Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene Pinksteroverdenking naar aanleiding van Zacharia 12, Vs. 10.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene Pinksteroverdenking naar aanleiding van Zacharia 12, Vs. 10.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Doch over het huis Davids, eu over de inwoners van Jerusalem, zal ]k uitstorten den Geest der genade eD der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebbeu, en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een eenigen zoon; en zij zullen over Hein bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over eeuen eerstgeborene."

Eeuwen van te voren heeft de Heere beloofd, dat Hij Eene r. zenden zou, die een uitdelger zou wezen van schuld en zonde, een hersteller van hetgeen verloren en afgesneden was. Wat anders onmogelijk ware, namelijk den mensch met God eu God met den mensch te verzoenen, dat zoude Hij doen. En toen de tijd des Heeren gekomen was, het hoe langer hoe meer bleek, dat van den mensch niets te wachten ware, toen gedacht de Heere in genade aan Zijn Verbond. „Wanneer de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijnen Zoon gezonden, geworden van eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij verlossen zoude, die onder de wet waren, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden." Ja, maar hoe zouden wij ons dat toeëigenen? De mensch is dood in zonden, hij kan niet eens aannemen, wat de Heere Jesus bereid heeft. Maar de Heere zorgt, dat Zijn Raad vervuld wordt. Meer dan vijfhonderd jaren te voren heeft de Heere ook deze beloften gegeven door den mond van Zijnen knecht Zacharia. En toen Zijn tijd gekomen was, toen de vijftigste d.ig vervuld was, is de Heilige Geest van den hemel neergekomen, de Geest des levens, de Geest, Die de weldaden des Heeren Jesus aan de harten toepast. Ilaastelijk en gansch onverwachts, hoewel ook verwacht, is Hij gekomen in het geluid des winds en in hot vuur, dat zich op de discipelen gezet heeft. Zoo heeft de Heere trouw Zijn Verbond gehouden. Hij heeft Zijn arm en zuchtend volk niet vergeten. En ging wel eens de klacht door de ziel: Heere, hoelang ? t o c h Hij vergeet Zijn volk niet. „Ik zal u geene wezen laten," heeft de Heere Jesus gezegd. Zoo gaat het altoos bij het volk des Heeren. Voor de discipelen des Heeren Jesus was er ook een lange tijd van verwachting voorafgegaan, voordat de ure der liefde, der genade eu des hemelschen vredos voor hen gekomen was. Daardoor is ook ons de weg aangewezen, hoe wij het maken zullen, die de belofte des Vaders zoeken. Zij moet verwacht, met ernst verwacht worden; en als zij gekomen is, hoe zal het gaan ? Heeft niet de Heere allen onder de zonde besloten, opdat Hij Zich over allen ontferme? Voorwaar met al wat gij hebt, j a met uzelven moet het in den dood, er zal niets anders overblijven, dan een arm zondaar, die niets anders begeert, dan Jesus Christus en Dien gekruist. Dit blijkt ons duidelijk bij de overweging van het genadewerk des Heeren, dat zich openbaart 1) in de belofte en de zending des Heiligen Geestes i 2) in de kracht Zijner werking.
I n de belofte en in de zending des Heiligen Geestes openbaart zieli het genadewerk des Heeren. Dat bewijst ons dit woord en zijne vervulling. De Ileere wil niet, dat wij als dorre boomen zijn in een dor land, maar het is Zijn welbehagen, dat de dorheid des doods gevoeld worde, en Hij vruchten zie aan Zijn schepsel; daarom heeft Hij deze belofte gegeven, en naar die belofte Zijnen Heiligen Geest. Hij wil niet den dood des zondaars, maar dat hij zich bekeere en leve. De Heere wil, dat ik om genade roep en door genade leef, gelijk de Gemeente zingt: Wil mij, Uwen Naam ter eer', al mijn euveldaau vergeven.
I n het voorafgaande lezen wij, dat Jerusalem door alle volkeren bedrukt is; Hijzelf, de Heere, heeft Jerusalem gesteld tot een drinkschaal der zwijmeling allen volkeren. Maar Jerusalem is Jerusalem, de vaste stad des Heeren, zij zal nochtans in hare plaats blijven. „Dat is Mijne rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd," zegt de Heere. „Te dien dage zal de Ileere de inwoners van Jerusalem beschutten, en die, die onder hen struikelen zou, zal Ik te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden, als de Engel des Heeren voor hun aangezicht Te dien dage zal het geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle Heidenen, die tegen Jerusalem aankomen. Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jerusalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mjj aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben.
Geven wij acht op het woordje „doch"; dit woordje heeft groote beteekenis. Alle Heidenen, die tegen Jerusalem aankomen, zal Ik zoeken te verdelgen; doch over het huis Davids en over de inwoners van Jerusalem zal Ik den Geest der genade uitstorten. Dat is tot troost van al het arme volk des Heeren. Die het zoo gaarne gelooven zou, dat de Heere ook hem aangenomen hebbe en getrokken met Zijnen Heiligen Geest, en het toch niet gelooven kan, — wat ziet, wat ervaart hij? wat moet hij belijden? Hij ziet zijne gruwelijke zonden, waarmede hij den Heere vertoornd hoeft; hij ervaart het, dat hij niet beter is dan de Heidenen, die tegen Jerusalem opkomen, en moet het belijden in zijnen nood: de Heidenen hebt Gij tegen mij gezonden, o Heere! wie ben ik, dat Gij mij redden, mij aannemen zoudet? Welnu, dezen aangevochtenen zegt de Heere: Nochtans zal Ik over het huis Davids uitstorten den Geest der genade en der gebeden! De Heere verblijdt met Zijne genade allen, die het belijden, dat zij geene genade waard zijn. Zij zullen met den Apostel nog in den lof des Heeren uitbreken, zeggende: God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijne groote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de zonden, heeft ons levend gemaakt met Christus en heeft ons mede opgewekt en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jesus!
Over wien zal dan de Heere Zijnen Geest uitstorten naar Zijne belofte? Over het huis Davids! Letten wij op den Pinksterzegen, Handel. 2, dan moeten wij er ons over verwonderen, hoe de belofte bij Zacharia letterlijk vervuld is. Bij do uitstorting des Heiligen Geestes kwam de Heilige Geest over het huis Davids; waren niet de moeder des Heeren en Zijne broeders ook onder degenen, die met smeeken en bidden de belofte des Vaders verwacht hebben ? —• Zoo gaat het steeds toe, als het komt, wat de Heere u beloofd heeft. Gij kunt 183 u slechts verwonderen en verbazen over de trouwe des Heeren in het vervullen van Zijn Woord, verwonderen ook weer over uzelvcn, dat Hij Zich ook tot u, den verstootene en verlatene, in genade neigen wil. Gij ziet het, gij ervaart het, — en toch gij begrijpt het haast niet, het was als tegen verwachting gekomen! Intusschen, is het volk des Heeren zorgeloos, gelijk de vijanden lasteren? Neen, het kan de verwachting niet opgeven, de nood dringt hen tot den Heere te gaan, Hem te verbeiden. Ik moet Jesus hebben, een troost tegen mijne zonden, zonder Jesus wil ik niet leven, zonder Hem kan ik niet sterven; ik zal ü niet laten gaan, tenzij Gij mij gezegend hebt. Op die wijze is het in die dagen met het huis Davids gegaan; of ook alles duister was, nochtans de verwachting werd niet afgesneden; het is alles vervuld, wat de Heere beloofd heeft, en op den dag der vervulling was alle leed vergeten, niets dan blijdschap in den Heiligen Geest vervulde het hart. Verwacht gij het aldus, o, dan zal ook u die blijdschap ten deel vallen.
Intusschen God de Heere heeft niet alleen aan deze enkele nakomelingen van het huis Davids Zijnen Heiligen Geest beloofd. Rijk is onze God, en er is ruimte bij Hem voor velen! David, dat is Christus, — het huis vanDavid.dat is de Gemeente van Christus; zoo wordt er eene gansche schare van honderd vier en veertig duizend in deze belofte opgesloten. Daarom, zegt de Apostel, wordt gij ook zeiven als levende steenen gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op to offeren, die Gode aangenaam zijn.
En wat geldt nu van dat huis? Drijf de dienstmaagd uit met haren zoon, want de zoon, die uit het vleesch is, zal niet erven, maar de zoon der belofte zal erfgenaam zijn. Wat zal u het uwe ook helpen? Zult gij in uwe gerechtigheden bestaan mogen voor den Heere? Zult gij niet moeten verstommen, als gij voor den Heere komt, geen bruiloftskleed hebbende? O , werp het alles weg ver van u, waarop gij nog hoopt, en wat gij den Heere nog in ruil geven wilt, en geef u op genade en ongenade over. De Heere zal het met u wel maken; ziet, die belofte heeft Hij voor u gegeven, zoek het niet in uwe bekeering, in uw zuchten of weenen, maar zoek het in den Heere Christus, Die leeft en ter Rechterhand Gods zit, en Die ook in al uwe behoeften voorziet. Zoo heeft het huis Davids gedaan ! En God de Heere heeft gegeven, wat Hij beloofd heeft. Haastelijk is Hij op Zijnen tjjd met Zijnen Geest gekomen.
De Heere heeft beloofd, dat Hij Zijnen Geest ook over de inwoners van Jerusalem zal uitstorten. Is dat niet letterlijk vervuld op dien dag der groote inzameliDg der schoven des Heeren? Meer dan drieduizend zijn op dien dag geloovig geworden en tot de Gemeente des Heeren toegedaan. „Jerusalem" wordt ook enkel „Salem", d. i. vrede, genoemd; Melchizedek heet koning van Salem, en zijn naam beduidt „koning der gerechtigheid". Onze Heere Christus is de rechte Melchizedek, een Koning der gerechtigheid, een Koning des vredes; Hij, Koning van Jerusalem, heerscht in de harten van Zijn volk; dat volk is een arm volk in zichzelven, daarom hongert het naar Zijne gerechtigheid en naar Zijnen vrede. Hjj heeft Zijnen troon in Jerusalem, gelijk de Profeet zegt: God is bekend in Juda, Zijn Naam is groot in Israël; en in Salem is Zijne hut en Zijne woning in Zion. (Ps. 76.) Van Zion is ook de Wet en het heil des Heeren uitgegaan. En de inwoners dier stad, wie zijn het? Het zijn geen twistzoekers, maar vredemakers, kinderen des vredes, en de Heere is hun Vorst, Die voor hen vrede gemaakt heeft bij God. „Mijnen vrede geef Ik u, Mijnen vrede laat Ik u, niet zooals de wereld hen geeft," — het is een eeuwige vrede bij God door het dierbaar bloed van Christus. (Rom. 5 : 1.) — Jerusalem heet ook de stad Davids; Jesus is de rechte David, Hij heeft die stad in bezit genomen, en alles wedergebracht, wat de vijand geroofd heeft. Het is eene bezitting, waarin de inwoners voor eeuwig zullen blijven en zich voor eeuwig zullen verheugen !
Laat ons evenwel een blik werpen op hetgeen aan die heerlijke Pinkstervreugde voorafging! Ook daar is veel genade te aanschouwen! De inwoners van Jerusalem hebben den Vorst des levens, den Heere der heerlijkheid, aan het kruis gehecht en gedood. „Kruis Hem, kruis Ilem!'' hebben zij geroepen, „wij willen niet, dat Deze over ons koning zij!" En nu, wat eene genade! De Heere heeft nochtans over de inwoners van Jerusalem Zijnen Geest willen uitstorten. Zie, het waren geen vrienden, maar vijanden, over wie Hij den Geest heeft uitgestort! Zij heeten niet „Zijne gunstgenooten", „Zijne uitverkorenen", „Zijne kinderen", neen, daar wordt ons niets van gezegd. Bij den Profeet Joel zegt ons de Heere: Ik zal Mijnen Geest uitstorten over alle vleesch. Alzoo over v l e e s ch stort de Heere Zijnen Geest uit. Wat is vleesch? en wat is er van vleesch te verwachten? Het wil van God, van Geest niets weten, het heeft zijnen Heiland aan het kruis geslagen! Maar de Heere lieeft van vleesch ook niets verwacht; daarom heeft Hij Zijnen lieven Zoon gezonden, en Zijnen Heiligen Geest uitgestort, opdat nu alle menseh, gij en ik, erkennen zou: „Alle vleesch is als gras, en al zijne goedertierenheid als eene bloem des velds; het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid." Zullen wij dan van vleesch nog verwachting hebben? Wijs alleen is hij, die het van Jesus, van Zijne genade verwacht. Heeft toch alle vleesch zjjnen weg voor den Heere verdorven, zoo zal God alleen als Vader en Schepper, als Heere en Heiland geprezen worden en de eer ontvangen. Onze zaligheid is louter de schepping Zijner genade, en het is de Heilige Geest, Dien Hij heeft uitgestort en uitstort op alle vleesch, opdat het Zijne genade verkondige en Zijnen lof vertelle.
Zoo heet het ook bij den Apostel: God was in Christus de w e r e l d met Zichzelven verzoenende. Dat is geene vrome wereld, geen vroom vleesch, maar wereld is wereld, gelijk vleesch vleesch is, vervloekt voor den Heere, omdat het Zijn gebod niet gehouden heeft. In plaats van een vloek, die verdiend was, heeft Hij eenen zegen gegeven, die verbeurd was. Ja, de Heere gebiedt Zijnen zegen, en Hij maakt wijs, zoodat al hetgeen men heeft, verkocht en de parel van groote waarde gekocht wordt, — om niet, zonder geld en zonder prijs, want de Heere zegt: Ik zal uitstorten Mijnen Geest. En wat Hij geeft, dat geeft Hij niet in geringe mate, maar als een milde Koning strooit Hij Zijne zegeningen rijkelijk uit; bet is een „uitstorten", d. i. overvloediglijk schenken, gelijk Hij zegt:

„Doe uwen mond wijd open,

en Ik zal hem vervullen";

ja: Al wat u ontbreekt,

Schenk I k , zoo gjj 't smeekt,

Mild en overvloedig.
Hoe zal ik er om smeeken ? Hoe zal ik voor het aangezicht des Heeren komen ? Heere, indien Gij de ongerechtigheden gadeslaat, wie zal bestaan? De Geest, Dien de Heere uitstort, is een Geest der genade. Hij leert om genade roepen, door genade leven, aan genade vasthouden. Die Geest leert door genade te leven in genade, en de zonde te haten. Die Geest doet het volk des Heeren naar de diepte afsteken ; den nederigen schenkt 1 [ij genade. Die Geest ontdekt onze oogen, welke van nature blind zijn, zoodat wij niet bij het oppervlakkige blijven staan, maar tot het wezen der dingen doordringen; Hij geeft ons een eenvoudig oog, om de dingen te aanschouwen, zooals zij zijn; zoo leeren wij onzen zondigen aard hoe langer hoe meer kennen, en worden des te begeeriger om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Waar de Heere dien Geest uitgestort heeft, daar is het de Geest der genade; en waar het de Geest der genade is, daar blijft er niets anders over dan genade; en waar het genade is, daar is het niet meer werk; daar schept de genade enkel tollenaren, die roepen: O God, wees mij zondaar genadig!
Die Geest der genade heet ook een Geest der gebeden. De Geest der genade is de Geest, die het inwonen des Heeren in Zijn volk teweegbrengt, en wederom bewerkt Hij het voortdurend gaan tot God, als de Bron van alle goed, opdat zij meerdere genade ontvangen, en de vaten, als zij ledig geloopen zijn, altoos wederom gevuld worden. Verwachten wij het van onszelven, en doen wij het, zoo brengen wij. het Woord slechts tot onze ooren, en onze gebeden, die van onze lippen stroomen, en waarvan onze harten niets weten, dringen niet door tot den troon der genade. Opdat dit anders worde, opdat het Woord des levens diep in de ziel post vatte, en de gebeden uit het hart opklimmen voor Zijnen troon, daartoe heeft Hij Zijnen Geest gezonden, en alzoo duizendvoudige genade aan Zijn volk geschonken. Daarom heet die Geest niet een Geest des gebeds, maar der gebeden!
Hoe doet gij het nu meestal? Ach, als gij u oplegt, driemaal per dag te bidden, of gij het dan ook twee keer vergeten hebt, zijt gij nog vergenoegd met uzelven en denkt: Er is toch vrede en geen gevaar! — Dat zal anders worden, daarom heet Hij een Geest der gebeden.
Het _volk des Heeren is een behoeftig volk, een biddend volk, het is van alles in zichzelven ontbloot, het moet wel tot den Heere roepen. „Ik heb in het midden van u overgelaten een arm en ellendig volk, dat op Mijnen Naam zal vertrouwen," zegt de Heere. Gelijk het reukofferaltaar in den tempel des Heeren gedurig moest branden, zoo moet ook de Gemeente des Heeren branden van liefde en behoefte, en moet niet ophouden in het bidden, in het loven en danken. Er moet een gedurig gebed, een gedurig zuchten tot God wezen. Desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp, want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maaide Geest bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. O, de Geest doet roepen om genade en aan genade vasthouden, al is ook alle gevoel der genade uit de ziel weg. Maar op het gebed verkrijgt liet volk des Heeren alles weder. De Zon der gerechtigheid, die achter de bergen van twijfel, zoude en ongeloof verborgen was, gaat op, verspreidt haren glans en verkwikt met hare stralen de naar genade schreiende ziel. Dan is er vrede in het hart, de vrede bij God in Christus. Als de Heere de gevangenen Zions wederbracht, toen juichten wij: I)e Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd I
Gelukzalig wij, als wij zulk een Pinksterfeest vieren! en dat is noodzakelijk, want met minder zullen wij niet kunnen ingaan in het Koninkrijk der hemelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Eene Pinksteroverdenking naar aanleiding van Zacharia 12, Vs. 10.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's