Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ter verklaring van Ezechiël 10. (slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter verklaring van Ezechiël 10. (slot)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste Hoofdstuk Vs. 10 lezen wij, in plaats van bet aangezicht eens cherubs: het aangezicht eens menschen. Waarom de Profeet hier nu een cherub ziet, is gezegd in de inleiding der verklaring van dit Hoofdstuk, zoodat wij kunnen volstaan met daarheen te wijzen. Wat nu de verklaring betreft van de vier aangezichten, zoo verwijzen wij wederom naar de verklaring van Hoofdstuk 1 (Eerste Jaargang, blz. 13 vv.). Hierbij nog eene enkele aanhaling uit de leerrede van Dr. Kohlbriigge over 1 Kon. 6: 21 (Eerste Twaalftal), welke leerrede z.eer belangrijk is voor het recht verstand van de beteekenis der cherubim. Op blz. 17 lezen wij: „Het Ilebreeuwsche woord cherub beteekent een lastdier, hetwelk men zulk een zwaar pak heeft opgelegd, dat het zich onder den last moet krommen, en dat hetzelve de rug door den zwaren last is opengereten Eén is er, die den ganschen last uwer ellende, uwer zonden en uws jammers heeft gedragen; van Dien komt genade op u". — Zijn Naam is Jesus.
Vs. 15. En die cherubs hieven zich omhoog; dit was even hel dier, dat ik bij de rivier Chebar gezien had. Nu de cherubs zich omhoog verheffen en de vleugelen uitslaan, ziet de Profeet, dat hetzelfde gezicht, wat de cherubim betreft, hem gegeven was bij de rivier Chebar.
De heerlijkheid van den raad Gods, geopenbaard in Jesus Christus, werd hem niet eenmaal, maar wederom getoond. Dit is geschied tot versterking van den Profeet, opdat hij niet moedeloos zoude worden, maar verstaan, dat, al verwierp Israël zijnen God, en al ging de heerlijkheid des Heeren van den tempel weg, Gods raad toch zoude blijven bestaan.
Vs. 16, 17. En als de cherubs gingen, ioo gingen die raderen nevens dezelve; en als de cherubs hunne vleugelen ophieven, om zich van de aarde omhoog le heffen, zoo keerden zich diezelve raderen ook niet om van bij hen. Als die stonden, stonden deze, en als die opgeheven werden, hieven zich deze ook op: want de geest der dieren was in heil. De cherubs en de raderen zijn Christus en Zijne Gemeente; door éénen Geest worden beiden geregeerd, het Hoofd en de ledematen. Alles hangt hier af van de drijving des Heiligen Geestes. Geene andere wet heerscht hier dan de Wet des Geestes des levens in Christus Jesus. De lezer vergelijke hierbij, hetgeen gezegd is in den Eersten Jaargang van dit Blad op Vs. 19 en 20 van Hoofdstuk 1 (blz. 24). Wij halen hier dit er van aan: „Dezelfde Geest, Die verworven is door het bloed des Lams, en Die werkt door de opstanding van Christus, maakt de geloovigen toegerust tot alle Gode welbehagelijk werk, zoodat zij, die niet kunnen loopen, nochtans door den Geest den weg van Gods geboden loopen. En of zij al van zichzelven moeten bekennen, dat zij in zichzelven de zwakste, dwaaste, onbekwaamste merischenkinderen zijn, nochtans volvoeren zij juist zóó den raad en den wil van God, en verheerlijken Hem door woord en daad; want zij leven, doch niet meer zij, maar Christus leeft in hen, wat zij echter in het vleesch leven, dat leven zij in het geloof des Zoons Gods, Die hen liefgehad heeft en Zichzelven voor hen heeft overgegeven. (Gal. 2 vs. 20.)"
Vs. 18, 19. Toen ging de heerlijkheid des Heeren van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs. En de cherubs hieven hunne vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog voor mijne oogen, als zij uitgingen-, en de raderen waren tegenover hen: en elk een stond aan de deur der Oostpoort van het huis des Heeren; eil de heerlijkheid des Gods Israels was van boven over hen. Over de beteekenis van de heerlijkheid des Heeren vergelijke men Eersten Jaargang blz. 34. Kort samengevat komt het hierop neer, dat de Heere alleen eenen in zichzelven verlorenen zondaar, die voor Hem als dood nederligt, opneemt in Zijne heerlijkheid, in Zijnen Zoon, hem doet wandelen in eene in Christus vervulde Wet, en in Hem en door Hem Zijnen gansehen raad ten uitvoer legt en over Hem waakt in eeuwige trouw. Dat is de heerlijkheid van Israëls God. Maar Israël heeft deze heerlijkheid veracht en smadelijk verworpen; daarom zag de Profeet in dit gezieht den Heere Zich opmaken, om Zijn huis te verlaten. De raderen gaan met de cherubs mede, de raderen, door wie het Gode behaagt, den raad des heils den menschen bekend te maken. Israël zag daarvan niets, den Profeet werd het gegeveu dit te aanschouwen. Hij zag het oordeel Gods in dit gezicht over zijn volk v o l t r e k k e n , . . . intusschen vreesde Israël geen kwaad, maar droomde van Babels ondergang en Israëls verheffing. Hij gaat het huis verlaten . . . en zoo gaat het straks in vlammen op. Israël heeft de heerlijkheid Gods verworpen, intusschen blijft deze heerlijkheid wel ongeschonden, maar de heerlijkheid des volks is vergaan, — gelijk zoo menig volk zijne heerlijkheid verloor, zich tegenkantende tegen de heerlijkheid Gods.
Het vuur der liefde Gods wordt veracht, welnu, de vlammen der oordeelen schieten neer, opdat nog het overblijfsel naar de verkiezing gered zou zijn, gelijk een overblijfsel uit Babels gevangenschap straks terugkeeren zal.
Vs. 20—22. Dil is het dier, dat ik zag onder den God Israels bij de rivier Cliebar; en ik bemerkte, dat het cherubs waren. Elk een had vier aangezichten, en elk een had vier vleugelen,- en de gelijkenis van menschenhanden was onder hunne vleugelen. En aangaande de gelijkenis van hunne aangezichten, het waren dezelfde aangezichten, die ik gezien had bij de rivier Chebar, hunne gedaanten en zij zeiven; zij gingen ieder rechtuit voor Zijn aangezicht henen.
Het slot van het Hoofdstuk bevat de verklaring van den Profeet, dat eerst thans duidelijk was, dat de vroegere openbaring dezelfde was als deze. De eerste werd hem door de tweede duidelijker. En om nog eens kort alles samen te vatten, noemt hij datgene, wat eenen diepen indruk op hem had gemaakt, n. 1. de aangezichten der cherubim, de volheid der gehoorzaamheid Christi, de vleugelen, de bereidwilligheid Christi, om de vrucht Zijner gehoorzaamheid te brengen, waar de "Vader dit wil; — de gelijkenis van menschenhanden onder de vleugelen, de bijstand, welken Christus Zijnen dienaars schenkt, door wie Hij der wereld gepredikt wordt. Het waren dezelfde aangezichten, de gehoorzaamheid Christi is het, waarop hij gewezen wordt bij de rivier Chebar, — en het is diezelfde gehoorzaamheid, waarop hij gewezen wordt in den geest te Jerusalem. De gang is voorwaarts, met zich voerend de raderen, ook den Profeet Ezechiël, om de loopbaan te loopen, welke hem de Heere voorgesteld heeft. Hoe zwak ook in •zichzelven, hoe geneigd ook den eigen weg te gaan, Christus verzoent in Zijne gehoorzaamheid de eigenwilligheid dei- Zijnen, om, gelijk Jona, eigene wegen te gaan, en Hij formeert hen alzoo en drijft hen door Zijnen Geest, dat zij in Zijne mogendheid den door Hem bepaalden weg gaan, gelijk Johannes de Apostel zegt: „Zij volgen het Lam, waar Het ook henengaat." Openb. 14 : 4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Ter verklaring van Ezechiël 10. (slot)

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's