Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat der Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat der Kerk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanteekening op Psalm 32 :1—11.

„ W e l g e l u k z a l i g , dat is boven alles gelukzalig, is de m e n a c h , " enz. Hier wordt ons aangetoond, hoe wij tot deze deze tevredenheid, tot deze ware gelukzaligheid geraken. In Yers 5 lezen wij: Mijne z o n d e m a a k t e ik U b e k e nd e n m i j n e o n g e r e c h t i g h e i d b e d e k t e ik n i e t . Opdat wij nu evenwel de zonde bekennen, moeten wij ze eerst recht gevoelen en erkennen. Maar hier ligt juist het gebrek bij zoo velen, dat zij in zichzelven geene zonde erkennen willen. Een iegelijk echter beginne eens bij zichzelven met de tien Geboden en ga eens na, of hij deze naar de letter en naar den geest der Wet onderhoudt. En vraagt het u allen, jong en oud, af: Hebben wij vóór alles God recht gezocht, zoo als Hij door ons gezocht wil worden? Wanneer gij zoo overweegt en nadenkt, zoo zult gij u toch we! zondaars bevinden. Dat ons evenwel de zonden recht opengelegd worden, dat is Gods werk, Gods leiding. Wat is nu echter de weg om de vergeving en verlossing deelachtig te worden ? De zonde te belijden, haar niet voor den Heere te bedekken. — Wat de gevolgen zijn, zoo men zijne zonden voor God verzwijgt, dat zien wij in Yers 3 en 4. Daar is de hand des Heeren, Gods macht, Zijn Woord, Zijne Wet, die inwendig bestraft, dag en nacht zwaar op den mensch en laat hem niet los, totdat hij naar Yers 5 het rechte middel aangrijpt, totdat hij alles den Heere bekend maakt. „ O v e r t r e d i n g" heet in dezen Psalm de afval van God, met dezelfde beteekenis, als wanneer een weerspannig dier het juk van zich afwerpt. „ M i s d a a d " is de doodschuld. Zoodra dit alles voor den Heere beleden wordt, geeft Hij ons ook de heerlijke gevolgen er van te ervaren, zoodat wij ons van harte in Hem verblijden. Dan komt het woord: Welgelukzalig is de mensch, wiens zonde en afval van God bedekt is met de gerechtigheid van Christus, wien de Heere de doodschuld niet toerekent, omdat Hij ze weggedaan heeft, daar Christus deze doodschuld op Zich genomen en den dood ondergaan heeft. — Welgelukzalig is de mensch, in wiens geest geen bedrog is Degenen, welke oprecht voor God zijn, hebben toch voortdurend bedrog in hunne harten, naardien zij zich niet zóó aan God geven willen, als zij in werkelijkheid zijn. Maar dit behoort juist tot hunne oprechtheid, dat zij ook de booze arglistigheden huns harten telkens wederom voor God belijden, en zoo woont er geen bedrog in hunnen geest.
Vers 6. „ H i e r o m " , dat Gij, Heere, eenen arme en ellendige zoo genadig geweest zijt en hem zoo van zijnen last bevrijd en hem met uw heil verheugd hebt, hierom wil ik het ook aan anderen verkondigen; hierom zullen ook vele anderen, die nu nog diep bedroefd zijn, tot U naderen en hun deel ontvangen van deze groote weldaad en blijdschap. Het woord „ h e i l i g e " beteekent hier menschen, die geheel zijn, die zich geheel, zooals zij zijn, voor den Heere stellen; goede menschen in den zin, waarin ook van Barnabas gesproken wordt, — dus goed, wijl zij zijn, zooals God hen voor Zich hebben wil. Al deze heiligen zullen den Heere bidden om bevrijding, verlossing en blijdschap in Hem, en dat „in v i n d e n s t ij d", te rechter tijd, wanneer Gij te vinden zijt. Wanneer heeft nu onze eeuwige Koning Zijne audiëntiedagen, Zijnen tijd, waarop Hij te vinden is ? Jesaja 55 : 6. Dus te allen tijde. Indien nu een mensch zijne ellende erkent en tot God roept, zoo is Hij nabij, is Hij te vinden. Roept gij met ernst tot Hem, terstond is Hij met Zijne hulp nabij. Maar alle heiligen moeten Hem bidden. Het geschiedt niet op eenmaal, wat zij van den Heere begeeren, daartoe is een bidden, een aanhouden in het gebed noodig. De vrucht, de verhooring des gebeds wordt heerlijk openbaar in weerwil van allen oogenschijnlijken ondergang. — „ H i e r o m " , namelijk juist omdat de heiligen tot God bidden. —• , E e n o v e r l o o p v a n g r o o te w a t e r e n " dat zijn de vloeden van den nood des lichaams en der ziele, die dikwijls op hen aanloopen. Maar het gaat er mede, als met de golven der zee, als daar iemand met tafel en stoel aan het zeestrand gezeten is en de golven op hem aankomen, — zij naderen tot de tafel, komen niet verder en raken den mensch niet aan. Dat is het, wat wij lezen, dat het water tot aan de lippen komt, maar niet hooger gaat.
Vers 7. Gij omringt mij met vroolijke zangen van bevrijding. „Sela" wil zeggen: houdt toch even op, laat de tonen toch even zwijgen, opdat zij straks des te voller en krachtiger weer mogen aanvangen; houdt toch even stil, opdat de Gemeente het zoo even gezongene een weinig overpeinze.
Vers 8. Ziedaar de heerlijke belofte des Heeren. Gij zult den weg niet van te voren weten; wat u op eiken dag noodig is om door te komen en voor Mijn aangezicht op den rechten weg te wandelen, dat wil ik u telkens opnieuw toonen. Zoo is het werk en de eere alleen van God. Dat is de heiliging des Geestes. 1
Vers." 9. Dit is het „ g e e n v e r s t a n d " hebben, dat men niet zijn gansche hart voor God openlegt, dat men wel in schijn, en ten deele door de genade Gods en de leiding des Heiligen Geestes, maar in werkelijkheid door eigene werken, doordat men zelf het bedorvene weder goedmaken wil, tracht zalig te worden.
Vers 10. Wie dus goddelooslijk Gods raad verwerpt, die h e e f t v e l e s m a r t e n , juist door dit zijn goddeloos bedrijf. Wie evenwel op den Heere hoopt, wie alles bij den Heere en Zijne genade zoekt, d i e n zal de g o e d e r t i e r e n h e i d omr i n g e n , dien zal Gods goedertierenheid, Gods genade alles goeds schenken en tegen alle kwaad bewaren.
Vers 11. „ V e r b l i j d t u daarom i n d e n H e e r e en verh e u g t u, gij r e c h t v a a r d i g e n ! en z i n g t v r o o l i j k a l le g i j o p r e c h t e n van h a r t e " , gij allen, die oprechtelijk voor God uw hart uitstort. Voor u is Zijne gerechtigheid, deze genadige bedekking uwer zonde en doodschuld, de heiliging des Geestes in Zijne leiding, Zijn licht en Zijne vreugde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Uit den Schat der Kerk

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's