Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aanteekening op het geschiedverhaal van de verzoeking des Heeren Jesus in de woestijn.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aanteekening op het geschiedverhaal van de verzoeking des Heeren Jesus in de woestijn.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Evangelist Mattheiis leidt zijne beschrijving van de verzoeking aldus in: Toen werd J e s u s van den G e e st w e g g e l e i d in de woest ij n , om v e r z o c h t te word e n van den duivel. En als Hij v e e r t i g d a g en en v e e r t i g n a c h t e n g e v a s t h a d , h o n g e r d e H em t e n l a a t s t e . (Matth. 4 : 1 en 2.)
Bij Markus vinden wij omtrent deze gebeurtenis alleen het volgende: En t e r s t o n d d r e e f Hem de Geest uit in de w o e s t i j n . En Hij was a l d a a r in de w o e s t i jn v e e r t i g d a g e n , v e r z o c h t van den S a t a n , en was bij de w i l d e g e d i e r t e n ; en de e n g e l e n d i e n d en Hem.
Lukas vangt aldus aan: En J e s u s , vol des H e i l i - gen G e e s t e s , k e e r d e wederom van de J o r d a a n, en werd door den Geest g e l e i d in de w o e s t i j n; en werd v e e r t i g d a g e n v e r z o c h t van den d u i v e l; en at g a n s c h niet in die d a g e n , en als d e z e l ve g e ë i n d i g d w a r e n , zoo h o n g e r d e H e m ten l a a t s t e.
De Evangelist Johannes schrijft in zijnen eersten Brief, Hoofdstuk 2 : 15—17: „Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is: zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleesches, en de begeerlijkheid der oogen, en de grootschheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij, en hare begeerlijkheid; maar die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid". Hier leeren wij, wat wij onder „de wereld" hebben te verstaan, dat wij daarbij nml. niet hebben te denken aan rijken tegenover armen, maar aan alles, wat den wil Gods niet doet. Ook leert ons hier de Apostel, wat de begeerlijkheid der wereld is; dat zij niet schoonheid, welvaren en hoogheid op zichzelf is, alsof een monnikachtig, kommerlijk leven het hemelsche ware, maar alle begeerlijkheid, welke is tegen het gebod: „Gij zult niet begeeren", — als ook alle grootheid, naar welke de mensch zich verheft tegen God, alle leven, dat Gode de eer niet geeft. Dit is dus de wereld, die niet gelooft, en dit is de begeerlijkheid der wereld: al het gedichtsel der gedachten, al het doen en drijven, dat geschiedt met terzijdestelling en verwerping van het Woord en den wil Gods. Van nature behooren wij allen tot deze wereld, en kennen geene andere begeerte. Zijn wij echter uit water en Geest geboren en alzoo van de wereld verlost, dan zijn wij toch niet boven de verzoeking der wereld en liarer begeerlijkheid verheven, maar worden door haar aangevochten, om met haar mede te doen, het geloof, Gods gebod en wil te laten varen of ter zijde stellen, naar het heet: omdat zulks voor het oogenblik dienstig is, of om der noodzakelijkheid wil, enz.
Ten aanzien van deze dingen leert ons dit Evangelie drieerlei: 1) dat Christus den verzoeker overwonnen heeft; 2) dat Hij de wereld overwonnen en hare begeerlijkheid krachtelocs gemaakt heeft; 3) dat Hij, daar Hij in alles is verzocht geweest, gelijk als wij, ons in de verzoeking helpen kan, ja elke verzoeking met machteloosheid geslagen heeft. Zoo moet dan de vrucht daarvan voor ons deze zijn, dat, waar wij verzocht worden door hetgeen het vleesch begeert, de oogen zien en de grootschheid wil, tegen onzen plicht, tegen het geloof en Gods duidelijk uitgedrukten wil in, — wij dezen begeerten niet gehoorzamen, maar aan Christus' genade blijven hangen en vragen naar hetgeen geschreven staat; en bij deze keuze mogen wij ons verzekerd houden van eene blijde uitkomst en eenen zaligen uitgang, een heerlijk einde, gelijk wij van den Heere lezen bij Markus: En de engelen dienden Hem. (Vergel. Hebr. 1 : 14.)
Jesus is het, Die ons zalig maakt van onze zonden, Hij is onze Hoogepriester, onze Voorspraak bij God. Hij kan en wil medelijden hebben en heeft ook medelijden mot onze zwakheid, want Hij is in alle dingen verzocht geweest gelijk als wij, — en was zonder zonde; zoo hield Hij voor ons stand in elke verzoeking, opdat wij, die geen oogenblik uit onszelven kunnen standhouden, — zoo zwak zijn wij, — en dagelijks door onze doodvijanden aangevochten worden, in den geestelijken strijd niet zouden onderliggen, maar, door Hem ondersteund, hun krachtigen wederstand zouden bieden, en ook door Zijne genade weder opgericht worden, als wij gevallen zijn in den strik des verzoekers, naar hetgeen wij lezen in Ps. 25 : 15: „Mijne oogen zijn geduriglijk op den Heere, want Hij zal mijne voeten uit het net uitvoeren".
In Adam bezweken wij allen voor de verzoeking, in hem bracht ons de verzoeker ten val, toen wij ons in het paradijs, in allen overvloed bevonden, en de verzoeker zeide: „Gij zult den dood niet sterven", en alzoo het gevaar des doods en de vreeze voor Gods toorn uit oog en hart wegtooverde, en groote dingen beloofde aan den mensch, die in God alles bezat en niet grooter worden kon, naardien hij door God bevoorrecht was boven de engelen, want hem zou al het geschapene, zouden de engelen dienen, en niet hij de engelen, niet hij het schepsel.
De verzoekingsgeschiedenis herhaalt zich bij alle menschen dag aan dag, en zij staan hun leven lang aan de verzoeking bloot, met name aan deze, dat de duivel voor hen een woord der Heilige Schrift naar zijne leugen uitlegt, om hen uit de waarheid van het Woord Gods, uit hunnen schuldigen plicht, uit het doen van den wil Gods weg te tooveren. Wanneer de verleiding heeft plaats gehad, dan worden de oogen gepend, cm het tegendeel te aanschouwen van hetgeen de duivel voorgespiegeld heeft: eene algeheele naaktheid, namelooze ellende en een zich versteken achter de struiken, om niet door God gevonden te worden.
De verleiding heeft altijd drie stadiën : Men wordt gevleid als een kind Gods en een goed Christen; zulks zijnde, moet het ons, naar het heet, dan wel vrij staan, buiten de grenzen van den ons door God aangewezen weg en van Zijn allerheiligst gebod te gaan. Wij moeten ons zeiven helpen in plaats van alles te verwachten van Gods gunst en genegenheid, die er toch is, al ontberen wij ook een weinig. — Wij moeten wat beginnen, waarbij wij ons begeven buiten de'perken, die Gcd der menschelijke natuur gesteld heeft, dan zal God wonderen doen. — Wij moeten den duivel eere geven, als. ware hij god en heer, en als hing alles van hem af, wien toch de eere niet toekomt, en alzoo metterdaad weerspreken, dat Gode alleen het Koninkrijk, de macht en de eere is.
Den door den verzoeker verleiden, die tot zichzelven inkeeren en uit de diepte van hunnen nood tot den Heere roepen om verlossing, wordt hier het Evangelie gepredikt.
Christus heeft ons verlost, de strik is gebroken en wij zijn ontkomen in het geloof aan Hem. Daarom mogen wij, ook in alle verzoekingen, waar het ons er om gaat, Gods wil te doen en niet den wil des vleesches, ons houden aan hetgeen geschreven staat. —
De duivel heeft het gansche menschelijk geslacht van den bodem van het Woord Gods weggetooverd; zulks heeft hij ook trachten te doen met den Middelaar Gods en der menschen. Deze echter heeft hem met het Woord Gods geslagen. Daarin ligt ons heil. — Hier is de verzoeker ontmaskerd, nedergeworpen en voor altijd overwonnen, en dit, opdat wij ons aan Christus toevertrouwen, en door Hem gedragen en bewaard worden, om te blijven in hetgeen God in Zijn Woord zegt, in hetgeen geschreven staat, in hetgeen God in Zijne Wet zegt, en alzoo in het waarachtig geloof, dat de wereld overwonnen hoeft. —
Christus heeft Zich echter niet eigenwillig aan de verzoeking blootgesteld, maar terstond, nadat Hij door Johannes gedoopt was, wilde de Geest door Hem den verzoeker nederwerpen, die een lasteraar is van het Woord Gods en een tegenstander van al het goede. Christus nu was vol des Heiligen Geestes, en zoo aan den eenen kant toegerust, om bij den waren en gezonden zin van het Woord Gods te blijven; aan den anderen kant was Hij naar des duivels meening gemakkelijk te overwinnen, want het vol zijn des Heiligen Geestes, het vasten, het zijn bij de wilde dieren, in de woestijn, waar geen mensch was, om Hem toe te spreken of te helpen, moest de menschelijke natuur van Jesus in eene spanning brengen, die maar al te zeer geschikt was, om overwonnen te worden door den liatigen geest des verzoekers, die intusschen de werking des Heiligen Geestes, welke er op gericht was, om Christus des te meer bij het geschrevene Woord te houden, in het geheel niet telde.
Houden wij wel in het oog, dat Adam vóór de verzoeking in het beeld en de gelijkenis Gods was, Christus daarentegen in de natuur, die gezondigd had; dat Adam zich in allen overvloed in het paradijs bevond, Christus daarentegen aan alles gebrek had; dat Adam geene wilde dieren kende, terwijl de Mensch Jesus Christus dag en nacht door wilde dieren bedreigd werd; dat, waar Adam het rechtstreeks tot hem gerichte woord Gods had, Christus slechts op het geschrevene Woord Gods steunde. Volgens den Evangelist Lukas is Christus al de veertig dagen aaneen verzocht geworden, en schijnen de verzoekingen inwendig te zijn geweest, met dien verstande, dat zij niet in de heilige ziel des Heeren ontstonden, maar van buiten af door den duivel er in geworpen werden. Dat was een vreeselijke strijd in het verborgen, waarbij de Heere den duivel geen antwoord gaf. De duivel wist echter niet, wat in de ziel des Heeren plaats gehad had, en meende, dat hij Hem inwendig overwonnen had. Toen waagde hij het zichtbaar, in lichamelijke gestalte op te treden; er staat immers letterlijk: „En de verzoeker, tot Hem g e k o m e n zijnde"; en: „Toen s t e l d e (de duivel) Hem op de tinne des tempels"; en: „Wederom nam Hem de duivel m e d e op eenen zeer hoogen berg". Het vragende: „Indien Gij Gods Zoon zijt", waarmede de duivel tot twee keer toe den Heere aansprak, had ten doel, Hem van Zijnen Vader te scheiden, den Vader in verdenking te brengen, en den Heere over te halen tot iets, dat zonder den Vader moest verricht worden. De verzoeking wordt een spiegelgevecht, wanneer wij niet verstaan, dat Jesus dit, hoewel Hij de Zoon was, geleden heeft als menseh, en wel als mensch in onze plaats. Het is waar, Christus moet hier een vasten van veertig dagen en veertig nachten aan Zijne menschelijke natuur lijden; dat echter God, Die den mensch gemaakt heeft, hem ook wel zoo lang bij het leven bewaren kan zonder voedsel, weten wij aan Mozes en Elia. Dat den Heere daarna hongerde, kwam daarvan, dat de Geest ophield, Hem de behoefte aan voedsel niet te laten gevoelen; anders zou Hem reeds vroeger gehongerd hebben. Dat Hem hongerde, is ons intusschen een bewijs voor de ware menschelijke natuur onzes Heeren, die Hij om onzentwil aangenomen had. In deze onze natuur zijnde, achtte Hij het geenen roof, Gode evengelijk te zijn, maar wilde, hoewel Hij Gods Zoon was, gehoorzaam zijn, alzoo, dat Hij geheellijk van God den Vader, van Diens genade en wil afhankelijk blijven wilde.
Dat men de genade en liefde des Vaders verdenken zou, omdat Hij, Jesus, niets te eten had, hoewel Hij toch de Zoon was, dat duldde de Heere Jesus niet. Wie leeft bij alle Woord, dat uit den mond Gods uitgaat, kan van de gunst Gods zeker zijn, al onthoudt de Heere hem iets. Hij betrouwt den Heere God zijn lichaam. Men mag niet zonder Gods bevel zich in de plaats des Scheppers stellen, Die alles in het aanzijn roept, niet uit steenen, maar uit het niet, en die wel wegen en middelen weet om brood te voorschijn te brengen en te verschaffen, wanneer de honger te sterk wordt.
De duivel wilde, dat Jesus ongeroepen, waar de nood drong, Zich in de plaats des Scheppers stellen zou. Nu zou het echter tegen des Scheppers wijze van doen zijn, te scheppen uit hetgeen is. Heel iets anders ware liet, zoo het te doen was, om anderen te onderhouden, anderen te helpen.
Het zou dus tegen den Schepper en Zijne eer geweest zijn, zelf zich te helpen met geringschatting des Scheppers. De Zoon wilde en mocht niets doen dan met en door den Vader.
Alleen dan helpt God de menschelijke, zwakke natuur op eene buitengewone wijze, zooals o. a. de drie mannen in den vurigen oven, wanneer er anders in het geheel geene middelen zijn, om hen te behouden. Is dit niet het geval, dan komt men van de tinne des tempels op de gewone wijze, d. i. langs de trappen, naar beneden.
De duivel kan niets geven, want hij heeft niets. Zij, die meenen, door de aanbidding des duivels iets te ontvangen, ontvangen slechts Gods gaven tot hun oordeel en hun verderf.
Nu het den duivel bij den Heere Jesus niet gelukt is, zal het hem ook door de verdienste van Christus en de genade des Heiligen Geestes bij niemand gelukken, die zich aan de genade van Jesus houdt en naar niets anders vraagt dan naar hetgeen geschreven staat. Waar nu echter de mensch zijn leven lang aan allerlei verzoeking blootgesteld blijft, daar mag hij zich tot den Heere Jesus en Zijnen genadigen Vader wenden met de bede: „Leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van den booze". Gelijk den Heere, nadat Hij in de verzoeking stand gehouden had, de engelen dienden, zullen allen, die door Hem in de verzoeking volharden en zich alleen houden aan hetgeen geschreven staat, ervaren, dat de engelen, hoewel onzichtbaar, hen dienen, en dat des Heeren al het zilver en goud is, om hun eere te geven, gelijk Hij hun te voren genade gaf.
2 Februari 1861. H. F. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's

Aanteekening op het geschiedverhaal van de verzoeking des Heeren Jesus in de woestijn.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 januari 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 7 Pagina's