Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Lofzang van Zacharias.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Lofzang van Zacharias.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht, en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; en heeft eenen hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijnen knecht; gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige Profeten, die van het begin der wereld geweest zijn; namelijk eene verlossing van onze vijanden, en vaD de haüd al dergenen, die ons haten; opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en gedachtig ware aan Zijn heilig Verbond; en aan den eed, dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven, dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vreeze, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens." Luk. 1 : 68—75.

Weinige maanden voor de geboorte onzes Heeren Jesus Christus was geboren Johannes de Dooper, de voorlooper des Heeren, in wiens optreden, doop en prediking de vervulling aanschouwd werd van het woord des Profeten Jesaia: „de stem des roependen in de woestijn: bereidt den weg des Heeren, maakt Zijne paden recht". Hij was de zoon van Zacharias en Elisabetb, van welke de Heilige Geest getuigt: „zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk". Met de geboorte van hun kind was het bij hen met de belofte Gods als door den dood gegaan. Elisabeth was onvruchtbaar, en zij beiden waren verre op hunne dagen gekomen. Och, hoe menigmaal mogen zij God wel gebeden hebben om eenen zoon. Maar het schijnt, dat God het gebed niet hoort, en met de vervulling Zjjner beloftenissen schijnt het voor hen voorbij. — Doch ziet, wat gebeurt er! Het geschiedde, als Zacharias het priesterambt bediende voor God, dat er een bode des hemels tot hem kwam. En de door dat gezicht ontroerde en bevende priester hoort des engels boodschap: „Vrees niet, Zacharias! want uw gebed is verhoord, en uwe vrouw Elisabeth zal u eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam heeten: Johannes". Is er nu vreugde, blijdschap in het hart van den zoo even nog bevreesden Zacharias? Neen, toch niet; ja men zou zoo verwachten, dat hij jubelde over de verhooring zijns gebeds, — maar neen; waar God komt met Zijne genade, daar wordt de mensch tot zondaar; in het licht Gods wordt hij openbaar als een mensch, een mensch, die, uit de aarde aardsch, den zegen van het zichtbare verwacht, — en . . . hier is immers al wat voor oogen is tegen ! Hoor Zacharias in ongeloof vragen: „Waarbij zal ik het weten? want ik ben oud, en mijne vrouw is verre op hare dagen gekomen." — De Heere God echter stoort Zich zoomin aan de wijsheid en kracht des menschen als aan zijne dwaasheid en zwakheid. Hij ontfermt Zich over den mensch, dien Hij als mensch kent, wien Hij nochtans genadig toeroept: „Ik ben uw God"; en hoewel Hjj het ongeloof straft, — bjj eenen Zacharias, dat hij niet zou kunnen spreken tot op den dag, dat de hem voorzegde dingen geschied zullen zijn, — beschaamt Hij het in Zijne liefde evenzeer. Het komt, het komt gewis, wat God beloofd heeft, — j a door het onmogelijke heen. Uit de onvruchtbare vrouw, aan den oude van dagen zal een zoon geboren zijn . . . De tijd is vervuld. Elisabeth baart haren zoon. God heeft haren smaad weggenomen. De achtste dag komt; het kindeke moet naar de Wet besneden worden. De vrienden en magen, met Elisabeth verblijd, komen bijeen en . . . noemden het kind Zacharias naar den naam des vaders — Neen! - het zal Johannes heeten, zegt de moeder. Dat begrijpen, dat willen de bloedverwanten niet, — zij maken allerlei bedenkingen en tegenwerpingen. Eindelijk, — zij wenkten zijnen vader, hoe hij wilde, dat het kind heeten zou. En deze? „Als hij een schrijftafeltje geëischt had, schreef hij, zeggende: J o h a n n es is zijn naam". Die naam beteekent: de Heere is genadig. En terwijl allen zich verwonderden, — daar mogen zij te meer verwonderd zijn — want, zie! terstond wordt de mond des stommen geopend en zijne tong losgemaakt, en hij sprak, God lovende! God is genadig, schreef Zacharias. God ia genadig, dat is de grondtoon van zijn lied; hij werd vervuld met den Heiligen Geest en profeteerde In eene hoofdsom de Profetische uitspraken samenvattende, kondigt hij hare vervulling aan Zijn lofzang is één lof en prijs van den Heere, den God Israëls, voor Zijne groote genade in de verlossing Zijns volks door den van ouds beloofden Messias, — van Christus; en wij worden er door gewezen op de d a a d der verl o s s i n g Gods, op h a r e n e e u w i g e n g r o n d en h a ar G o d v e r h e e r l i j k e n d doel.
„Geloofd zij de Heere, de God Israëls", dus heft Zaeharias zijnen lofzang aan. „De Heere", Jehovah, de eeuwige, onveranderlijke, getrouwe Bondsgod, de God van Israël, van het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft, Hij moet geloofd, gezegend zijn. Hij is goed, genadig, getrouw en rechtvaardig. Hem behoort alléén de eer. Yan het heil, in 's priesters lied bezongen, wordt aan geen schepsel, maar alleen aan God de lof, de dank en de aanbidding toegebracht. De Heere is het begin, midden en einde van de verlossing Zijns volks. Dat Zaeharias den Heere den God Israëls noemt, daarmee toont de Heilige Geest door hem aan, dat naar den raad Gods de zaligheid uit Israël is, het volk, dat door den Heere tot drager der belofte Christi verordineerd was, en onder wie Hij Zijn heilsverbond wilde bewaren. En immers, voor het Israël naar Geest — en daartoe behooren èn Joden èn Heidenen, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal, — is het heil Gods, is Zijne verlossing bestemd! En dat Israël Gods is het volk door God geformeerd om Zijnen lof te vertellen; en elk hunner heft den Psalm aan : „Niet ons, niet ons, o Heere! maar Uwen Naam geef eere!" Zoo wordt elke ware Jood, d. w. z. ieder, die den God Israëls als zijnen Heere aanbidt, terecht een lover Gods genaamd, gelijk ook de naam Jood beteekent.
Beproef u dan mijne ziel; eert gij in waarheid den God Israëls als uwen Heere en Koning, — dan zal de grondtoon van uw loflied zijn: ik ben een zondaar, arm, ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij, Hij is genadig. Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke.
De Heere heeft Zijn volk aangezien, om hen te verlossen, dat is het, waarover Zaeharias den Heere looft, en met hem de gansche Gemeente des Heeren. Heerlijke daad Gods! Hij heeft ons bezocht; dat is: Hij heeft acht geslagen op Zijn volk. Hij sloeg het gade, als het in zijne ellende terneêrlag, en zag het aan met oogen van ontferming, en zocht het op met de macht Zijner eeuwige liefde. Hij heeft bezocht èn verlossing teweeggebracht, — om te verlossen, daartoe bezocht Hij Zijn volk. •— O, hoe klaar en duidelijk wordt hier dat Godsgeheim: „God is geopenbaard in het vleesch" gepredikt en uitgelegd, — juist in die uitdrukking: „God heeft ons bezocht", een bezoek gebracht. Wij weten uit de Bijbelsche geschiedenis, dat de Heere Sara, de vrouw van den patriarch Abraham, bezocht, en haar in haren ouderdom zegende met de belofte van Izak. Zoo ook bezocht de Heere de onvruchtbre Hanna, de vrouw van Elkana, en schonk haar als de verhooring des gebeds haren Samuël. En wij denken verder aan het volk Israël in Egypteland. De Heere God bezocht hen in hunnen druk, en verloste hen door eenen uitgestrekten arm en door groote gerichten, en vervulde alzoo de profetie van Zijnen knecht Jozef: „God zal u gewisseljjk bezoeken en zal u in het land brengen, dat Hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft. — Evenzoo wijst ons de Heilige Geest in Zaeharias' lofzang: „Dat God Zijn volk bezocht heeft", aan, hoe Hij gekomen is, om het te verlossen uit allen nood, jammer en druk, en het te zegenen met alle heil, zegen en overvloed in Christus Jesus. Immers, waar de Heere de onvruchtbre vrouwen bezocht, daar kwam Hij zegenend, — Hij gaf hope en verwachting, waar alle uitzicht, alle menschelijke wijsheid en verwachting was opgehouden; Hij bracht teweeg, wat naar menschelijke berekening en overlegging eene onmogelijkheid geworden was; — waar God Zijn volk in Egypte's slavernij, gekweld en gemarteld, in de grootste ellende neergezeten, zonder hope op redding naar het zichtbare, met niets anders voor oogen dan een ten ondergaan onder den wreeden druk der dienstbaarheid, — waar toen de Heere Zijn volk bezocht, daar kwam Hij als de almachtige Redder en Bevrijder, de genadige en algenoegzame Verlosser en Heiland. Welnu, wat daarin profetisch is afgebeeld van de verlossing door en in Christus, dat bezingt hier Zaeharias als nu in vervulling tredende. De Heere heeft bezocht, en verlossing teweeggebracht Zijnen volke. God uit den Hoogen is gekomen op aarde, Hij verliefden troon Zijner heerlijkheid en begaf Zich in onze ellende. Ons, zondaren, ons arme menschen op deze aarde, om onzer zonde wille bedorven en ellendig, heeft de Heere God een bezoek gebracht. — Ja, hier, hier onder en bij ons is de Heere geweest, — Hij, God uit den hemel! Hoe? wél, in Christus Jesus, Zijnen lieven Zoon, Die ons vleesch en bloed heeft willen aannemen, Die in onzen armen stand kwam, Die knechtsgestalte onder ons aannam. Zóó heeft God ons bezocht, en heeft onder ons gewoond. D.it was een heerlijk bezoek! vol van genade en waarheid! een bazoek van den Koning van hemel en aarde bij Zijne arme onderdanen, en dat om te zegenen, om rijk te maken, eenen eeuwigen rijkdom te schenken In dit bezoek vervulde God al Zijne beloften, door den mond Zijner heilige Profeten gesproken. Ja, God heeft woord en trouwe gehouden. Hij vervult, wat Hij belooft. Scheen het ook ten dezen , of er niets kwam van de vervulling Zijner beloften, — uitwendig was er nood en druk, de Joden zuchtten onder wreede heerschappij, en bij hen, die nog de vertroosting Israëls verwachtten, was inwendig vreeze en benauwdheid, wankelmoedigheid en versaagdheid, waar is de erfgenaam van den troon Davids ? Och, wie er is, wordt niet gezien, — dat hij er nog is, wordt niet opgemerkt, — eene arme, vergetene maagd is het, die nog alleen als wettige erfgename overgebleven is, — ach, wat wordt er van Gods beloften, et schijnt niets van waar te worden!!! Wie gelooft nog, dat die Koning Davids troon zal beklimmen, wiens schepter is een eeuwige sohepter?? Allen, die vleeschelijke verwachting hebben van Koning Messias, vinden zich teleurgesteld, klagen en morren, — en wie IIem verwacht als den Verlosser van zonde en dood — ach! deze vraagt angstig en verlegen: Zal God Zijn gena vergeten? zal Hij wel Zijns Verbonds gedenken? Naar 't zichtbare is het hopeloos. Voorwaar, ook bij de komst van den Christus in het vleesch, gaat het met de belofte Gods door den dood henen. Nochtans, het komt alles wat de Heere gesproken heeft, en steeds heeft Hij gedacht aan Zijne genade, Zijne trouw aan. Iraël nooit gekrenkt. Ook nu, — juist in zoo bangen nood, —» in zoo hopeloozen toestand is Hij met Zijne hulpe nabij, — en eenen Zacharias geeft Hij Zijne waarheid en trouw te verkondigen — en te melden Zijn heil. Wat te komen staat, — j u i s t nu komen zal, als 't onmogelijk schijnt, —laat Hij in den Heiligen Geest Zijnen knecht uitroepen in den lofzang: „God heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke, en heeft eenen hoorn der zaligheid ons opgericht, gelijk Hij gespreken heeft door den mond Zijner heilige Profeten, nml. eene verlossing van onze vijanden en' van de hand van al degenen, die ons haten." — De woorden: „hoorn der zaligheid" — de hocrn is het zinnebeeld van k r a c h t , — geven te kennen zulk een heil, waarbij de verlossing vast en zeker is. Dat de Heere dezen hoorn der zaligheid opgericht heeft, predikt ons, dat er zichtbaar geene verlossing aanwezig was, dat alle hoop moest worden opgegeven, dat er van eenige menschelijke kracht of wijsheid geene redding te verwachten was — alzoo: dat de verlossing uitsluitend eene Godsdaad is. Dat hij opgericht is in het huis van David, Zijnen knecht, — zoo genoemd vooral met het oog daarop, dat David representant en voorbeeld was van den geliefden Zoon Gods, den rechtvaardigen Knecht des Heeren, — het wijst ons op de uitspraken der Pïofeten in 't algemeen, zooals zij den Messias aankondigen, en in 't bijzonder op het woord in Psalm 132 (17) „Daar zal Ik Da\id eenen hoorn doen uitspruiten". En met deze profetieën vat Zacharias al de beloften Gods samen, die den Christus als den sterken Held, den Yerlosser des volks aankondigen. —Maar welke verlossing heeft Zacharias in zijnen lofzang op het oog ? Toch niet maar de uitwendige? — Neen, juist omdat bij met den Heiligen Geest vervuld is, zingt hij allereerst van de inhnerlijke verlossing. Op het oog heeft hij de geestelijke verlossing, de verlossing van zonde, wereld en duivel, deze doodvijanden van Gods volk. Maar ook die vijanden vertoonen zich in den uitwendigen druk en nood. Dat Zacharias deze verlossing hier predikt, bljjkt verder duidelijk uit haar doel t. w.: om den Heere te dienen in heiligheid en gerechtigheid, en wordt bevestigd door het ; slot van zijnen lofzang: „om onze voeten te richten op den weg des vredes".
Dit lied van Zacharias predikt dan de daad Gods van de verlossing Zijns volks. In Jesus Christus, den Heere, is die verlossing geschied, en in haar ligt alle heil opgesloten. De vergeving en verlossing van zonde en schuld door het bloed van Jesus Christus, Gods Zoon, is de zegen, waarmede des Heeren volk gezegend is; en van de Wet en haar vloek bevrijd door Christus, Die een vloek voor hen geworden is, zijn zij gezegenden Gods, Zijne lieve kinderen en erfgenamen; van de heerschappij der wereld en des duivels verlost door de overwinning Christi, zijn zij alzoo gezegend in Hem, dat zij hunne bewaring voor de verslinding van zonde, dood en hel voor gewis mogen houden. God heeft in Christus Zijn volk bezocht. Deze Geliefde des Vaders is in onze verlorenheid ingezonken, is onze gevangenis der zonde en des doods ingetreden, heeft voor ons en in onze plaats gestreden en geleden, en heeft overwonnen de hel en al haar krachten, heeft teweeggebracht eene eeuwige, eene volkomene, eene volheerljjke verlossing, die aan al Zijn arme en ellendige volk, dat hierbeneden door strijd henengaat, de eeuwige krans, de kroon der heerlijkheid toezegt en waarborgt.
God heeft bezocht en verlossing teweeggebracht. Die heerlijke daad Gods, des Yaders en des Zoons, zij predikt aan al Zijn volk : gij zijt verlost, gij zijt zalig. Het is niet eene mogelijke verlossing, die tot zekerheid komt door de goede gezindheid, den wil en het vermogen der menschen ; neen, maar zij is eene daad van Goddelijke genade en almacht, dies zeker, volkomen en eeuwig. Zij is aanwezig in al hare volheid in het feit: God is geopenbaard in het vleesch. Het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond. O, welk een troostrijk Evangelie voor al het volk, dat verloren is, arm en ellendig in zichzelven, — voor elk, die gezeten is in duisternis en schaduwe des doods, — och, deze heeft geen licht, geene kracht, geen leven in zichzelven. — Is er verlossing voor mij, zekerheid van behoud? zoo vraagt hij; en het antwoord is: Ja, er is verlossing, er is behoud, om niet, — uit vrije ontferming — en geen ellendige is uitgesloten. Dat is het Kerstevangelie. (Slot volgt).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's

De Lofzang van Zacharias.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1891

Amsterdamsch Zondagsblad | 12 Pagina's