Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Ezechiel 10.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Ezechiel 10.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IIet is ons aangenaam, onzen lezers het antwoord te kunnen mededeelen, dat wijlen Dr. II. F. Kohlbrügge in eenen briet gaf, op eene vraag aangaande Ezechiëls gezicht. Het luidt aldus: „Gij vraagt mij, of die gezichten in Ezechiël geene bijzondere toepassing hebben op onzen tijd? Antwoord: op alle tijden; ook op dezen. Al wat te voren geschreven is, dat is tot onze leering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden. Dat terrein, waarop overal zij, die de Profeten en Getuigen Gods tegenspreken, zich bevonden, en het terrein, waarop de getuigen zich bevonden, was en is allen Schriftverklaarders onbekend. Dus hebben zij er van geoordeeld als de blinden van de kleuren. Hij, die het Woord Gods heeft, leert aan eigene omgeving, hoe van Gen. 1 tot Openb. 22 alles wat er geschreven is, naar de letter evenzoo in het leven zich voor doet en vervuld wordt. Gij vraagt mij, waarom Ezech. 10 een cherub voorkomt in plaats van een os? Een os drukt het karakter Christi uit in Deszelfs volslagene gehoorzaamheid, Rom. 5 : 1 9 ; Filp. 2 : 8.
Toen Ezechiël dat gezicht ten tweedemaal zag, geschiedde het, om hem des te meer in de mogendheid des Heeren te zetten, omdat de openbaring van vrucht, nu het er om ging, des te minder werd; derhalve moest hem die gehoorzaamheid, in derzelver volle gedaante, des te meer voor oogen gesteld worden, naar de barmhartigheid Gods over Zijne dienstknechten en dienstmaagden. Zoo ging dan de figuur van os over in die van cherub, waarin niet alleen de gehoorzaamheid, zooals zij zich liet slachten , maar ook de gehoorzaamheid in hare eigene zwakheid van niet te knnnen staan en dan juist zoo in hare overwinning en in haar tot God opvaren, hem voor de oogen gemaald werd, want in den cherub ligt het karakter van os of kalf met dat van mensch en leeuw en arend. Zoo zag hij de gehoorzaamheid in hare volheid geheel en dan in de drie andere figuren wedergegeven, en zoo dan weerspiegelden die drie andere den eenen cherub, en zoo zag hij ze alle vier als cherubs (Ys. 3 en 20) d. i. in elk onderdeel het geheel.
Die vleugelen beteekenen de macht van den donder der woorden Gods; daarmede bedekken zij zich handen en lichamen. — Nu is er een onderscheid tusschen mensch en mensch. Jeremia b.v. heeft eene andere zielsgesteldheid dan Jesaia ; Jeremia blijkbaar meer tobbend, ook Ezechiël had eene anderezielsgesteldheid dan Jesaia of Johannes, niet dat de een wijzer was dan de ander, maar er is toch altijd eene zekere wijziging, — naar die mate ook de uiting en de vertroosting, 2 Petr. 3 : 15. Bij Ezechiël en Jeremia b.v. altijd meer hoop nog, of er dan nog niet wat van komen zoude, en derhalve telkens grievender teleurstelling, maar ook opbeuring, — bij Jesaia en Johannes wel even dezelfde ontmoediging, maar meerder doorwerking, doorgrijping, — wegzinking, maar ook oogenblikkelijker vasthouden, en waar hun het gezicht der oogen verging voor de heerlijkheid des Heeren, daar meer een oogenblikkelijk „dan nog blijft God"; zoo zagen zij dan die twee vleugelen meer, die het aangezicht bedekten; dat was het „nochtans" der arbeid der ziele Christi, al zagen zij niets.''
Tot zooverre het antwoord. Het doel der herhaling van het gezicht, hetwelk wij in Hoofdstuk 1 beschreven vinden , is, gelijk hier genoemd wordt, den Profeet Ezechiël des te meer in de mogendheid des Heeren te zetten, opdat hij to midden van het ongeloof, dat zich rondom hem allerwege openbaarde, getroost zou zijn.
Daar nu Hoofdstuk 10 geen ander gezicht behelst, maar zooals de Profeet zelf zegt in Ys. 20 en 22, hetzelfde gezicht, wat de hoofdzaak betreft, dat hem bij de rivier Chebar was gegeven, zouden wij kunnen volstaan met heenwijzing naar den eersten Jaargang van ons Blad, waarin de verklaring van Hoofdstuk 1 voorkomt. Aangezien den Profeet in dit herhaald gezicht iets getoond wordt, dat hij niet eerder zag, en ook de volgorde, waarin het gezicht zich aan hein voordoet, eene andere is, willen wij dit Hoofdstuk niet met stilzwijgen voorbijgaan; voor het overige zal een en ander, dat bij de verklaring van Hoofdstuk 1 is gezegd, ook hier voorkomen, zonder daarmede die verklaring voor ons Hoofdstuk overbodig te maken. Integendeel, tot recht verstand van Hoofdstuk 10 kunnen wij niet genoeg hetgeen in den eersten Jaargang ter verklaring van Ezechiël 1 voorkomt, aanbevelen.
Vs. 1. Daarna zag ik, en ziet, boven hel uitspansel, hetwelk was over het hoofd der cherubs, was als een saffiersteen, als de gedaante van de gelijkenis eens troons; en Hij verscheen op dezelve. De cherubs:— in het vorige Hoofdstuk Vs. 3 vernemen wij, dat do heerlijkheid des Gods van Israël, de lichtglans door eene wolk omringd, van den cherub uit het heilige der heiligen zich had verheven tot den dorpel van het huis, n.1. den tempel. In dien eenen cherub weerspiegelden zich de drie andere figuren: mensch, leeuw en arend, daarom lezen wij hier nu het meervoud de cherubs. Wat nu de beteekenis van het uitspansel aangaat, leze men bladz. 29 en 30 van den eersten Jaarg. Het moest ook Ezechiël duidelijk getoond worden, dat de wateren van aanvechting, de beken Belials, gescheiden waren van de genadige regens, die van boven nederdalen. Deze scheiding, dit uitspansel rust op de gehoorzaamheid van onzen Heere Jesus Christus. De beken Belials zouden alle kinderen Gods gewis ten verderve voeren, zoo Christus Zelf Zich niet in dien stroom geworpen had, zoo niet alle baren en golven over Hem heengegaan waren. Maar nu moeten alle golven zwijgen op Zijn machtwoord en op Zijnen tijd. En zij moeten vluchten of achterwaarts keeren, als Hij verschijnt. Door het kristallen uitspansel heen ziet de Profeet wederom de gelijkenis van eenen troon als van safïiersteen. Dat is, gelijk bij Hoofdstuk 1 is gezegd, dezelfde troon, als waarop de Heere zit in het heilige der heiligen, op de arke des Verbonds, op het verzoendeksel, tusschen de Cherubim. Zoo hebben Hem Israëls oudsten gezien, Exod. 24 : 1Ó, zoo ook Johannes, Openb. 4: 2. Ja, het is een troon, opgericht in den hemel boven alle tronen en heerschappijen op aarde! Dat hebben geloofd en erkend alle geloovigen, en deze troon blinkt in getrouwheid en waarheid, Exod. 28 : 18.
ledig. Het mag wel den schijn hebben, alsof de troon geenen bezitter heeft, dat is slechts schijn. En deze schijn komt voort uit de lankmoedigheid, waarmede de Heere Zijne tegenstanders verdraagt, en uit het kennen van Zijnen tijd, om de Zijnen te helpen ; het wordt wel openbaar, dat de Heere regeert. Hij verscheen op dezelve, Ezechiël zag Hem, als hoedanig? Zekerlijk gelijk als de eerste maal in de gelijkenis van eenen mensch; nooit in Zijne glansvolle Majesteit, maar zooals Hij onze zwakheid op Zich heeft willen nemen ; zóó hebben wij Hem nog te zien — en zóó vertoont Hij Zich den Zijnen nog, opdat zij een goed vertrouwen hebben op den eenigen Hoogepriester, Die in alles is verzocht geworden als wij, doch zonder zonde.
Vs. 2. En Hij sprak lot den man, bekleed met linnen en Hij zeide: Ga in lot tusschen de wielen, tot onder den cherub, en vul uwe vuisten met vurige kolen van tusschen de cherubs, en strooi ze over de stad; en hij ging in voor mijne oogen. De Profeet hoort het bevel des Heeren tot den man , bekleed met linnen. Linnen was de kleedij der priesters, als zij het heilige bedienden. Dit ziet op de roeping om in eenvoud en waarheid, in oprechtheid voor God te staan. De man met linnen bekleed stelt de bediening des Woords voor, welke zal geschieden, gelijk de Apostel zegt 2 Cor. 2 : 17: maar als uit oprechtheid, maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wjj het in Christus. En gelijk wij lezen Jes. 40: Eene stem zegt roept, zoo spreekt hier de Heere tot Zijne dienstknechten. Hij beveelt in te gaan tot tusschen de wielen. Wielen worden hier de raderen genoemd. Wiel ziet meer op de beweging, rad op den vorm. Doch hierop I komen wij Vs. 6 nader terug. De man, met linnen bekleed, behoeft niet te vreezen, dat hij door de wielen zal verpletterd worden. Voor het versaagde hart des menschen is het iets schrikkelijks, tusschen die wielen van Gods raad in te gaan. Het is echter de raad Zijns welbehagens in Christus Jesus, en moet het dan zijn, welnu, die van God geroepen is, waagt het en wil zich dan verpletteren laten, hij waagt het, het Woord moet gepredikt worden, al zou hij zelf er bij omkomen. Vul uwe vuisten met vurige kolen van tusschen de cherubs, enz
zullen die kolen liem niet verbranden? Geenszins, het zijn de kolen van Gods liefde, welke zekerlijk zullen verteren degenen, die zich blijvend daartegen verzetten. Deze kolen, de veelvuldige heerlijkheid van de genade Gods in Christus, moeten over de stad gestrooid worden, opdat zij het licht doen opgaan in de duisternis, om in de koude, verstijfde en in allerlei afgoderij verzonkene doode harten het vuur van Gods liefde te ontsteken en aan te blazen. Grijp uit de volheid der genade en strooi uit, tijdig en ontijdig! ( Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Ter verklaring van Ezechiel 10.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's