Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere!" Genesis 49: 18.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere!" Genesis 49: 18.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere!" Dit zijn woorden van den aartsvader Jakob, welke hij kort vóór zijnen dood uitsprak. Daarin gaf hij, met den dood voor oogen, te kennen, welke zijne verwachting was voor de eeuwigheid, en in deze verwachting gaf hij den geest.
De v e r w a c h t i n g van J a k o b getuigt van z a l i g h e i d } van de zaligheid G o d s , en is eene g e l o o f s v e r w a c h t i n g . De aartsvader Jakob was een van eeuwigheid gekende en. beminde des Heeren, een rechtvaardige en heilige Gods. De Heilige Schrift getuigt van Jakob: „Hij werd een oprecht m a n " ; hij was een gezegende des Heeren. Dat zegt de Heilige Geest niet tot roem van Jakob, die gelijk alle heiligen Gods een zondaar in zichzelven was, en wiens zonden ook niet verschoond en verzwegen worden; die ook om zijne zonden de tuchtigende hand des Heeren zijn leven lang ondervonden h e e f t ; — hier geldt wat Ps. 9 9 : 8 geschreven s t a a t : „0 Heere, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweeBt een vergevend God, hoewel wraak doende over hunne daden"; •— maar de Heilige Geest getuigt het tot roem en prijs van Gods ontferming, Die „ u i t d o e m s c h u i d i g e z o n d a a r s m e e s - t e r s t u k k e n Z i j n e r g e n a d e m a a k t " . Yan deze o n t - f e r m i n g is ook Jakob een bewijs. Als hij en zijn tweelingbroeder Ezau nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, — opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den roepende, — zoo werd tot hunne moeder Rebekka gezegd: „De meerdere zal den mindere dienen"; gelijk geschreven i s : „Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gebaat". (Rom. 9.) Intusschen, met deze gezegenden door Gods eeuwige genade gaat het in dit leven door zonde, zwakheid, ellende, jammer en druk heen; maar of het ook door zoovele en vaak zeer diepe wegen heengaat, wegen, die met de beloftenis Gods schijnen in strijd te zijn, — Gods gunstgenooten ondervinden óók de bevestiging van den zegen, waarop Gods Woord hun blijde hope gaf. Zóó is het ook met Jakob gegaan. Zijn leven was een leven vol van moeite en verdriet, kruis en tegenheên; maar ook rijk in ondervinding van 's Heeren genade, macht en trouw; menigvuldige verlossing, overvloedige vertroosting heeft hij van zijnen God ontvangen. En of' het hem ook meermalen heeft toegeschenen, alsof de Heere hem verlaten had, — na duisternis daagde hem telkens het licht; — en, als hij nu op zijn sterfbed lag, vergaderde hij al zijne zonen, en geleid en gesterkt door zijnen God, Die trouwe houdt eeuwiglijk en niet laat varen de werken Zijner handen, verkondigde hij aan hen, wat hun in de navolgénde jaren wedervaren zou, — en J u d a w o r d t g e s t e l d t o t e e n e r f g e - n a a m van d e n z e g e n ; Juda, bij wiens geboorte zijne moeder Lea in Heiligen Geest sprak : „Ditmaal zal ik den Heere loven", hij ontvangt den z e g e n C h r i s t i ; „Juda, gij zijt het, u zullen uwe broeders loven", zoo sprak Jakob, en hij, profeteerde van den Christus, Die uit hem zou voortkomen, van hem zou afstammen, als hij zeide : „De scepter zal van J u d a niet wijken, noch de wetgever van tusschen zijne voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volkeren gehoorzaam zijn (VS. 10). Op dezen Silo (die het recht handhaaft, die gerechtigheid en den vrede aanbrengt) doelt Jakob, als hij het g e l o o f s w o o r d uitspreekt: „Op uwe zaligheid wacht ik, H e e r e ! " Zeker, het is een g e l o o f s w o o r d , doch niet als d e s v l e e s c h e s z e g e l i e d ; neen, maar de H e i l i g e G e e st dringt het hem uit het hart op de lippen in d i e p en n o o d der ziel, in angst en vreezen, in zorg en smart, welke hij gevoelt, te sterker gevoelt, waar hij zooeven door goddelijk licht de s c h r i k k e l i j k e e l l e n d e , den g r u w e l ij k e n a f v a l v a n d e n H e e r e in D a n s g e s l a c h t voorzegd heeft.
Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere! Daarmede getuigt Jakob, dat hij z a l i g h e i d verwacht, datgene verwacht, wat hem bij God vrede geeft, met God in gemeenschap stelt, alzoo: genade, gerechtigheid en eeuwig leven; volkomene verlossing van zonde en schuld, van vloek en dood. Of wat is zaligheid anders dan: vergeving van zonden te hebben, verlossing van alle kwaad en deelachtig te zijn het eeuwige goed, — eeuwiglijk te leven in de gemeenschap van den volzaligen God! De aartsvader heeft dus niet het oog op lichamelijke en tijdelijke goederen, maar op geestelijke, eeuwige goederen. Yoorwaar, als hij de ure van zijn sterven nabij gevoelt, dan blikt zijn oog, door den Heiligen Geest gericht, niet op het vergankelijke, het sterfelijke, maar op het onverderfelijke, op hetgeen eeuwig blijft. Jakob gaat den dood tegen, de eeuwigheid te gemoet, — hij zal voor God verschijnen! W a t zal hem den dood als bode des vredes doen ontmoeten, w a t zal liem de eeuwigheid zonder verschrikking doen ingaan ? Is er geene vrees ? hij was toch een zondaar, hij heeft den eeuwigen dood verdiend! Neen, hij heeft geenen steun in zichzelven; in zijne vroomheid, in zijne werken niet; met een zalig-zijn of - w o r d e n u i t en d o o r h e m is het eene afgesnedene zaak; „op U w e zaligheid wacht ik, Heere", betuigt hij. De zaligheid, welke hij verwacht, waarop hij hoopt en het hoofd ter ruste legt en sterft, is de zaligheid G o d s . Jakob heeft zelf ze niet beschikt, niet verworven; zij is geene vrucht van zijnen akker, maar zij is Gods Gave, Gods werk; dies is het geen vergankelijk, maar het eeuwigblijvend goed. Zij is g e s c h e n k v a n G o ds v r i j e g e n a d e . Zie, de Heilige Geest heeft zijnen blik gevestigd op den S i l o , den Zaligmaker, den Vredevorst, den Christus Gods, in Wien en door Wien alleen de zaligheid is. Op die zaligheid, d. i. op den' reeds in het paradijs beloofden Verlosser had Jakob het oog, op Dezen was zijne hoop en verwachting, op dien Koning des vredes, dien Heiland en Zaligmaker steunde hij bij het naderen van den dood, op Dezen verliet hij zich in het gezicht der eeuwigheid. Deze was de zaligheids Gods, in Wien de Heere God Jakob uitverkoren had vóór de grondlegging der wereld, in Wien Hij hem gezegend had met alle geestelijke zegeningen, — om en door Wien Hij hem heel zijn leven lang gedragen had en hem thans aan 's levens einde genade gaf, om in vrede den geest te geven, om welgetroost, zaliglijk te sterven.
Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere! Dat zegt dan zooveel als: op Uwen Christus verlaat ik mij; in leven en in sterven heb ik niets anders, waarop ik ter zaligheid hope, dan uwen Christus, H i j is m i j n h e i l en a n d e r s g e e n . Deze Heiland, deze zaligheid is U w e Heere! Gijzelf hebt Hem geschonken, Hij is uwe gave, de v r i j e g i f t U w e r e e u w i g e l i e f d e, d a a r o p l e e f en d a a r o p s t e r f ik. Zoo was dan deze verwachting van Jakob g e l o o f s v e r w a c h t i n g . Immers, zijn wachten op des Heeren zaligheid toont zijn g e l o o f in den beloofden Verlosser, in welk geloof alle heiligen van den ouden dag rechtvaardig en zalig zijn geworden, op geene andere wijze dan wij zalig worden. Hun geloof was op den b e l o o f d e n, ons geloof op den g e k o m e n ' Zaligmaker gericht. Dit is dus in aard en wezen h e t z e l f d e g e l o o f . Zoo geldt van Jakob en alle heiligen vóór Christus' komst in het vleesch hetzelfde als van ons, die in deze laatste dagen tot het geloof in Christus gekomen zijn, wat de Apostel Petrus schrijft: „Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans lief hebt". (1 P e t r . 1 : 8). Wat z a g Jakob van de zaligheid Gods? Wat z ag hij van het beloofde heil, den beloofden Heilaanbrenger ? O ja, hij had het ondervonden, hoe de Heere woord en trouwe houdt. Als hij nog Jozefs zonen mag zegenen, de kinderen van dien 'zoon, dien hij dood waande, als hij d e z e n nu met al zijne andere zonen aan zijne stervenssponde ziet staan, zeker, dan is dat hem een heerlijk en machtig getuigenis van 's Heeren almachtige genade en onwankelbare trouw; maar, hoewel hierdoor gesteund en gesterkt, z a g hij toch niet wat hij hoopte en verbeidde, maar hjj g e l o o f d e wat hij niet zag, en in dat geloof sprak hij: Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere! En dit sprak hij in volle verzekerdheid des Heiligen Geestes uit; neergezonken op den grond, die niet bedriegt, maar eeuwig standhoudt; daarom zeide hij: HEERE, noemende God met den V e r b o n d s n a a m . Dat is de Naam, die waarborg is van Gods waarheid en trouw, in welken der Gemeente des Heeren te allen tijde wordt toegeroepen: God is, God leeft, God zorgt; allen, die Hem verwachten, zullen niet beschaamd worden ; Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde, en in der eeuwigheid. — Is deze verwachting de onze? Zij alleen geeft gegronde hoop des eeuwigen levens, en als het geloove te zijner tijd in aanschouwen wordt verwisseld, zien wij de heerlijkheid des Heeren, genieten en prijzen eeuwiglijk en ongestoord de zaligheid Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 december 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

„Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere!

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 december 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's