Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profeet Jesaia (Slot.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profeet Jesaia (Slot.)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar de in het voorgaande aangegeven opvatting der dingen moeten vele bezwaren vervallen, die men ingebracht heeft tegen het feit, dat de beide deelen van het Boek dicht bij elkander staan. Jesaia schrijft van het 40s,e Hoofdstuk af werkelijk reeds voor de Joden, die zich in ballingschap bevinden. Voor hem zijn zij al in Babel, dewijl zij naar den geest er rijp voor bleken te zijn. Hij verheft zich ondanks zijnen hoogen leeftijd nog eenmaal op de vleugelen van Gods Geest, en zijne taal is het verhevenste, dat er van dien aard geschreven is. Uit de benauwdheid van dien tijd rukt hem de Geest Gods uit, en stelt hem, gelijk eenmaal Mozes, op eenen berg. Daar laat Hij hem het land der belofte aanschouwen, waar Christus zijn volk verlossen zal. Hij ziet over de duisternis van het tegenwoordige henen, en het eerste, dat hij aanschouwt, al is het in de opvolging der dingen het later komende, is het Rijk Gods, zooals het door den Messias komen zal. Dat eene baan door de wildernis gemaakt wordt (Hoofdst. 40), en dat alles geschiedt, om eenen Koning den weg te bereiden, is duidelijk. Hij ziet de komst yan den Verlosser en roemt er in, als ware zij reeds daar, en van dat lichtpunt uit laat hij dan het licht vallen op de ellende zijns volks en de duistere heidenwereld. Zijne profetie omvat „de komst van Christus in het vleesch", de verzoening door Zijn bloed en de daarop volgende vergadering eener Kerk van Christus, en dat alles in zeer duidelijke bewoordingen, die geene ruimte laten voor misverstand, ja zoo duidelijk, dat men hem den Evangelist onder de Profeten genoemd en bepaalde Hoofdstukken als eene samenvatting van het Evangelie beschouwd heeft. Niet met inbeeldingen en schoone verwachtingen voedt hij zijn volk, maar het zijn werkelijk gezichten van toekomende dingen, die God Hem te aanschouwen geeft te midden van de donkerheid dier tijden.
Yoor de geloovigen, die er nog vele waren, moest de stroom der profetie ook door de woestijn der ballingschap geleid worden. De Immanuël wordt hier voorgesteld als de Knecht van Jehova. (Hoofdst. 42: 1; 49 : 1; 53.) Het was een tijd, in welken koning noch priester hun ambt konden uitoefenen, een tijd, in welken koning en priester zwegen. Er bleef niets over, dan het profetische ambt uit het rijk voorziene tuighuis der beloften van Israël te voorschijn te halen en dezen diamant voor de oogen des volks te laten schitteren.
In drie groote afdeelingen zijn de volgende zeven en twintig Hoofdstukken te verdeelen. In de Hoofdstukken 40—48 treedt de troost op den voorgrond. Het volk, dat in ballingschap smacht, mag niet versagen; de Knecht Gods is in hun midden; ook worden de afgoden der Heidenen in het stof vertreden en hunne vereerders aan de verachting prijsgegeven. (44 : 11 —19.) De tweede afdeeling, met Hoofdstuk 49 aanvangende, stelt den Troostaanbrenger voor oogen. Deze voorstelling vindt haar hoogtepunt in Hoofdstuk 53, waarin uitkomt, dat deze Knecht alle plage en straf, die het volk treffen moeten, in gemeenschap met hen, op Zich neemt. Hij lijdt en sterft onschuldig voor de schuldigen; Hij staat uit den dood weder op en wordt verhoogd. Zijn arbeid maakt velen levend en wijst hun den weg tot de gerechtigheid Gods. De derde afdeeling eindelijk, van Hoofdstuk 59 af, doet ons zien, hoe de Profeet den voet zet op den bodem van zijnen tijd en de schadelijke en verkeerde dingen aantast, inzonderheid dus den afgodendienst, die toen nog heerschende was, als ook de schijnheiligen, en met dezulken in het gericht gaat, die met hunne verkeerde opvatting hem in den weg staan , terwijl zij om afwending bidden, om herstelling zonder rechtvaardig oordeel, om bewaring voor den dreigenden toorn, zonder dat gerechtigheid geschied is (vooral 64 : 11 vv.). De voortgang dezer profetische redevoeringen is zeer merkwaardig. Evenals de zon des morgens eerst de toppen der bergen in rooden gloed zet en dan van lieverlede in de dalen dringt, zoo gaat het ook met het profetisch woord in deze Hoofdstukken. Het stort allereerst over het overblijfsel van Gods volk, dat door Jesaia het eerst in het oog gevat wordt, het licht der Goddelijke vertroosting uit en dringt vervolgens in de dalen en diepten van den meer nabij liggenden tegenwoordigen tijd. Twee in den dienst der beloftenis staande werktuigen, die zich gedeeltelijk uit de tijdsomstandigheden laten verklaren, geeft Jesaia dadelijk in het eerste deel dezer rede aan (van Hoofdst. 40 af). In de eerste plaats noemt hij Cyrus, vervolgens den Knecht des Heeren. Cyrus (Kores) wordt genoemd in Hoofdstuk 41 : 2 en 25, en 44 : 28. Een, die tot hiertoe niet genoemd is, zal verwekt worden, om Juda de vrijheid te hergeven. Niets heeft onze hedendaagsche critici meer geërgerd dan juist dit noemen van Cyrus. Als Cyrus niet genoemd of slechts in het algemeen geprezen was, dan zou men er vrede meê hebben. Men zou deze Hoofdstukken zonder tegenspraak aan Jesaia hebben laten toekennen, het noemen echter van dien naam was eene al te krasse voorspelling, en daarom moeten deze Hoofdstukken onecht heeten. Wij moeten echter zulk eene bewering afwijzen; men kan op dit gebied niet zoomaar van te voren een oordeel uitspreken, en zeggen: tot zoover ga ik mede, maar dat laat ik mij niet welgevallen. Het is maar de vraag, of het noemen van Cyrus in den samenhang voegt, of het eene nuttige bedoeling heeft; immers hebben de Profeten geprofeteerd, om nut te stichten, en geenszins om met hunne wetenschap te pralen. Het nut nu van dit noemen van Cyrus was tweeërlei. Allereerst deed het Gods volk verstaan, dat reeds bepaald was, wie het oordeel over het machtige Babel zou voltrekken, dat over den machtigen koning van Babel nog een sterkere komen zou, een machtige zoon van het Oosten, een Medo-Pers. Reeds vroeger, in Hoofdstuk 13 : 17 en Hoofdstuk 21 : 2, had de Profeet in het algemeen het land aangeduid, van hetwelk de verwoesting van Babel te verwachten was. Hij had Medië en Elam (Perzië) uitdrukkelijk genoemd en nu, in Hoofdstuk 44 : 28 en 45 : 1, geeft hij eene nadere aanduiding, door ook den naam eens konings te vermelden, van wien het verderf over Babel zal komen. Het noemen van Cyrus (Kores) was derhalve van het grootste gewicht. De uitredding van het volk Gods is zoo min onzeker, dat veeleer reeds de naam bekend is, dien de redder dragen zal. Om Israëls wille werd een koning door God verkoren, en niet slechts verkoren, maar reeds met name genoemd. Eenen koning in het algemeen zouden zich de critici, gelijk reeds gezegd is, nog laten welgevallen; ook mocht hij uit het Oosten komen; maar dat de Profeet zelfs den naam aangeeft, dat is voor de rationalisten onverdraaglijk. De naam Cyrus of Kores was een oude Iranische, meer bijzonder Perzische naam, en men zegt, dat Cyrus eerst bij zijne troonsbestijging dezen naam aannam, ten einde de liefde des volks te winnen. De voorafgaande aankondiging van zulk eenen naam staat evenwel op den bodem der openbaring niet alleen. In 1 Kon. 13 : 2 wordt evenzeer twee eeuwen te voren de naam van Josia aangekondigd; op soortgelijke wijze ziet een man als Bileam, Num. 24 : 24, in de toekomst en noemt meer dan duizend jaren te voren wereldheerschappijen van het Westen, Macedonië en Griekenland (Kitim), die opkomen en weder te niet gaan zouden, met dit gevolg, dat ten laatste slechts Israël overblijven zal. Tholuck („De Profeten en hunne voorzeggingen", bladz. 98) noemt dezen verre vooruitzienden blik van Bileam eene vermaning, tot het geweten der critici gericht, om toch de voorspellingen niet te loochenen, en het is inderdaad om den lachlust op te wekken, als men leest, hoe bijv. een man als Ewald door verzwijging of door groote woorden zich aan de klem van die vermaning weet te onttrekken. Hij maakt zich eenvoudig belachelijk, waar hij dit uit de Profeten uitlichten wil. Daarbij komt nog, dat het geschiedkundig vaststaat, dat Cyrus op zijnen in het Boek van Jesaia vooraf aangegeven naam opmerkzaam is gemaakt, en daarom Israël genegen geweest is, zoodat hij het naar het beloofde land liet teriigkeeren. Josephus (Antiquitafes 2,lB Boek, Iloofdst 1) vermeldt het, en nieuwere geschiedschrijvers, als Wiiidischmann, vinden zulks alleszins aannemelijk. Wat Ezra (iïoofdst. 1 : 1) van de verwekking van Kores door den Heere verhaalt, heeft zich in elk geval zoo toegedragen, dat men den koning het Boek van Jesaia's profetieën ter hand stelde, en hij daarin zjinen naam las. Slechts dan, als die naam werkelijk daar reeds in stond (en niet, gelijk de nieuweren willen, eerst gedurende de ballingschap is genoemd,) kon zulks op den koning eenen diepen indruk maken; anders had de eerste de beste vijand der Joden hem kunnen zeggen , dat zij dat juist nu te boek gesteld hadden, om hem te misleiden. Niets verhindert ons, om het bericht van Josephus voor waar te houden, en slechts zóó laat zich de zoo wonderbare goedgunstigheid van Cyrus verklaren. Wat hij deed, was uit een staatkundig oogpunt niet te verdedigen. Hij plaatste immers op zijnen weg naar Egypte een veerkrachtig volk, dat hem den weg zou kunnen versperren.
In de tweede plaats had het noemen van den naam deze nuttigheid, dat daardoor de heerlijkheid des Heeren tegenover de afgoden der Heidenen in al haren luister verscheen. Het gansche werk der bevrijding uit de Babylonische ballingschap moet iets buitengewoons zijn, en dat is het ook. In de verhevenste taal wordt deze vrijmaking verheerlijkt. Ja, de naam des bevrijders staat reeds vast, en dat moet nu het waarachtig God-zijn van Jehova tegenover de afgoden op het treffendst bewijzen. (41 : 20—27; 43 : 12.) Zonder dezen naam zou al dat gewagen van Gods alwetendheid en hoogheid eigenlijk geenon zin hebben. De Heidenen worden rechtstreeks opgeroepen, om ook eens iets te profeteeren, hetwelk daarna komen zou. Zoo wil dus de Heere door dit zien in de verre toekomst, door deze aankondiging van den naam van Kores Zich verre boven de afgoden verheffen, die niet spreken en niets voorzeggen, in één woord. Hij wil wat groots doen. om Zijn volk tot het geloof in Hem te verwekken. Van dat gezichtspunt uit moet dus de ongewone en zoo wonderlijke aanduiding van den toekomstigen verlosser beschouwd worden.
Wanneer wij dien grooten aanstoot te boven zijn, zijn alle andere aanvallen gemakkelijk af te slaan Ook de tegenstanders geven toe, dat de Hoofdstukken 40 66 veel overeenkomst hebben met het eerste gedeelte van Jesaia, zoowel wat den inhoud als wat de taal aangaat; zoo verklaren zij alleen de samenvoeging van beide deelen. In beide heeft Jesaia denzelfden vorm der zonde voor zich, nml den afgodendienst (vergel. 1 : 29—2 : 20 en 30 22 met 40 : 19 en 20, 44 : 12—20, 46 : 6 en 7, en 57 : 3—10); telkenmale dezelfde vorm van afgodendienst, dezelfde toorn bij den Profeet, die dezelfde vijanden bestrijdt. In de ballingschap daarentegen heeft de afgodendienst geene bekoring meer voor het terneergeBlagene en diep verootmoedigde volk. De afgodendienst had zijne aantrekkelijkheid verloren, men was te zeer vermoeid, om er nog door bekoord ie worden. Ten andere stemt de schildering van den Messias in het. eerste deel in vele punten overeen met die in het tweede. I)e Messias van het tweede deel is geheel gelijk aan Dien van bet eerste, zoowel wat Zijne plaats betreft, als de kleuren, met welke Hij geschilderd wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

De profeet Jesaia (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's