Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel

Over het Boek van Prof. Dr. Böhl „de Rechtvaardiging door het Geloof". (Zie 8 van dezen Jaargang, bldz. 55 v.v.)

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dc R e c h t v a a r d i g i n g door h e t G e l o o f in h a r e verh o u d i n g tot h e t w e r k des H e i l i g e n G e e s t e s.

Hierover handelt Prof. Dr. Böhl in § 4 van het IV. Hoofdstuk van zijn boek over de Rechtvaardiging door het Geloof. De verhouding der leer der Rechtvaardiging en der leer over den Heiligen Geest is van zeer groot belang voor de juiste prediking des Evangelies. Terwijl men toch b.v. Dr. Kohlbriigge geprezen heeft, dat hij de leer der Rechtvaardiging in hare zuiverheid we,der op den voorgrond geplaatst heeft, zoo heeft men klachten geuit, dat hij in de leer der heiligmaking op een dwaalspoor geraakt was. Wij kunnen hierop antwoorden, dat niemand de Rechtvaardiging door het Geloof zuiver kan verkondigen, wanneer hij niet de gevolgtrekkingen daarvan maakt voor de leer der Heiligmaking.
De Apostel Paulus heeft juist in zijnen heerlijken Zendbrief aan de Galaten deze gevolgtrekkingen gemaakt, daar hij de vraag behandelde, of zich Heidenen, die in Jesus Christus geloovig zijn geworden, nog moesten laten besnijden, om zalig te v,orden; met andere woorden, of de Hecre God aan Zijne geloovigen nog een werk als voorwaarde oplegt buiten het geloof in Zijnen Zoon om? Het antwoord van den Apistel is: Volstrekt niet. Integendeel, zulk een werk doet het geloof te niet. Wij hebben het leven geheel in Christus, Die onze gerechtigheid is.
Om nu een juist begrip te ontvangen, welke de verhouding tusschen de Rechtvaardiging en tusschen het werk des Heiligen Geestes is, willen wij ons eerst herinneren, dat in de eerstgenoemde de mensch tegenover God staat als een geheel goddelooze, die slechts schuld heeft, en die ook geen werk noch eenige hoedanigheid heeft, waardoor hij zich voor God zou kunnen aangenaam maken. Dezen spreekt de Heere God rechtvaardig door het geloof, d. i. Hij rekent hem de rechtvaardigheid van Zijnen, vleesch geworden, Zoon toe, uit louter genade; en de mensch neemt dit aan, doordat hij niet meer in zichzelven gelooft, alsof hij nog iets goeds bezat of kon voortbrengen, maar alle zijne gerechtigheid in Christus ziet, Die Zich voor hem in den dood gegeven heeft. — De weg, langs welken hij nu hiertoe komt, om de gerechtigheid van Christus te gelooven en aan te nemen, behoort tot het werk des Heiligen Geestes. De leer van den Heiligen Geest nu is de l e er d e r H e i l i g m a k i n g , zooals de Heidelbergsche Catechismus in Vr. 24 uitnemend zegt. En de heiligmaking bestaat daarin, dat wij gelooven, dat de Heilige Geest ons Christus en al Zijne weldaden deelachtig maakt, ons vertroost en bij ons blijft in der eeuwigheid. (Heidelbergsche Catechismus Vr. 5b. Vergelijk ook het Formulier voor den Heiligen Doop.) Bij orthodoxen en niet-orthodoxen wordt op deze bepaling van het begrip „heiligmaking" geen acht geslagen. Men meent bij de Rechtvaardiging „de Heiligmaking" er aan toe te moeten voegen als eene noodzakelijke aanvulling, en is blind voor de dwaling, dat men daardoor de Rechtvaardiging op den achtergrond plaatst en verdonkert.
Wij achten het dus noodzakelijk op de bovenaangehaalde verklaring van den Heidelbergschen Catechismus ten ernstigste te wijzen, en tot toelichting hiervan die van M. Luther in zijnen grooten Catechismus te geven, welke ook door Prof. Dr. Böhl in zijne Dogmatiek (blz. 433) opgenomen is. (Luther'B Werken, uitg. Walch, Bd. 10, blz. 116 vv. 121.
„Aan dit Artikel" (van den Heiligen Geest) zegt Luther, „kan ik geen beteren titel geven, dan „van de Heiligmaking", t. w. dat daardoor de Heilige Geest met Zijn ambt omschreven en voorgesteld wordt, nl. dat Hij heilig maakt. Want gelijk de Vader een Schepper, de Zoon Gods een Verlosser heet, zoo moet ook de Geest Gods wegens Zijn werk een „Heilige" of een „Heiligmakende" genoemd worden. Christus heeft ons den schat verworven door Zijn lijden, sterven en Zijne opstanding van de dooden. — Opdat nu deze schat niet zou begraven blijven, maar gebruikt en genoten worden, heeft God het Woord laten uitgaan, en daarin den Heiligen Geest gegeven, om dezen schat der verlossing in onze huizen en harten te dragen en ons toe te eigenen (Hoogduitsch: heim zu bringen). Daarom is het „heiligmaken" niet anders, dan tot den Heere Christus brengen, opdat wij dat goed, die weldaad zouden ontvangen, waartoe wij uit onszelven niet konden komen. Leer dan dit Artikel op het duidelijkst verstaan, zoodat, als gij gevraagd wordt: „Wat verstaat gij met de woorden: Ik geloof in den Heiligen Geest?" gij terstond kunt antwoorden: „Ik geloof, dat mij de Heilige Geest heilig maakt, zooals Zijn Naam is." Want Hij heeft in de wereld eene bijzondere Gemeente, welke is de moeder, die een iegelijk Christen baart en hem door het Woord Gods draagt, en dit geschiedt daardoor, dat de Heilige Geest het hem openbaart, het handhaaft, de harten verlicht en ontvlamt, dat zij het aannemen, omhelzen, daaraan hangen en daarbij blijven. Want als Hij het niet laat prediken en in de harten doet leven, zoodat men het omhelst, gaat het te loor, zooals het onder het Pausdom geschied is; want daar is het geloof geheel onder de bank gestoken, en niemand heeft Christus als Heere gekend, noch den Heiligen Geest als Dengene, Die heilig maakt, d. i. niemand heeft geloofd, dat Christus alzoo onze Heere was, dat Hij zonder ons werk en verdienste zulk eenen schat verworven en ons aan den Vader aangenaam gemaakt had. Wat was hiervan de oorzaak ? De Heilige Geest is er niet geweest, Die het zou hebben geopenbaard en verkondigd, maar menschen en booze geesten waren er, die ons geleerd hebben, dat wij door werken zouden zalig worden en genade verwerven." —
„Want ofschoon de genade Gods door Christus verworven is, en de heiligheid door den Heiligen Geest door het Woord Gods in de vereeniging (gemeenschap) der Christelijke Kerk aangebracht, zoo zijn wij toch nooit zonder zonde wegens ons vleesch (onze vleeschelijke gezindheid en onmacht), hetwelk als een juk op onzen hals rust. Daarom is in het Christendom alles daartoe ingericht, dat men dagelijks slechts vergeving der zonden door het Woord en de Sacramenten ontvange, om onze consciëntiën te vertroosten en op te beuren, zoo lang wij op aarde leven. Derhalve maakt de Heilige Geest, dat, hoewel wij zonde hebben, zij ons geen schade kan doen, omdat wij in de Christenheid zijn (in de gemeenschap des Heiligen Geestes), waar slechts vergeving der zonden is, zoowel in dit opzicht, dat God ons vergeeft, als ook daarin, dat wij elkander vergeven, elkander dragen en oprichten. Buiten het Christendom is echter geene vergeving, omdat er het Evangelie niet is, én daar k a n ook geene heiligheid zijn."
Uit deze aanhalingen zien wij, hoe de Ileidelbergsche Catechismus zoo volkomen volgens de leer der Hervorming zegt: „dat de H e i l i g e Geest, Die w a a r a c h t i g en e e u w ig God is, ons C h r i s t u s en al Z i j n e w e l d a d e n deela c h t i g maakt."
Tot deze weldaden behoort dus ook de Rechtvaardigmaking uit louter genade zonder onze eigene werken. Voor zoover deze besloten is in den eeuwigen vrederaad en verworven door den Heere Christus aan het kruis, behoort zij zelfstandig beschouwd te worden; maar voorzoover zij onszei ven toegeë i g e n d en door onze harten g e l o o f d wordt, staat zij in nauw verband met de Heiligmaking des Geestes; dus dwalen zij zeer, die de rechtvaardigmaking en de heiligmaking tegenover elkander plaatsen, en de laatstgenoemde aan de eerste •willen toevoegen, om de verlossing of de rechtvaardigheid volkomen te maken.
De heiligmaking kan tot de rechtvaardigmaking niets toevoegen. Ben ik door het geloof in Christus rechtvaardig, overeenkomstig de Wet, dan ontbreekt mij volstrekt geen goed werk, ik bon zonder vlek of rimpel (Ef. 5 : 27; Col. 1 : 22). En wie iets op deze rechtvaardigheid afdingt, die tast Christus in Zijne volkomene rechtvaardigheid aan. Het kleed mijner rechtvaardigheid is immers niet mijn eigen, maar mijns Heeren Christus. En het is juist in de H e i l i g m a k i n g , waar de Heilige Geest door het geloof mij dit kleed doet toekomen. Waarom wil men dan de Heiligmaking afscheiden van de Rechtvaardigmaking? Helaas, zoowel Gereformeerden als Lutherschen zijn reeds in het midden van de eeuw der Hervorming daarin onduidelijk en onvast geworden. Zij hebben de beteekenis en kracht der rechtvaardiging niet gevat, maar haar, naar ons toeschijnt, slechts als een sluitreden van het verstand beschouwd, b.v. in die wijs: als ik geloof en het Evangelie voor waar houd, zal ik rechtvaardig zijn. De Heidelbersche Catechismus kwam er tegen op, want reeds toen sprak men immers ook bij de Gereformeerden van eene justitia imputata en justitia infusa, d. i. van eene toegerekende en van eene ingestorte of ingegotene gerechtigheid, of wilde men deze laatste uitdrukking niet gebruiken, zoo sprak men toch van gaven, welke door den Heiligen Geest zouden gegeven, ingestort zijn. Inde w e d e r g e b o o r t e zag men die instorting, en sprak dan van 'hebbelijkheden in den Christen, van krachten, om te gelooven, om den Heere te kennen, en men beschouwde deze als eene noodzakelijke aanvulling der Rechtvaardiging, die toch maar toegerekend was. Zonder deze kon immers de Christen niet in het geloof leven. In den nieuweren tijd sprak men van een Christus in ons, behalve den Christus buiten ons, in Wien wij te gelooven hebben. In Duitschland keerde men tot de Mystieken terug cn verzon eene „geheimzinnige vereeniging" met Christus (unio mystica), krachtens welke de Christen met •Christus omging en tot vroomheid kwam. !)
Hierbij geraakte men met de plaatsing van de Rechtvaardiging in verlegenheid ; men wist niet of men haar vóór de wedergeboorte en bekeering, dus vóór die geheimzinnige vereeniging, of na dezelve moest plaatsen
Zij had trouwens hare beteekenis verloren, het nieuwe leven, de wedergeboorte werd de hoofdzaak. Dr. Kohlbriigge en vóór hem M. Fr. Sander (Jehova Tsidkenu, vertaald door Kohlbriigge, Derde druk. Scheffer en C° te Amsterdam. 1883) riep de Kerk toe, om terug te keeren, en de Rechtvaardiging door het geloof als het fondament van ons geloof en leven te erkennen.
Weinigen luisterden naar deze roepstem. Zoo moest dan een Ritschl komen, en der Kerk voorhouden, dat zij geheel verdwaald en vooral in de leer van het werk des Heiligen Geestes in de war geraakt was. Als toch de ingestorte gaven of eene mystieke vereeniging met Christus ons voor God doet leven, wat heeft de Heilige Geest nog te doen? Als Hij de gaven ingestort heeft, zoo kan immers de mensch het verdere werken. En bij de mystieke vereeniging heeft Hij volstrekt niets te werken, de ziel van den Christen maakt alles met Christus zelf klaar.
Deze afwijkingen zijn tegen de Heilige Schrift. Zij kent geene nieuwe gaven, hebbelijkheden, die de Heilige Geest ons geeft, tenzij voor bijzondere diensten en ambten in de Gemeente, en de Hoofdstukken Rom. 12 en 1 Cor. 12 en 14, die over de gaven des Heiligen Geestes handelen, spieken volstrekt niet van de rechtvaardiging en heiligmaking. En de schriftuurplaats Hand. 1 : 8 wordt misbruikt, wanneer men ze uitlegt van eigene krachten die de Apostelen kregen. Aldaar staat: „Maar gij zult k r a c h t van den H e i l i g e n Geest ontvangen, Die over u komen zal, en gij zult Mijne getuigen zijn, enz." Al werd het woord „kracht" door het Latijnsehe „virtus", dat ook „deugd'' heet, wedergegeven, zoo is de zin toch volstrekt niet: gij zult de deugd des Heiligen Geestes ontvangen; maar de bedoeling is: gij, Apostelen, zijt zwak, maar de H e i l i g e Geest is uwe kracht, die zal het bij u, zwakken, voortbrengen, dat gij Mijne getuigen zijt. Het woord is hier gebruikt als in Luk. 1 : 35 : „De Heilige Gee9t zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen". De Heilige Geest heet hier en elders „de kracht Gods", en Deze s c h e p t het, dat Maria eenen zoon zal baren enz. Insgelijks, wat op zichzelve onmogelijk was, dat schept de Heilige Geest, dat de Apostelen 's Heeren getuigen zouden zijn.
Deze afwijkingen leiden ons geheel van de g e n a d e en de R e c h t v a a r d i g i n g af, en r i c h t e n ongemerkt het w e r k v e r b o n d weder op. Heeft de mensch weder krachten en hebbelijkheden in zich ontvangen, zoo worden aan hem ook eischen gesteld, om ze te gebruiken. Hij moet werken volbrengen, en de genade wordt te niet gedaan. En hoe zal hij met zulke werken voor God bestaan? Wordt de mensch niet weder onder de wet gesteld, die hem moet v e r o o r d e e l e n ? Heeft de Apostel Paulus Rom. 7 te vergeefs geschreven?
En Gal. 2 : 19 staat: „Ik ben door de wet der wet gestorven." Heb ik door den eisch der wet den dood gevonden in de werken der wet, waarom richt ik haar dan weder op? Of waarin bestaat het nieuwe Verbond? In de vergeving der zonden, daarin, dat ik niet meer onder de wet sta, maar in de genade. Wat de wet met hare eischen niet kon tot stand brengen, dewijl zij door liet vleesch krachteloos was, dat d e e d God. Hij zond Zijnen Zoon in gelijkheid des zondigen vleesches en dat voor de zonde en veroordeelde de zonde in het vleesch; opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest. Rom. 8 : 3 en 4. Zal ik nu zeggen: ik ben niet meer vleesch, ik heb nieuwe krachten en hebbelijkheden! Welnu, dan is ook de wet voor mij niet meer krachteloos; zij is niet meer door mijn vleesch verzwakt; waartoe heeft dan God Zijnen Zoon moeten zenden in de gelijkheid van ons zondig vleesch, de zonde aan Zijn vleesch veroordeelen en liet recht der wet vervullen? Dit alles, wat de Apostel zegt, wordt te niet gedaan. De Heere had ons eenvoudig met heilignieuwe krachten moeten vervullen, en de zending van Zijnen Zoon was onnoodig. Zie, hoe men met zijne leer van nieuwe hebbelijkheden tegen de geheele Heilige Schrift strijdt en Gods genade wordt te niet gedaan.
Wij onderscheiden twee scheppingen: de eerste of oude schepping, zooals A d a m geschapen was, en de tweede of' nieuwe, die door C h r i s t u s tot stand gebracht is. In de eerste schepping is eene andere huisorde (economie), dan in de tweede. Gene bestaat daarin, dat God aan Adam beval bij Zijn gebod en Woord te blijven, en bij k o n het doen, hij bezat de gaven; bij de tweede geeft de Heere God g e e n v e l , maar H i j w e r k t a l l e s Z e l f in Christus; Hij kent ons als zondaren, die niets kunnen tot stand brengen, wat in Zijne oogen goed is; evenwel is het Zijn raad, dat wij Zijn volk zouden zijn, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem leven. Dit is Zijne genade Hier is de mensch dus geheel lijdelijk. Indien hij echter door den Heiligen Geest gaven van heiligmaking zou ontvangen, dan zou hij uit het genade- verbond terugvallen in het werkverbond, uit de nieuwe schep- ping in de oude, uit Christus, den tweeden Adam, in den ouden stam, den eersten Adam, en de eisch, die in de eerste schepping geldig was, moest op hem toegepast worden, — het werk van den mensch wordt hersteld, daarentegen het werk van Gods genade vernietigd. Christus is ons ijdel g e w o r d e n , gewij zijn van de genade vervallen. Gal. 5 : 4.
Daarom werkt de Heilige Geest in de tweede schepping alzoo, dat de mensch, hoewel een zondaar, met de gerechtigheid en heiligheid van Christus bekleed wordt. De genade Gods schenkt ons de rechtvaardigmaking des levens, Rom. 5 : 21, d. i. die ons het leven brengt, terwijl al het werk des menschen ons geene rechtvaardigheid aanbrengt, maar ons in den d o o d laat liggen. Rechtvaardigmaking en leven zijn zóó nauw samen- verbonden, dat er niets tusschenbeide kan komen.
Overigens zijn bij de wedergeborenen het werk en de wil der genade Gods reeds volbracht. H i j is g e r e c h t v a a r d i g d door het geloof, en hij moet de Rechtvaardiging n i e t m e e r door goede werken z o e k e n . Hij leeft in Christus. Leert men echter, zooals zelfs de Luthersche Formula concordiae doet !), dat de mensch, die bij aanvang bekeerd of wedergeboren is, gaven des Heiligen Geestes ontvangt, en het goede doet, hoewel in groote zwakheid, dus met den Heiligen Geest medewerkt, — zoo schuift men tussehen de rechtvaardiging van den wedergeborene 1) en tussehen zijn leven iets, dat er niet bij behoort; err als men zegt, dat het toch alles genade is; dan is men niet beter dan de Roomschen, die, om hunne goede werken en hun vrijen wil te redden, ook zeggen: onze werken komen voort uit de Goddelijke genade en uit de verdiensten, die Christus ons verworven en waaraan hij ons deelachtig gemaakt heeft. — Pichius bij Böhl blz. 17.
Er is wel sprake van vrucht des Heiligen Geestes. Zij wordt ons in Gal. 5 : 22 genoemd : liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid. Maar dit zijn geene gaven of krachten, die de Heilige Geest den mensch instort, maar v r u c h t e n , die de Heilige Geest voortbrengt door Zijne werkzaamheid, waarmede Hij ons Christus en Zijner weldaden deelachtig maakt.
Eindelijk is deze leer, dat de mensch gaven tot de heilignieuwe making in de wedergeboorte ontvangt, volstrekt niet o v e r e en b r e n g e n met het l é v e n des geloovigen op deze aarde Waarin bestaat dit? In v a l l e n en o p s t a a n . Als valt, dan is de zonde in hem machtig. Is echter Christus hem machtig in den Heiligen Geest, dan staat hij weder op. Hij kan echter uit zijnen val niet opstaan, niet terecht komen dan door berouw, hetwelk wij dagelijks noodig hebben, Waarover moeten wij berouw hebben ? Dat wij de gaven des Heiligen Geestes slecht gebruikt hebben, of daarover, dat w i j zoo- zondig zijn en niet in overeenstemming met Gods wet? Waar is uwe deugd en heiligheid gebleven? Als gij vertoornd zijt, waar is uwe zachtmoedigheid gebleven; als gij onvrede gevoelt, verdrietig zijt, waar uwe vredelievendheid, als gij valschheid bij u ziet,. waar uwe oprechtheid? Gij moet zeggen, dat gij die gavere verloren hebt, of als zij er nog zijn, dan moet gij daarvan een beter gebruik maken. Zóó geraakt gij in den ouden tredmolen der werken der wet. En gij kunt dit nooit een waar berouw noemen, want gij komt er nooit toe, om u als zondaar kennen, gij beschouwt uzelven als goed, maar werpt de schuld op de omstandigheden, of op uwen ouden mensch, dien gij nu eens nevens den nieuwen met u omdraagt, zooals gij zegt; of indien gij oprecht zijt en de schuld bij uzelven zoekt, geraakt gij in wanhoop, dat gij, uwe gaven slecht gebruikende of verliezende, tegen den Heiligen Geest gewij zondigd hebt. Is dit het berouw of de droefheid naar God?" Neen. Het ware berouw bestaat in de bekentenis, dat men zelf de z o n d a a r is, en daarin, dat onze oude mensch. ons verdronken (ersiiuft) en gedood wordt, en dat de nieuwe mensch opstaat, die in gerechtigheid en reinheid voor God leeft in eeuwigheid; en dat het dagelijks plaats heeft,
Eindelijk stemt die leer van ingestorte gaven ook niet met de leer der bekeering overeen. Deze spreekt van de afsterving van den ouden mensch en van de opstanding van den nieuwen mensch. Ontvangt de mensch nieuwe gaven en hebbelijkheden,, zoo ontstaat de vraag: aan wie moeten zij gegeven worden? a n den ouden mensch? toch niet, want deze wordt daardoor niet beter, hij kan immers niet meer geheiligd, maar slechts in Christus gedood worden. Of moeten zij nog aan den nieuwen gegeven worden? Wat is hij dan? Hij heeft ze niet noodig, hij is zelf de nieuwe schepping, door het geloof in Christus Wij hebben slechts de eene gave noodig, den persoonlijken Heiligen Geest. Daarom staat de leer van gaven der ware leer van de bekeering overal in den weg. (Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Leestafel

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's