Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prolegomena voor eene Gereformeerde dogmatiek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prolegomena voor eene Gereformeerde dogmatiek

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

§ 8. Kort s c h r i f t u u r l i j k bewijs voor de rechtm a t i g h e i d van de b e s c h o u w i n g van den Bijbel a l s Gods Woord.

Dat de Bijbel er aanspraak op maakt om Gods Woord te zijn, staat allereerst ten aanzien van het Oude Testament onornstootelijk vast. Steeds nemen onze NIeuw-Testamentische Geschiiften de hun bekend zijnde Boeken des Ouden Testaments als Gods Woord aan; zij denken er in de verte niet aan om eenig onderscheid te maken tusschen Woord Gods in engeren en ruimeren zin, of wel om tot op zekere hoogte j het Woord Gods in de Schrift te vinden, en een uitwendig kleed te onderscheiden van den eigenlijken kern der zaak. Wij zijn in onze dagen zooverre gevorderd, dat de moderne theologie dat niet meer zoekt te bemantelen, maar onomwonden uitspreekt. Rothe (in zijn bekend boekske over de dogmatiek) stemt toe, dat de Apostelen dezelfde beschouwing der Heilige Schrift als Gods Woord hadden, als de eerste protestantsche kerkleeraren, en gelijk wij ze thans op nieuw verdedigen. ,,I)e Nieuw-Testamentisihe schrijvers — zoo zegt hij — verstaan de woorden des Ouden Testaments als rechtstreek8che woorden Gods en halen ze met nadruk als zoodauig aan, zelfs zulke, die er geenszins als rechtstreeksche uitspraken Gods in gevonden worden; zij zien in het Oude Testament niets, hetwelk slechts het woord zou zijn van den menschelijken schrijver, en niet meteen het eigen woord van God Zeiven; in al wat er geschreven staat, spreekt voor hen God Zelf, en zij hooren God onmiddellijk door het geschreven Woord tot hen spreken; God zegt hun al datgene, wat het Heilige Boek hun zegt; kortom de Apostelen van Jesus Christus handelen ten opzichte van het Oude Testament op dezelfde wijze als de orthodoxen van alle eeuwen.'' Zoo spreken dan de Apostelen en Jesus Zelf van de Schrift, de Heilige Schrift of alleen van de Schriften, zonder den naam "van eenen bepaalden schrijver te noemen, als van Gods Woord, zonder aan eenigen twijfel dienomtrent ruimte te laten. Joh. 7 : 38; 10 : 35; 19 : 36, 37; 20 : 9; Hand. 1 : 16; Jak. 2 : 8; Rom. 9 : 17; Gal. 3 : 8, 22; 4 : 30; 1 Petr. 2 : 6 ; 2 Petr. 1 : 20. Voorts beroepen Jesus en de Apostelen zich op Oud-Testamentische Schriftuurplaatsen zonder meer, met de bijvoeging, dat God alzoo gesproken heeft of spreekt: Matth. 1 : 22; 2 : 15; Hand. 4 : 25; 23 : 34; Rom. 1 : 2. In Matth. 1 : 22 krijgen wij een duidelijk begrip, niet slechts van de theorie, maar veelmeer van de levende praktijk der schrijvers van de Heilige Schrift. De geboorte van Jesus uit de maagd heeft plaats gehad, opdat vervuld zou worden, wat de Heere door den Profeet gesproken heeft. Aan de andere zijde worden Oud-Testamentische aanhalingen gedaan met de bijvoeging, dat de Heilige Geest aldus gesproken heeft of spreekt: Hand. 1 : 16; 28 : 25; Hebr. 3 : 7; 11 : 8. In Hebr. 10 : 5 wordt Jesus Christus Zelf als de sprekende beschouwd, evenals in 1 Petr. 1 : 11, terwijl daarentegen de Heilige Geest in 2 Petr. 1 : 20, 21 de mannen Gods drijft. De heilige mannen Gods zijn aldaar allereerst de Profeten. Inzonderheid staat in den geheelen Brief van Paulus aan de Hebreën deze beschouwing op den voorgrond, dat elk Schriftwoord tegelijk als een rechtstreeksch woord van God moet aanvaard worden, Hebr. 1 : 6, 7, 8 enz.; 4 : 4, 7; 7 : 26; 10 : 30, en zoo zien wij, dat voor de Apostelen de voorhanden zijnde Heilige Schrift bepaaldelijk Gods werk en woord geweest is, niet zoo eenigzins maar werk dergenen, die ze schreven, en ook niet in dien zin, als had die opvatting slechts betrekking op afzonderlijke gedeelten der Heilige Schrift. Wat Jesus en de Apostelen in dien vorm omtrent het Oude Testament uitspreken, dat komt den getuigen van Jesus zeiven weder ten goede; hun getuigenis werd op dezelfde hoogte gesteld door de heerlijke uitgieting des Heiligen Geestes, Die over de discipelen kwam overeenkomstig de belofte van Jesus in Joh 14 : 17; 16 : 7; Luk. 24 : 49; Hand. 1 : 4. Deze Heilige Geest zou, als Jesus tot den Vader gegaan zou zijn, in Zijne plaats komen en de jongeren in al de waarheid leiden; inzonderheid zou llij hen indachtig maken al hetgeen Jesus gezegd had, Joh. 14 : 26; 15 : 26; 16 : 13; Hand. 1 : 8. En inderdaad door de vervulling van deze belofte op den dag van het Pinksterfeest, Hand. 2 : 1, werden de tot nog toe onmondige discipelen bekwaam gemaakt om Jesus' Naam te prediken op grond van het Woord Gods in het Oude Testament. Op dien dag werden zij mondig, waardoor het geschiedde, dat zij evenzoo zich aan de rij der oude heilige Bijbelschrijvers aansloten, als bijvoorbeeld de latere Profeten bij de vroegere, gelijk Maleachi bij Jesaia. In hoeverre nu werkelijk de Schriften des Nieuwen Testaments in ééne reeks met die des Ouden Testaments moeten geplaatst worden, blijkt uit de inlijving in den Kanon, die onder de leiding Gods geschied is; daardoor werden deze Boeken gekanoniseerd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

Prolegomena voor eene Gereformeerde dogmatiek

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's