Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Boek Genesis in Vragen en Antwoorden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Boek Genesis in Vragen en Antwoorden.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk 3
Vr. Waaruit had Eva reeds moeten verstaan, dat de slang van den booze was ?
Antw. God had gezegd, dat het gedierte van al het groene kruid eten zou; de slang nu zat, toen zij tot Eva sprak, op den boom, en at vruchten; zij was dus niet op hare plaats. Zoo Eva Gods Woord bewaard had, dan had zij daaruit reeds moeten begrijpen, dat de slang haar niets goeds brengen kon.
Vr. Wat lezen wij verder in dit Hoofdstuk?
Anlw. De geschiedenis van den zondenval. — Adam en Eva hadden gezondigd; zij gevoelden hunne schuld, zij gevoelden zich niet meer onder de bescherming des Allerhoogsten, en verbergden zich voor Hem. De Heere ziet hen nochtans, en houdt Adam zijne zonde voor. Adam tracht zich echter te rechtvaardigen, en in stede van ootmoedig om genade te smeeken, werpt hij alle schuld op Eva, en alzoo op God., Die hem de vrouw gegeven had. Eva schuift ook alles van zich af en beschuldigt de slang. — Bij nadere beschouwing vinden wij in deze geschiedenis een beeld uit ons leven, dat zich dagelijks herhaalt. Wanneer het kind iets tegen den wil zijns vaders gedaan heeft, ontwijkt het, daar het zich van zijne schuld bewust is, den blik zijns vaders, en ontdekt deze het vergrijp, dan tracht het kind zich te verontschuldigen of zoo mogelijk een ander mede in de zaak te betrekken. En hoe zeer ligt het in het algemeen in iederen mensch , dat hij zijne fouten eenigszins zoekt te bemantelen!
Vr. Hoe kwam het, dat de menschen niet van den beginne af hunne naaktheid zagen ?
Antw. Zoolang het kind in het woord des vaders blijft en dezen volgt, gaat het rustig en gelukkig voort; het vraagt niet naar goed of kwaad, genoeg, dat het den vader volgt. Zoodra het echter zijn woord verlaten heeft, wordt het met angst vervuld, en gevoelt het zich opeens verlaten, alleen. Zoo was het ook met Adam en Eva, zij wei den terstond na hunne misdaad hunne naaktheid gewaar. Tot dusverre had Gods bescherming hen bedekt; nu waren zij daar uitgetreden.
Vr. Wat hebben wij te verstaan onder het woord „dood", zooal» het in deze Hoofdstukken voorkomt (2 : 17; 3: 4 enz.)?
Antw. Het niet meer zijn in de gemeenschap met God.
Vr. Wat belooft God ons met de woorden van hetlö116 Vers? (En Ik zal vijandschap zeilen tusschen u en lusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar Zaad, Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Hel de verzenen vermorzelen.)
Antw. In deze woorden wordt ons het Evangelie, de gansche leer der zaligheid geopenbaard. Er wordt hier gesproken van het „Zaad der vrouw"; bijgevolg moest dit Zaad een waarachtig mensch zijn, en wel van de maagd geboren, want er staat niet: mans zaad; de slang zou Hem de verzenen vermorzelen, derhalve moest dit Zaad sterven; daarentegen zou dit Zaad den kop der slang vermorzelen; zulks echter met vermorzelde verzenen te doen, is den mensch onmogelijk; zoo moest dan dit Zaad te gelijk God uit God zijn; ook zou Hij zulks niet voor Zichzelven doen; zoo zou Hij dan komen als Borg, Middelaar en Plaatsbekleeder van een verloren menschdom.
Vr. Wat beteekenen de cberubim ?
Antw. God had de cberubim gesteld, om met een uitgetogen zwaard den weg tot den boom des levens te bewaren, zoodat den mensch, naar het schijnt, de weg daartoe afgesneden was. En toch toont God juist hierin, in de cherubim, Zijne oneindige goedheid; er ligt een groote troost in en eene vernieuwing der belofte. De cherubim hadden vier aangezichten: dat van eenen mensch, van een kalf, van eenen leeuw en van eenen arend. Deze vier aangezichten beteekenen de eigenschappen, die Christus voor ons hebben zou: het mensch-zijn, de zachtmoedigheid van een schaap, en het geduld van een kalf, dat zich slachten laat, de overwinnende kracht van eenen leeuw, en het ten hemel stijgen van den arend. Door H e m was de weg ten leven, door Hem alleen.
Vr. Waarom mochten de mensehen niet van den boom des levens eten, en wat beteekent deze boom?
Antw. Zij mochten daarvan niet eten, opdat zij hunne zonde niet nog grooter maakten, en de boom beteekende of was hun een onderpand, een bewijs, dat zij in God het leven hadden en hebben zouden.
Vr. Van wien hebben de menschen het offeren geleerd ?
Antw. Van God Zeiven, want daar God den menschen rokken van vellen maakte, moest Hij eerst dieren geslacht hebben.
Vr. Wat gaf God den menschen daarmede te kennen, dat Hij hun rokken van vellen maakte en ze hun Zelf aantrok ?
Antw. God leerde hun daarmede, dat Hij hun zonder werken, door het geloof, de gerechtigheid Christi toerekent, en dat zij niets aannemen kunnen, tenzij het hun van boven gegeven zij.

Hoofdstuk 4.
Vr. Wat beteekent het woordje „ook" in het 4'le Vers? (En Abel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen.)
Antw. Dat Kaïn trotsch uit de hoogte neerzag op zijnen broeder, en Abels offer voor veel geringer hield dan het zijne.
Vr. Waarom behaagde Kaïns offer den Heere niet?
Antw. Omdat het niet met een ootmoedig hart gebracht werd. Kaïn hield zich voor zeer vroom, hij dacht de zonde meester te zijn, en in plaats dat hij van Gods ontferming zijn heil verwachtte, hield hij zichzelven voor sterk genoeg en meende, de genade niet van noode te hebben. Zoo houdt de Heere (zie Vers 7) aan Kaïn deze zijne gedachten voor.
Vr. Wat toonde Kaïn met de woorden van het 13Je Vers?' (Mijne misdaad is grooter, da7i dat zij vergeven worde.)
Antw. Dat hij God niet kende; hij was te trotsch, om vergeving af te smeeken. In stede van ootmoedig te roepen: „God, wees mij genadig !" en zich aan deze genade en barmhartigheid Gods te houden en vast te klemmen, zeide hij : „Mijne zonde kan niet vergeven worden"; en deze verkeerde leer ging op zijn zaad over.

Hoofdstuk 5.
Vr. Wat bevat het 5"e Hoofdstuk?
A ntw. Het geslachtsregister van den patriarch, dat ons leert, hoe het met den mensch gelegen is, waarin zijne gansche levensgeschiedenis bestaat. Hij werd geboren, gewon kinderen en stierf, — dat lezen wij hier van allen, en verder niets. En of nu de nakomelingen van Adam God dienden of Hem niet dienden, — God voert met de menschenkinderen Zijnen raad uit.

Hoofdstuk 6.
Vr. Wie zijn de kinderen Gods en wie de kinderen der menschen ?
Antw. De kinderen Gods zijn de nakomelingen van Seth, die God vreesden, en de kinderen der menschen de nakomelingen van Kaïn.
Vr. Hoe noemt Petrus het uitstel van 120 jaren, dat God den menschen tot hunne bekeering gaf?
Antw. Den tijd der „gevangenis". (1 Petr. 3 : 19.)
Vr. In welk opzicht is deze benaming juist?
Antw. De gevangenis Gods is Zijn geduld, Zijne oneindige liefde. Hij bewaarde daarin als het ware de menschen, om hun tijd tot betering te geven, want zij waren boos geworden en wilden niet meer naar Gods bevelen doen.
Vr. Maakten zij zich dezen tijd ten nutte?
Antw. Neen, zij volhardden in hunne boosheid, waarom de Heere besloot, hen te verdelgen. Alleen Noach vond genade in de oogen des Heeren, want hij was een rechtvaardig en oprecht man in zijne geslachten.
Vr. -Wat toonde Noach daarmede, dat hij de ark bouwde?
Antw. Hij toonde daarmede een zeer groot vertrouwen en kinderlijke gehoorzaamheid. Hij dacht er niet aan, of het wel waar was, dat de zondvloed zou komen, hij geloofde vastelijk het Woord Gods, en zoo werd het hem ook mogelijk, de verbazend groote ark te bouwen, en te doen, zooals God bevolen had, hetgeen gewis geene lichte zaak was; want ten eerste: welk een moeielijke arbeid moet het bouwen der ark voor Noach geweest zijn, al mag hij er ook hulp bij gehad hebben; en ten andere: welk eene zware taak was het, al de dieren machtig te worden; men denke toch niet, dat de wilde dieren zoo vanzelf in de ark gegaan zijn. Noach heeft ze zeker hetzij door aankoop, hetzij door ze te vangen in zijne macht gekregen. En eindelijk, hoe zal de arme Noach, door zijne vrienden verlaten en door alle menschen bespot zijn geworden, toen dezen hem zulk een buitengewoon groot vaartuig zagen bouwen. Hoe zal men het hoofd over hem geschud en hem eenen dwaas genoemd hebben. Noach echter was het genoeg, de gehoorzame knecht des Heeren te wezen. Hij lette slechts op Gods Woord, en zoo werd hij gered.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Het Boek Genesis in Vragen en Antwoorden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's