesus niet alleen opwekken k o n , maar ook opwekken w i l d e. Dat is de macht Zijner liefde, de rijkdom Zijner erbarming. Dat kan natuurlijk slechts hij verstaan, daarover kan slechts hij zich verheugen, die zichzelven verloren voelt.
3. God de Heere kon het niet slechts en wilde het niet alleen, — Hij moest het ook doen: Hij moest Christus opwekken — de opstanding diende ter verheerlijking Gods. In dit feit verheerlijkte God Zijne macht en Zijne gen a d e ; Hij verheerlijkte verder ook Zijne w a a r h e i d en Zijne g e r e c h t i g h e i d . God zou niet God geweest zijn, als Hij Jesus niet opgewekt had.
God is een God der w a a r h e i d ; Zijne beloften houdt Hij gewis. Daar Hij nu de verlossing en het heil beloofd, de opstanding van Christus te voren verkondigd had, m o e st H i j w o o r d h o u d e n : Hij m o e s t Jesus uit de dooden opwekken, nadat Hij door den voorbedachten raad en wil Gods •was overgeleverd. Om der wille van de waarheid Gods moesten wij, zondaren en overtreders in den dood gaan ; om der wille van dezelfde waarheid Gods moest Hij, Die voor ons zonde is geworden, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem, — uit dood en graf te voorschijn treden. God de Heere kon Hem in het graf niet la',en. Hij m o e s t Hem opwekken. Dat eischte ook Zijne g e r e c h t i g h e i d.
God de Heero had Zijnen Zoon Josus overgegeven en overgeleverd in de handen der onrechtvaardigen, en zij hebben Hem als eenen onrechtvairdige en misdadiger aan het kruis gehecht en gedood. Toen triumfeerde de wereld in hare ongerechtigheid en goddeloosheid; de gansche macht der duisternis en der hel triumfeerde. Zou dat de afloop en het einde zijn en blijven? kon de rechtvaardige en heilige Gjd hei daarmede laten afloopan? Dat kon Hij onmogelijk; Hij m o e st Jesus opwekken. Christus had den Vader verheerlijkt, niet alleen in Zijn leven, leeren en werken, maar ook in Zijn lijden en sterven. God m o e s t Zijnen Zoon verheerlijken. Zoo had de Heere Christus gebeden: „Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uwen Zoon, opdat ook Uw Zoon U verh e e r l i j k e ! . . . . en: verheerlijk Mij, Vader, bij Uzelven. Heeft de wereld Hem versmaad en verworpen, de Vader moet Hem tot eere brengen; hebben de overpriesters en het volk Hem, zooals de Apostelen herhaaldelijk doen uitkomen, gedood, God moest Hem opwekken; hebben onze zonden Hem aan het kruis en in het graf gebracht, God moest de banden des doods ontbinden.
God de Heere m o e s t Christus opwekken om Zijns Zelfs, d i. om Gods wil, opdat Hij als God erkend, geëerd en geprezen worde en Zicli rechtvaardig betoone. God de Heere m o e s t Christus opwekken om Christus' wil, opdat Christus verheerlijkt zij, en God in Hem. God de Heere m o e st Christus opwekken om der wereld wil, opdat zij met al haar doen veroordeeld, Christus daarentegen bewezen zou worden rechtvaardig en Gods Zoon te zijn. (Rom. 1 : 4 ; Luk. 23 : 47.) Met eenen eed heeft de Heere Christus voor den hoogen raad bevestigd, dat Hij Gods Zoon is, en is juist d e s w e g e n s als Godslasteraar des doods schuldig verklaard; de Vader moest Hem door de opwekking getuigenis geven. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

De opstanding van Christus eene Goddelijke heilsdaad

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's