Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief uit Nederland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief uit Nederland.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

O., 16 April 1892.

Geachte Redactie!
In aansluiting aan hetgeen ons in den Brief uit Oostenrijk, voorkomende in No 15 van het Amsl. Zondagsbl., werd medegedeeld omtrent hetgeen wijlen Dr. Kohlbrügge voor de Boheemsche Gemeenten is geweest en door zijne geschriften nog is, meenen wij, dat het niet ongepast is de volgende aanteekeningen van de leerrede, die Z VV.Ew. 16 Oot. 1864 op den eersten Zondag na zijne terugkomst uit Bohemen voor zijne Gemeente te Elberfeld hield, hier te laten volgen.
De lezers van uw blad zullen echter wel zoo vriendelijk willen zijn, om daarbij in 't oog te houden, dat deze aanteekeningen niet afkomstig zijn van wijlen Dr. Kohlbrügge zelven, maar dat ze onder 't hooren van bedoelde leerrede zijn gemaakt.
Nadat door de Gemeente gezongen waren Yers 1, 2 en 3 van Psalm 89, en de prediker zijne Gemeente na lange afwezigheid had begroet, sprak bij aldus:
De vrucht van mijne afwezigheid en mijne reis is die, welke gij biddend hebt uitgesproken in de gezongen Psalmverzen, de lof Gods: D e z e waarheid heb ik in 't verre land bevestigd gevonden: Ik heb e e n V e r b o n d g e m a a kt m e t M i j n e n u i t v e r k o r e n e ; Ik h e b M i j n e n k n e c ht D a v i d g e z w o r e n : Ik z a l Uw z a a d t o t i n e e u w i g - h e i d b e v e s t i g e n , en u w e n t r o o n o p b o u w e n van g e s l a c h t t o t g e s l a c h t . Sela. (Ps. 89: 4 en 5.)
Wij leggen deze woorden ten grondslag aan onze prediking, opdat wij getroost en verkwikt worden d a a r m e d e , dat God onveranderlijk is in Zijne genade, en met die genade machtig heerscht; ik wil u voorts het een en ander mededeelen omtrent de Gemeenten der Boheemsche broederen, wier hartehjken groet ik u breng; zij hebben u lief en wenschen vuriglijk met u in gemeenschap te staan.
Het laatste woord van onzen tekst „sela", staat er, opdat de belofte eeuwig in de Gemeente blijve en herhaaldelijk uitgeroepen worde. De uitverkorene is koning David. Deze heet Gods uitverkorene als beeld van Jesus Christus; hij heet knecht des Heeren, omdat hij in alles den wil Gods heeft gedaan; hij was een ,man naar Gods hart. „Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen." Hier wordt niet alleen natuurlijk, maar ook geestelijk zaad beloofd. „Ik zal uwen troon opbouwen van geslacht tot geslacht", dat beteekent: uwe heerschappij is eene eeuwige; Ik zal uwen stoel, uwen troon doen blijven. David echter is gestorven; wat God tot hem zeide, zeide God, omdat Christus in hem was, en hij in dien Christus was gerechtvaardigd. Hij, Wiens beeld David was, Jesus Christus, sterft niet meer, maar leeft tot in eeuwigheid. Hij is de Uitverkorene, in Wien onze verkiezing eeuwig vaststaat, zoodat wij, waar wij vragen naar onze verkiezing, niet moeten zien op eenige kenteekenen in o n s , maar allereerst en alleen op Christus. Deze Jesus Christus heet 'bij de Profeten „David", dat is „lieveling", zooals God ook getuigd heeft: „Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb". Daarom, vraagt niet naar kenteekenen in u, maar vraagt naar Christus. Dezen David heeft God uitverkoren , dewijl Hij gekomen is om te zoeken en zalig t e maken, wat verloren is; H e m bemint God als het Hoofd van vele leden; waar God Hem ziet, ziet, Hij de leden; Hij, de Heere Jesus Christus, de Borg, de Middelaar onzer zaligheid, is niet af te zonderen van de Zijnen; de Heere bemint Zijnen Uitverkorene, en ons te gelijk in Hem. Alleen uit het Woord Gods en uit niets anders scheppen wij de rechte kennis onzer zaligheid, en in den nood onzer ziele hebben wij te zien op het Verbond Zijner genade alleen. Het kan niet uitblijven, dat wij arme, zwakke menschen voortdurend aan veel angst, droefheid en twijfelmoedigheid zijn blootgesteld, en dat allerlei vragen van den duivel en het ons aanklagend geweten ons gedurig bestormen; wij arme, zwakke menschen, wij koesteren gedurig kwade gedachten van God; wij wanen God dood, en meenen, dat Hij ons niet kent, noch hooren wil. Zien wij op ons zelf, zoo vinden wij niets dan nood en zonde, en steken wij de hand in eigen boezem, o! hoe melaatsch komt zy er uit. Zoo is het dan alles verloren; slechts deze ééne vraag leeft nog in de ziel: „Zal God mij wel willeiE genadig zijn?" Daar hebben wij nu Gods Woord en dit beveelt ons op Zijn Genadeverbond te zien, alleen op Z i j ne beloften te rusten en op Z i j n e trouw. God vergeet Zijne beloften niet, maar vervult die koninklijk te Zijner tijd. En wanneer is dat? Wanneer gij recht een zondaar zijt geworden. In Gods beloftenissen alleen hebben wij onze ruste te zoeken ; daarin is de zekerheid voor iedere uitredding, de zekerheid onzer zaligheid. God geeft ons de toevlucht te nemen tot de vergeving onzer zonden. Aan Jesus is het zaad beloofd; wat is dat voor een zaad? Er staat geschreven: „Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden", en zoo is dus Zijn zaad een volk, dat Hij reinigt van hunne ongerechtigheden, en hoog verheft boven alle geweld des duivels, der zonde en des doods. Een zaad is het, dat niet is uit te roeien, want Zijn troon staat vast. Dat is de troon der genade en der waarheid. Dezen troon bouwt God, de Vader, in eeuwigheid op, en alzoo is God met onzen Heiland Jesus Christus in het strijdperk; Hij wil, wat Zijn Zoon wil, nml. dat het zaad van Zijnen David gereinigd, geheiligd, gerechtvaardigd zij door het bloed enden Geest Christi; zoo is dus God in waarheid Vader, en heeft een vaderlijk gemoed. „Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen", d. w. z. zoo dikwijls deze David spreekt: „De Heere schelde u, gij Satan! ja de Heere schelde u, Die Jerusalem verkiest; is deze niet een vuurbrand, uit het vuur gerukt?"" zal God, de Vader, de uitspraak der reiniging eeuwig doen blijven; Hij zal Zijne ellendigen uitredden.
Op het Verbond der genade hebben wij te zien ; het is het Verbond der eeuwige verlossing, dat er vrede zij in de harten der verslagenen; dat zij den vrede Gods smaken en proeven, in merg en been. Dit Verbond heeft God in den hemel gemaakt met den Mensch Jesus Christus, met de Spruite Jesus Christus, Die onze menschheid heeft aangenomen, en alle voorwaarden dezes Verbonds heeft deze David op Zich genomen en vervuld; en toen Hij dit had gedaan en daardoor gehoorzaam werd tot in den dood des kruises, is Hij ook de Erfgenaam der belofte geworden, en heeft haar voor Zijn zaad en voor Zijne onderdanen, d e z e nml.: Ik zal hunner ongerechtigheden en wetteloosheden geenszins meer gedenken; d e z e belofte, dat de onderdanen zóó zullen zijn, als God wil, een volk, een zaad, dat altijd tot den Heere roept: „Wasch mij, reinig mij", en tot hetwelk de Heere zegt: „Ik delg uwe overtredingen uit".
Vrijwillig heeft de Heere Jesus Zich als Middelaar gesteld, en alle voorwaarden des Verbonds vervuld als onze Borg; daarom hing Hij aan het kruis, en droeg daar in Zich de zonde aan Zijn lichaam tot in den dood; de oude mensch werd i n H e m begraven; de nieuwe stond in H e m op.
Hoe gaat het nu met het zaad, dat Hem beloofd is?
O! daar is schuld voor God, zoo groot, dat dit zaad die in eeuwigheid niet kan betalen; daar zijn zonden, die ten hemel schreien; nochtans het zaad staat er. Wat is er al niet gebeurd, als wij eenen blik slaan in de kerkgeschiedenis, om dat zaad uit te roeien! nochtans het zaad staat er; geslachten komen, geslachten gaan, -— het zaad blijft. Wat geschiedt er niet, om den troon van David in ons te vernietigen; toch staat die genadetroon vast in het goud des geloofs. Ik zeg de troon der g e n a d e ; die g e n a d e toch alleen verricht alles. Allen, die tot dit zaad behooren, moeten zeggen: „Ik, in mij zeiven, ik ben en blijf een onrein vat, nochtans ben ik een werk van de macht Zijner genade". De Heere God heeft den eersten mensch overtuigd van zijne zonde; de mensch bevindt zich daarbij als in een vuur, en voelt wat de heiligheid van Gods Wet inheeft. Yan toen af heeft God het zaad beginnen te scheppen. De mensch is zoo ternedergeslagen, dat de Heere hem Zelf Zijnen David g e v e n moet, opdat Hij in Dien David, den Zoon van God, pardon bekome. Daar komt nu de wonderbare ondertrouw met den Heere; de Heere komt met al Zijne wonderbare leidingen; allerlei nood komt, maar de Heere voert de blinden nochtans in eenen rechten weg, en zij spreken : „Mijn God, mijne Rots, mijn Leven en mijne Eere". Zij beminnen alle Gods beloften hartelijk en zijn getroost en worden daarmede getroost, dat God Zijn Verbond met Zijnen David heeft gemaakt. Deze gedachten deel ik u, van mijne reize teruggekeerd, mede, u begroetende met het woord: „'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên".
Toen ik nog een kind was, las ik, dat de asch van Huss, in de vier winden verstrooid, als het zaad der Kerk voor Bobemen werd, en ik bad, dat de Heere mij dit land nog eens mocht doen zien, om ook hier een stuk van Zijnen troon te aanschouwen Doch hoe te komen naar dat verre land? Nu heeft God echter mijn kind 1) daarheen gebracht. Men zal zal daar eene synode houden, waarop men Gereformeerd en Luthersch te zamen wil vereenigen, opdat dan de duivel later allen Roomsch make, en zoo ben ook ik daarheen gegaan met mijnen schoonzoon. Wat heb ik daar nu gevonden? Overal de gulste ontvangst; wat er vaak aan kracht en kennis ontbrak, zocht men door liefdevolle gastvrijheid aan te vullen. Daar is dan veel beraadslaagd en besproken, en mijn God gaf mij kracht om verscheidene Gemeenten te bezoeken, welke nu beslist Gereformeerd zijn; overal vond ik mijne uitgegevene leerredenen en ik trof er een zingend volk aan, dat hongert en dorst naar de waarheid; bij de bediening des H. Avondmaals bleef bijna geen enkele tehuis; omtrent zedelijkheid en tucht, waarnaar ik vroeg, vernam ik verblijdende berichten. Immer begeleidde ons een prediker, en in eene school werden wij ontvangen door eene deputatie; de kinderen zongen juist een lied. Dit heb ik gevonden, dat op plaatsen, waar eertijds veel bloed is vergoten om der waarheid wille, nu te midden van bloeiende Gemeenten fraaie kerken staan, hetzij nieuwe, hetzij goed herstelde, alsmede scholen voor de jeugd. Yele harten kloppen voor u in Bohemen; gedenkt uwer broederen, gelijk zij u op het hart dragen.
De haat tegen hen, de tegenstand is groot, maar nochtans zingen zij en wij: „Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uwen troon opbouwen van geslacht tot geslacht". Amen.

Tot zoover wijlen Dr. Kohlbrügge, die in zjjn getuigenis nog leeft voor Bohemen en Nederland, nadat God hem uit dit aardsche jammerdal tot Zich nam in de eeuwige heerlijkheid. Blijve zijn getuigenis ons onvergetelijk!

Met heilbede
E.


1) De met Prof. Dr. Ed. Böhl gehuwde en reeds sedert geruiraen tijd zalig «otslapene, ée'nige dochter van Dr. Kohlbrügge.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's

Brief uit Nederland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1892

Amsterdamsch Zondagsblad | 11 Pagina's