Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Ezechiel 10.(vervolg)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Ezechiel 10.(vervolg)

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vs. 3. De cherubs nu stonden ter rechterzijde van het huis, als die man inging; en eene wolk vervulde het binnenste voorhof. Er was dus gehoorzaamheid bij dien man. Al wie God roept, gehoorzaamt, al gaat het met vele bedenkingen gepaard. Dat de cherubs aan de rechterzijde van het huis stonden, duidt aan, dat de Heere gereed is, het huis, den tempel, te verlaten; onder rechterzijde hebben wij waarschijnlijk de zuidzijde te verstaan. De Profeet ziet hier weder de wolk, welke hij reeds eerder zag, van welke gezegd is: dat is dezelfde wolk, waarmede de Ileere bekleed was, toen Hij voor Zijn volk Israël heentoog, toen Hij hen leidde in de woestijn, — dezelfde wolk, waarin Hij Zich tusschen Zijn volk Israël en het leger der Egyptenaren stelde, dezen verschrikte en in de zee deed verdrinken; — dezelfde wolk, waarin Hij nederkwam over den tabernakel en den tempel, en waarvoor Mozes en het Levietische priesterdom niet konden bestaan, want God heeft gezegd : Ik wil in de donkerheid wonen. De man met linnen bekleed zou niet hebben kunnen naderen, indien de Majesteit des Heeren zich niet verborg in nederigheid.
Ys. 4. Toen hief zich de heerlijkheid des Heeren omhoog van boven den cherub, op den dorpel van hel huis; en hel huis werd vervuld met eene wolk, en hel voorhof was vol van den glans der heerlijkheid des Heeren. "VVij hebben naar onze meening dit Vers onmiddelijk te verbinden met Vers 18, waar wij lezen: toen ging de heerlijkheid des Heeren van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs; Vers 5-—17 bevat de beschrijving van het gezicht in zijne afzonderlijke deelen. In Vers 4 ziet de Profeet de heerlijkheid des Heeren, welke zich in het heilige der heiligen (Hoofdstuk 9: 3) tot den dorpel had verheven, nog op dien dorpel, beteekenende hoe de Heere op het punt stond den tempel te verlaten. Daarop wordt nu het huis met eene wolk vervuld, en het voorhof, dat volgens het vorige Vers met de wolk was vervuld, wordt nu vervuld van den glans der heerlijkheid des Heeren. Wat is de beteekenis van dezen glans? Uit de donkerheid, welke de wolk voorstelt, breekt het licht des Heeren door; dit licht straalt thans in het voorhof, en het huis zelf wordt met donkerheid vervuld. Verwerpt Israël, het huis Gods, de goedertierenheid des Heeren, welnu, dan zullen de Heidenen wandelen'in het licht des Heeren.
Vs. 5. En het geruisch van de vleugelen der cherubs werd gehoord lol het uilersle voorhof, als de stem des almachligen <iods, wanneer Hij spreekt. Dit uiterste voorhof is het voorhof der Heidenen. Onder de Heidenen zal het gehoord worden, wat God aan Israël heeft gedaan. Voor de oogen aller volken werd de tuchtroede Gods tegen Zijn volk openbaar; in de verwerping Israëls is de zaligheid der Heidenen geworden. De cherubs slaan hunne vleugelen samen, om den Heere te verheerlijken en Zijnen Naam en Zijne eere te dragen onder de Heidenen ; tot verre heen wordt de stem des almachtigen Gods gehoord. Tot aan de einden der aarde weerklinkt het heil onzes Gods. En velen zullen komen van het Zuiden en het Westen en zullen aanzitten met Abraham, Izak en Jakob. Zoo is de stem van Christus in de Zijnen met macht. Want God bedient Zich van menschen, daarom lezen wij:
Vs. 6. Het geschiedde nu, als Hij den man, bekleed met linnen, geboden had, zeggende: Neem vuur van tusschen de wielen, van tusschen de cherubs, dat hij inging en stond bij een rad. Omtrent de beteekenis van het rad of de raderen, wordt in de verklaring van Hoofdstuk 1: 15 dit gezegd: „Wat bij God in Christus, wat in Zijnen eeuwigen vrederaad, wat in Christus waarheid is, dat zal ook waarheid zijn en als waarheid zich bewijzen op aarde. De Heere toch heeft Zijne wagens, waarop Hij heenrijdt en overal heenkomt, wat «er zich ook tegenstelle, — waarop Zjjn raadsbesluit overal wordt heengevoerd, opdat het Besta. Deze wagen Gods is afgebeeld in het rad, dat de Profeet op de aarde zag staan. Dat rad — of deze raderen, want er waren er vier, bij elk der vier levende wezens één, beteekent alzoo hetzelfde, als de wagens, welke de Profeet Zacharia zag, Hoofdstuk 6, t. w. de uitvoering van Gods raad in en door menschen". — Alzoo zag de man met linnen bekleed in dat rad zijn beeld ; God bedient Zich van Zijne getuigen , om Zijnen raad ten uitvoer te brengen. Daar staat hij , zal hij het wagen zijne hand uit te strekken tot het vuur, tot de vurige kolen, welke tusschen de cherubs zijn ? Zal dat vuur hem niet verteeren, is hij vanwege zijne ongerechtigheid niet eenen stoppel gelijk, welke aanstonds verteerd wordt. Zóó riep eenmaal Jesaia: „Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben , en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen i s ; want mijne oogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien". Jes. 6.
O, wie meent, dat hij met vreemd vuur kan komen bij dit vuur, zal door die vurige kolen tusschen de cherubs verteerd worden, want daar geldt alleen de eere Gods, en wat het ook zij, van menschen wordt hier niets geduld. „Hij stond bij een rad" waarom vreest hij niet? O, wie van God geroepen is, vreest, — hij ziet de hoogheid des Heeren . . . . en zullen die kolen, de woorden des Heeren, niet allereerst hem veroordeelen? Neemt de Heere het niet zeer nauw met Zijne getuigen? De Heere kent de zwakheid van den mensch, zijne vrees, en komt hem te gemoet, want zoo lezen wij:
Vs. 7 en 8. Toen stak een cherub zijne hand uit van tusschen de cherubs tol het vuur, hetwelk was tusschen de cherubs, en nam daarvan en gaf hel in de vuisten desgenen, die met linnen bekleed ivas; die nam hel, en ging uit. Want er werd gezien aan de cherubs de gelijkenis van eens menschen hand onder hunne vleugelen. Hij is gedachtig, dat wij stof zijn. Uitnemend troostvol is hetgeen wij hier lezen. De Heere geeft het bevel te prediken, Zijne woorden te brengen tot zondige menschenkinderen, en Hij zorgt Zelf voor de volvoering er van. Dat eene hand uitgestoken wordt van tusschen de cherubs tot het vuur, wil zeggen: Gij, o .Mijn dienaar, vreest, welnu Ik verwerp u in uwe vrees niet, hier hebt gjj Mijne woorden, — het is u schrikkelijk de 'eeuwige dingen Gods op de lippen te nemen, welnu, Ik leg Mijne woorden in uwen mond. — Allen, die van God gezonden zijn, zouden meermalen willen vlieden, in plaals van Zijn Woord te brengen; de onverschilligheid , welke zij bjj zichzelven bespeuren, het vleesch-zjjn, dat juist, waar de Heilige Geest heerscht, het meest en diepst gevoeld wordt, de Majesteit des Heeren, het bewustzijn, dat met het al of niet aannemen van het Woord, het eeuwig wel of wee des menschen samenhangt, maakt hen schuchter en vreesachtig om te genaken. Deze vrees verstaat hij, die in het beeld des cherubs wordt afgebeeld. „Wij hebben geenen Hoogepriester, Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wjj, is verzocht geweest, doch zonder zonde." Hebr. 4: 15. Daarom zegt Hij tot allen, die Hij uitzendt, om Zijn Evangelie te prediken: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." En daarmede is gewaarborgd, dat Hij de door Hem gezondenen niet zal overlaten aan zichzelven, maar hen kennen zal in hunnen weg en nood, en op de telkens herhaalde noodkreet „wal zal ik roepen" het antwoord laten hooren, I's. 81 : 11. Waar de Zoon geheel opgaat in de volbrenging van des Vaders wil, en Hij naar Zichzelven niet Vraagt, wordt de bereidwilligheid gezien bij Hem,om met Zijne genade, majesteit eu Geest te helpen en bij te staan al degenen, wien Hij opgedragen heeft te prediken bekeering en vergeving van zonden. Daarom zullen zij loopen en niet moede worden, wandelen en niet mat worden. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Ter verklaring van Ezechiel 10.(vervolg)

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's