Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

10. De getuigenis des Heiligen Geestes.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

10. De getuigenis des Heiligen Geestes.

(Testimonium Spiritus Sancti.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het geloof, dat het Woord der Schrift het Woord Gods is, alsmede de overtuiging van de ongeschondenheid (integriteit) van den Kanon, vindt ten allerlaatste geenszins zijnen grond in het aandeel, dat de Kerk in de wording en vaststelling van dien Kanon genomen heeft, waarbij zij dan ten slotte uit kracht van eigen inzicht en licht het juiste zou behouden hebben. Wij hebben veeleer gezien, dat de Kerk zich van eene zeer zwakke zijde heeft doen kennen, door ettelijke Apokriefe Boeken voor het kerkelijk gebruik toe te laten. Deze toegeeflijkheid is nog meer aan het licht gekomen door het Concilie van Trente, naardien deze kerkvergadering eenen iegelijk met den ban dreigde, die de ook onder ons nog gelezen Apokriefen als heilig en kanoniek weigerde aan te nemen. Het geloof aan het Woord der Schrift en de overtuiging van de integriteit van den Kanon berust voorts ook niet op het gezag onzer Hervormers; immers ook de Hervormers hebben zich hier en daar in de praktijk al te vrijmoedig, j a zelfs onvoorzichtig over de dusgenaamde antilegomena uitgelaten, inzonderheid Luther, die, in het vuur van het debat, tusschen Boeken en Boeken in de Heilige Schrift een bedenkelijk onderscheid maakte. Veeleer steunt de Goddelijkheid van het Schriftwoord en de zekerheid ten aanzien van den Kanon, zooals die nu bestaat, op de getuigenis des Heiligen Geestes. Die aan het werk, welks totstandkoming aan Hem te danken is, altoos ook het zegel der betrouwbaarheid hecht. De Heilige Geest geeft onzen geest getuigenis, dat het Woord Gods, in den Kanon vervat, waarheid is; deze Geest alleen kan met gezag over Zichzelven en Zijn werk een beslissend oordeel uitspreken. (1 Joh. 5 : 6 en 10.) Deze getuigenis des Heiligen Geestes wordt verder ook bevestigd door Schriftuurplaatsen als L Cor. 2 : 4, 5, 10 en 13—15; Ef. 1 : 13; 1 Thess. 1 : 5 en 6 e. a.; vergelijk ook Rom. 1 5: 18 en 19. Voorzeker blijft daar de vaste overtuiging van de Goddelijkheid van het Schriftwoord en van de volle betrouwbaarheid (integriteit) des Kanons eene zaak des geloofs; den wijzen dezer wereld zal zij verborgen blijven. Dat schaadt echter niet; want deze zaak des geloofs blijft juist voor de Christenen niet builen het gebied der ervaring liggende, maar wordt ook werkelijk ervaren. In nood en lijden ondervinden wij, dat het Bijbelwoord een ander Woord is dan het woord van menschelijke welsprekendheid; dan ondervinden wij, dat de volheid vau den Geest Gods daarin woont, en dat het dus een eeuwig leven in zich draagt. Wat zou ons in zulke oogenblikken toch de zekerheid baten, dat de Kerk beweert, dat de Heilige Schrift Gods Woord is? die zekerheid zou ons niets kunnen helpen. De paus kan immers voor mij niet gelooven; geen heilige kan voor mijn persoon de zekerheid erlangen, dat ik verlost, dat ik het eigendom van Christus ben. De geheele Kerk moge mij in het oor roepen: wij gelooven aan eene vergeving der zonden, dat zou mij, den stervende, volstrekt niet baten, wanneer niet de Heilige Geest aan mij, en niet aan anderen, betuigde, dat de prediking van de vergeving der zonden in liet bloed van Christus waarheid is. Ju, de Kerk kan ons de gansche verdienste van Christus voor de oogen schilderen, zij kan duizenderlei voorbereidende middelen aanbevelen, — dat evenwel Christus m i j n Verlosser is, dat ik vrede met God gevonden heb, wordt mij slechts door de getuigenis des Heiligen Geestes verzekerd. Eu wat op die wijze van de hoofdwaarheden der Schrift geldt, dat is evenzeer van toepassing op de ondergeschikte dingen in de Schrift. Zij hebben alle te zamen in zich den Goddelijken familietrek, het stempel van Goddelijke afkomst, en zijn van denzelfden Geest uit de hoogte doordrongen, als de hoofdwaarheden. De lezer vergelijke maar eens de oogenschijnhjk minder belangrijke Boeken, bijv. de Spreuken van Salomo met Jesus Sirach, de Openbaring van Johannes met de Sibyllijnsche Boeken, en men zal het diepgaande verschil opmerken, indien men althans onder de leiding des Heiligen Geestes het daartoe noodige fijn gevoel heeft.
Dit is echter de schrikkelijke dwaling van Rome in zake de leer van de Heilige Schrift, dat de Kerk hier de taak op zich neemt om den menseh zekerheid te geven ten aanzien van den Kanon, de vergeving van zonden, de verdienste van Christus enz.; en nu gelooft voorts de menseh, niet omdat de Heilige Geest in hem het geloof gewerkt heeft, maar hij gelooft, omdat de Kerk gelooft, en zoo wordt zijn geloof een werk van gehoorzaamheid of van het geheugen; op menschelijk gezag neemt hij de waarheid Gods in zich op. Deze Kerk heeft evenwel geene andere autoriteit dan die van alle vergaderingen of verzamelingen van menschen (inzonderheid tot een algemeen Concilie), die beweerden en nog beweren, dat zij den Heiligen Geest hebben, door Hem onderwezen zijn, maar dan de aanmatiging hadden, om zich dat bezit des Geestes tot een privilegie of bijzonder voorrecht toe te rekenen en den Geest Gods door hunne ambtsverrichtingen aan de leeken te willen modedeelen. Deze voogdijschap heeft het toppunt bereikt door de onfeilbaarverklaring van den paus, volkomen in strijd met Jer. 31 : 34 en Joh. 6 : 44. De reden, waarom men zulk eene voogdijschap voor raadzaam hield, ligt voor de hand. Men wilde de geloovigen aan den leiband houden, wijl men juist al minder en minder de kracht des Heiligen Geestes aan zichzelven waarnam, en derhalve ook niet den moed had, om aan H e m de krachtige roeping en leiding der zielen toe te vertrouwen. Jesus heeft evenwel den Geest der waarheid aan Z i j n e G e m e e n t e toegezegd en niet aan een instituut, eene instelling, eene zichtbare verzekeringsinrichting voor der menschen zaligheid. Niet aan een Concilie heeft God den Heiligen Geest beloofd, maar aan de harten der Christenen (zie Luthers werken van Walch VIII, 1030—1033). Deze Heilige Geest is toch zoowel bij het begin als bij de verdere uitbreiding van het Koninkrijk Gods op aarde de Eerste en de Laatste, de Aanvanger en de Voleinder des geloofs; van Hem hangt ook do erkentenis, dat het Woord der Schrift Gods Woord is, en het staven van de deugdelijkheid en betrouwbaarheid van den Kanon af. Met het hier gezegd';' strookt ook alleen de andere Schriftuurlijke stelling, dat de Heilige Geest God is. Is Hij dat, dan ziju ook Zijne werkingen Goddelijk en eeuwig; dan kan voor deze werkingen niet in de plaats treden eene Kerk, of het menschelijk verstand, of wel het Christelijk bewustzijn, welke laatste vaak bij Protestanten de plaats der Kerk innemen. Is de Heilige Geest persoonlijk God, dan zal Hij het Zich voorbehouden om over Zijnen arbeid, dien wij in de Schrift vinden, te waken en dien te handhaven. Maar voorzeker, evenmin als de waarheid, dat God de wereld geschapen heeft, ja dat Hij bestaat, zich onwedersprekelijk laat bewijzen, evenmin laat zich de andere waarheid, dat het Woord der Schrift het Woord Gods is, aan menschen onwederlegbaar betoogeu. Zoomin het vast vertrouwen, dat Christus mijn Verlosser is, door eene onbetwistbare sluitrede mij kan ingestort worden, zoomin laat zich de zekerheid van de Goddelijkheid der Sclu ift bewijzen. Wie hardnekkig zijnen mond voor het brood sluit, dien redt geen bewijs van de voedzaamheid des broods vau den hongerdood. Dat wij de spijzen noodig hebben, om te blijven leven, laat zich zulk eenen niet vooraf bewijzen, het moet ervaren worden onder den drang der innerlijke behoefte. Wie hier zich verzetten blijft, diens wil moet gebroken worden; bewijzen baten niet. Zoo staat het evenzeer met het door den Geest bereide levensbrood in de Heilige Schrift. Daarvan de genoegzaamheid en onmisbaarheid voor het geestelijk leven, en voorts de Goddelijke afkomst van te voren (a priori) te willen bewijzen, zou gelijk staan met een verlagen tot het gebied der betwistbare dingen (vergel. Calvijns I n s t i t u t i o I, Hoofdst. 7, § 2); het zou den schijn hebben, als had de menseh inderdaad bevoegdheid om te beslissen, of hij met of zonder brood wilde loven; het zou er uitzien, alsof de menseh de beslissing had over de eerste voorwaarde des geestelijken levens. Het zou eene vreemdsoortige wereldorde zjjn, als de menseh zich ging aanstellen als een, die de elementen van zijn geestelijk leven eerst naar eigen goeddunken had te bepalen. Die arme menseh, die alle levensvoorwaarden reeds a a n w e z i g v i n d t , zou ze dan juist op het gewichtigste, het geestelijke gebied missen. Welke menseh echter zou uit zichzelven levensvoorwaarden kunnen vaststellen, door welke hij zich voor eeuwig liet beperken ? Al zeer spoedig zou hij ze weder loslaten en zich alzoo boven eenen bodemloozen afgrond bevinden.
Nu evenwel behoeven, naar Gods bestel, alle, ja zelfs de diepste overtuigingen des menschen, inzonderheid ook de overtuiging van de geestelijke levensvoorwaarden, die in het Woord der Schrift voorhanden zjjn, niet bewezen te worden, evenmin als de noodzakelijkheid der spijzen tot instandhouding van het leven des lichaams. Zulks wordt ons veeleer zeker op den weg vau rechtstreeksche verzekering, welke met deze dingen verbonden is; in ons geval dus door eene hoogere leiding des Heiligen Geestes, door het zoogenaamde t e s t i m o n i u m S p i r i t us S a n c t i (de getuigenis des Heiligen Geestes). Daarop steunt ons geloof aan de Goddelijke waarheid van het Schriftwoord en de echtheid van den Kanon. Deze getuigenis werd — allereerst voor de erkenning van den Goddeljjken oorsprong des Bijbels — ook door de Geloofsbelijdenissen als hooger aangezien dan de getuigenis en de overeenstemming der Kerk. (Fransche Conf. 4. Ned. Geloofsbel. 5. Westininstersckc Conf. 1 § 5.) Dezelfde beteekenis heeft het, als de Luthersche Geloofsbelijdenissen de overlevering in Roomschen zin verwerpen. Daarmede sluiten ook z i j een Schriftgeloof, dat op de juistheid vau het gevoelen der Kerk rusten zou, buiten. (Vergel. Conf. August, bl. 13, 28 vv., de Apologie bl 205; de Schmalkald. Art. bl. 337.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

10. De getuigenis des Heiligen Geestes.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's