Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eene Pinksteroverdenking naar aanleiding van Zacharia 12, Vs. 10. (vervolg en slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eene Pinksteroverdenking naar aanleiding van Zacharia 12, Vs. 10. (vervolg en slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben het genadewerk Gods gezien, dat zich in de belofte en in de zending des Heiligen Geestes geopenbaard heeft. Gelijk de Heere beloofd heeft, alzoo is het geschied : Hij heeft over het huis Davids en over de inwoners van Jerusalem Zijnen Geest uitgestort, den Geest der genade en der gebeden; en dat werk der genade gaat heden nog voort, — want vanwaar komt het, dat er heden hier en morgen daar een mensch gegrepen wordt? Is het niet het vuur des Heiligen Geestes, dat nog heden de harten in liefde tot den Heere ontsteekt? Yanwaar komt het, dat een mensch, die heden nog rustig voortleeft, alles meenende te bezitten, omdat hij des Heeren Woord heeft, en die toch blind is voor dat Woord en voor zichzelven, dat de zoodanige morgen om genade begint te roepen: „Laat mijne ziel leven, doe het mij weten, Heere, dat Gij mij lief hebt!" Dat is de Geest des Heeren, Die zulks werkt. — Wonderbaar is die Geest nog heden in Zijne werking; de wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt, en waar hij heen gaat, — alzoo is ook een iegelijk, die uit den Geest geboren is; maar ook krachtig is Hij in Zijne werking, want Hij schept wat de Heere zegt: En zij z u l l e n Mij aans c h o u w e n , Dien zij d o o r s t o k e n h e b b e n , en zij z u l l e n over Hem r o u w k 1 a g e n als met de r o u wk l a g e o v e r e e n e e n i g e n zoon.
En zij zullen Mij aanschouwen! Die hier spreekt: „Mij", is Dezelfde, Die ook de belofte gegeven heeft, dat Hij Zijnen Heiligen Geest zenden zal; het is de Heere, Jehova is Zijo."Naam, de getrouwe Verboncls-God; Hij, Die waarachtig God is en ook waarachtig mensch, en Die hier als een arme te midden van armen heeft willen wonen, om genade te verwerven en genade te schenken; Hij heeft Zijn leven niet te dierbaar geacht, maar heeft het gelaten voor Zijne schapen; het is de Knecht des Heeren, de ware David, Die doorstoken en gedood is, en van Wien de Apostel belijdt: „Het Woord is vlcesch geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. En wij hebben uit Zijne volheid ontvangen ook genade voor genade." Alzoo Dien zullen zij aanschouwen, Die zulke genade geeft! — En wie zijn het, die Hem aanschouwen zullen? Het huis Davids en de inwoners van Jerusalem! Of is het niet alzoo geschied ? Hebben zij Hem niet aanschouwd ? Drieduizend zijn er geloovig geworden en hebben hot Woord van den Apostel gaarne aangenomen; zij hebben Hem aanschouwd, toen zij uit den mond des Apostels vernamen, dat zij den Heere doorstoken en aan het kruis gehecht hadden ; zij hebben de krachten des levens gesmaakt. Jesus hebben zij aanschouwd als hunnen Koning, en Die hen van hunne zonden zalig gemaakt heeft. O, dat was een vroolijk en zalig aanschouwen, dat was een zich verlustigen in Zijne genade. Yan dat aanschouwen heeft de Heere in de dagen Zijns vleesches gezegd: „Dit is de wille Gods, dat wie den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het leven hebbe." Zij hebben dus het leven gehad; zij, die even te voren nog meenden, dat zij kinderen Gods waren, zagen zich als in één oogenblik als kinderen des toorns, maar ook wederom in Jesus gered en zalig gemaakt van hunne zonden.
Zoo hebben zij Hem aanschouwd! En zoo kunnen ook wij Hem heden nog aanschouwen. Ligt gij terneder en weet gij geen raad voor uwe ziel, gevoelt gij u gebeten door de oude slang, zie op Hem, Die aan het hout des kruises verhoogd i S ) — het is Gods bevel en belofte, dat wie Hem aanschouwt, niet sterven zal; het is Zijn wil, dat hij leven zal. Nog eens: Wie zijn het, die Hem aanschouwen zullen ? Er wordt gezegd: „Zij zullen Hem aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben'', dus zijn zij het, die Hem doorstoken hebben, dezeu zullen Hem aanschouwen. De Heere heeft niet gezegd: omdat zij dat gedaan hebben, daarom zal Ik hun Mijnen Geest onthouden,— en de Zoon heeft ook niet gezegd: omdat zij Mij verworpen hebben, daarom wil Ik niets met hen te doen hebben; neen, o wonderbare genade! Ik z a l h u n M i j n e n G e e s t g e v e n, j a hun, die Mij doorstoken hebben, en zij zullen het zien, tot hunne smart en schande, Wien zij doorstoken hebben; en Ik wil hun genadig zijn, Ik wil hen niet verwerpen, gelijk zij Mij verworpen hebben; Ik ben gekomen, om zalig te maken, dat verloren is.
„Doorsteken" beteekent „kruisigen"; zij zullen zien, Wien zij g e k r u i s t hebben. Ja, zij hebben Hem gezien, toen zij Hem gekruist hebben, maar toen was er geen hart voor Hem, er was toorn en nijdigheid tegen Hem; nu zullen zij Hem echter kennen, en erkennen, wat zij gedaan hebben. Erkennen zullen zij Hem als den Heere der heerlijkheid. — Maar a l l en hebben Hem toch niet gekruist en verworpen? Ja, gij en ik, wij hebben Hem niet met onze handen gekruist, maar, geldt dit daarom ook niet van ons? Heeft Hem God niet zonde ge- 1 4 1 maakt, daar Hij geene zonde gekend heeft, opdat w i j rechtvaardigheid Gods zouden zijn in Hem ? Hebben wij Hem niet gekruist? Doen wij het niet nog met onze zonden? Wie oprecht van harte is, belijdt: Ik wijt het niet aan de Farizeën, niet aan de oversten des volks, ik wijt het aan mijzelven; ik heb Hem doorstoken, het is mijne zonde geweest; het is mij tot diepe smart, maar ik gevoel er ook ongekende zaligheid over, dat Hij mijne zonde aan het kruis draagt! God de Vader heeft Hem opgewekt, en nu houdt Hij mij Hem voor, en zegt tot mij: „Hij is uw leven, verwerp Hem dan niet, verbitter Hem niet, opdat uwe ziel niet uit het volk uitgeroeid worde, — zie Hem aan en leef!" Daarom heet het immers: Hij is 0111 onze overtredingen verwond; de straf was op Hem , en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Genezing? Ja, indien ik op Hem zie, zooals de drieduizend op Hein gezien hebben in hunne zondesmart; tevoren hebben zij zich met ontzetting van Hem afgekeerd, maar God heeft hun in Zijne ontferming de oogen geopend, dat zij zulks zagen en zich tot Hem keerden als tot hun hoogste Goed.
Wat zullen zij dan doen? Zij z u l l e n o v e r Hem rouwig l a g e n als met de r o u w k l a g e o v e r e e n e e n i g en z o o n . Wij zien dat op den eersten Christelijken Pinksterdag. I)e Apostel heeft hun gezegd: „Gij hebt uwen Zaligmaker gedood, maar God heeft Hem opgewekt, en ziet, Hij wordt u ten leven gegeven, opdat uwe zonden verzoend, uwe zielen behouden zijn, en opdat gij vrede hebt bij God". Zij worden verslagen in hunne harten en met ontzetting vervuld en roepen: Mannen broeders, wat zullen wij doen? „Bekeert u en gelooft in Jesus, en uwe zonden zullen afgewasschen zijn, en gij zult den Heiligen Geest ontvangen". Straks lagen de Koningsmoordenaars aan de voeten des Konings, 0111 genade te smeeken, en . . . zij ontvingen genade, en er was groote blijdschap bij het volk. — Wie zijn het dus, over wie de Heere Zijnen Geest zal uitstorten. Over hen, die rouwklagen en bitterlijk weenen over hunne zonden. Zegt de Apostel liet zelf niet op dien dag aan degenen, die verslagen vraagden : Wat moeten wij doen, mannen broeders? Heeft de Heere Jesus Zelf niet geroepen: Komt herwaarts tot Mij, gij allen, die vermoeid en'belast zijt, die gecnen vrede hebt voor uwe zielen ? En nu, wie zijn tot Hem gekomen? Waren het de bekeerden ? dezen hadden immers genoeg aan hunne bekeering! Neen, maar de tollenaren en zondaren kwamen tot Hem; waar een kranke was, die is gekomen tot den Medicijnmeester, en Hij heeft hem genezen; waar er een melaatsche was, een, die geen hoop had, maar den dood in zijne beenderen voelde, die is gekomen en heeft geroepen: Indien Gij wilt, Heere, Gij kunt mij reinigen, mij behouden. Dezen heeft Hij hoop gegeven en het leven geschonken. Zoo is het heden nog, gelijk geschreven staat: „Hij heeft Mij gezonden, om te verbinden dcgebrokenen van harte, om den treurigen Zions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor asch en vreugdeolie voor treurigheid.''
Rouwklagen zullen zij dus over Hem. Zjj hebben Hem wel van te voren gezien, doch daar was geene klacht in hunnen mond, geen hart voor Zijn lijden, doch de Heere geeft Zijnen Geest, en zij zullen over Hem rouw! lagen, rouwklagen over hunne verschrikkelijke zonden en blindheid! Maar waarom over Hem ? Hij leeft immers, Hij is opgestaan ? Nu ja, maar is Hij nochtans niet verworpen geweest en gekruist? Heb ik mijnen Zaligmaker niet prijsgegeven? mijnen God niet veracht? Ts dat niet mijne gruwelijke zonde? Zie, d i e rouwklacht zal wezen in de ziel! De ziel doorleeft Zijn lijden en sterven, het is h a r e ongerechtigheid, dat Hij gekruist is geweest. Dat wordt zoo ervaren door liet geloof en moet door eenen iegelijk ervaren worden; die dezen Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Ik moet met Hem gekruist worden en sterven, opdat de booze lusten niet heerschen in het vleesch; dat kost veel smart, pijn en rouwldage; ook moet ik opgestaan zijn met en door Hem uit de dooden; ik met Hem, en Hij voor mij.
„Als over een eenigen zoon," zegt de Heere. Wieneen eenig kind ontnomen is, die kan zulks niet vergeten; die weet het, hoe diepe voren door de ziel getrokken worden! Was Hij niet een eenige Zoon ? Wat moet God de Vader wel niet gevoeld hebben? En Hij heeft Zijnen Zoon niet gespaard, maar heeft Hem voor ons in den dood gegeven ; zal dan de schrik niet diep door de harten gaan over zulk eene gruwelijke zonde, dat wij den Heere gekruist hebben? En ziet, Hij geeft ons nog Zijnen Geest, opdat wij dat erkennen en Hem aanschouwen en leven en Hem niet meer verwerpen.
De Profeet zegt nog uit Naam des Heeren: Z ij z u l l en o v e r H e m b i t t e r l i j k k e r m e n , g e l j j k m e n b i t t e r l i jk k e r m t over e e n e n e e r s t g e b o r e n e . Het Pinksterfeest is gewis een blij feest, een heerlijke dag voor het aangezicht des Heeren; zoo was het ook in Israël geweest, het was immers het feest van den oogst, de eerste schoven werden voor den Heere gebracht, er was alom vreugde en dank voor de ontvangene weldaden; de Heere heeft een verbeurden zegen niet onthouden. Doch het is ook een feest der rouwklage. Het hart, dat vroolijk mocht zijn in den Heere, voelde niettemin de bittere smart over het misdrijf tegen den Heere en Zijnen Gezalfde; het uitte zich in de klacht: „O God, wat heb ik gedaan! mijnen Koning heb ik in mijne blindheid aan het kruis geslagen; dat is mijne zonde, ik, ik heb het gedaan! En zoo was er droefenis, diepe verslagenheid, alleen weg te nemen door de liefelijke, troostvolle prediking: Zie nochtans God in het hart; Hij geeft den Christus, Dien gij gedood hebt, tot eenen Zaligmaker! Wees getroost, geloof en leef, uwe zonden zijn u vergeven, voor eeuwig weggedaan van voor Gods aangezicht, — gij zult de gaven des Heiligen Geestes ontvangen.
Ja, er moet gekend worden, hoe groot onze zonde en ellende is. Zal er vrede zijn, zoo moet de zonde weg, die scheidsmuur tusschen God en de ziel Veroordeel uzelven, geef Gode gelijk, en Hij zal tot u komen met Zijnen troost en Zijnen vrede; Hij wil dat gij het weet, wat gij aan uwen God hebt, daarom laat Hij u rouwklagen, en Zijn Geest verkwikt uwe ziel; Hij wil, dat gij Hem alles zegt, alles klaagt wat op uw harte is, Hij wil u alles geven, hetgeen u ontbreekt. Op wat grond doet Hij dat? Geene traan, geene zucht neemt Hij in ruil; Hij doet het ook niet otn uw gebed; Hij geeft u alles naar Zijne b e l o f t e , en zoo hebt gij een vroolijk Pinksterfeest!
Zulk een Pinksterfeest moge ook door ons in genade gevierd zijn, en in ons hart en onzen mond zij het lied gelegd: „De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Loof den Heere, mijne ziel, want Zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Eene Pinksteroverdenking naar aanleiding van Zacharia 12, Vs. 10. (vervolg en slot)

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's